Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 543/2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee
Bijlage VI Bepaling van het dripverlies
Geldend
Geldend vanaf 27-12-2012
- Bronpublicatie:
19-12-2012, PbEU 2012, L 350 (uitgifte: 20-12-2012, regelingnummer: 1239/2012)
- Inwerkingtreding
27-12-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2012, PbEU 2012, L 350 (uitgifte: 20-12-2012, regelingnummer: 1239/2012)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
(Dripmethode)
1. Doel en toepassingsgebied
Deze methode wordt gebruikt voor de bepaling van de hoeveelheid water die bevroren of diepgevroren kuikens of kippen bij ontdooiing verliezen. Als het dripverlies, uitgedrukt in gewichtspercentage van het karkas, met inbegrip van alle in de verpakking bijgevoegde eetbare slachtafvallen, groter is dan de in punt 7 vastgestelde maximumwaarde, wordt aangenomen dat tijdens de bewerking te veel water is opgenomen.
2. Definitie
De met behulp van deze methode vastgestelde waterhoeveelheid wordt uitgedrukt in gewichtspercentage dripwater, berekend op het totale gewicht van het bevroren of diepgevroren karkas, eetbare slachtafvallen inbegrepen.
3. Principe
Het bevroren of diepgevroren karkas, eventueel aanwezige eetbare slachtafvallen inbegrepen, wordt onder gecontroleerde omstandigheden ontdooid zodat het dripverlies kan worden berekend.
4. Apparatuur
4.1
Weegschaal met een weegcapaciteit tot 5 kg die ten minste tot op 1 g nauwkeurig is.
4.2
Plastic zakken die groot genoeg zijn om het karkas te bevatten, met een deugdelijk hechtingssysteem.
4.3
Een thermostatisch geregeld bassin met de nodige voorzieningen om de karkassen te behandelen als beschreven in de punten 5.5 en 5.6; dit bassin moet een hoeveelheid water bevatten die gelijk is aan ten minste achtmaal het volume van het te controleren pluimvee en het water moet op een temperatuur van 42 ± 2 °C kunnen worden gehouden.
4.4
Filtreerpapier of andere absorberende papieren doeken.
5. Werkwijze
5.1
Uit de hoeveelheid te controleren pluimvee worden willekeurig 20 karkassen genomen. Totdat de dieren kunnen worden onderzocht zoals beschreven in de punten 5.2 tot en met 5.11, worden zij op een temperatuur van maximaal − 18 °C gehouden.
5.2
De buitenkant van de verpakking wordt afgeveegd om hierop aanwezig ijs en water te verwijderen. De verpakking met inhoud wordt gewogen waarbij het gewicht wordt afgerond tot op het naaste hele gram; aldus verkrijgt men M0.
5.3
Het karkas wordt samen met de eventueel meeverkochte eetbare slachtafvallen uit de buitenverpakking genomen. Deze verpakking wordt afgedroogd en gewogen, waarbij het gewicht wordt afgerond tot op het naaste hele gram; aldus verkrijgt men M1.
5.4
Het gewicht van het bevroren karkas plus slachtafvallen wordt berekend door M1 af te trekken van M0.
5.5
Het karkas en de eetbare slachtafvallen worden in een sterke waterdichte plastic zak gestoken met de open buikholte naar de dichte onderkant van de zak gekeerd. De zak moet lang genoeg zijn opdat hij stevig kan worden vastgemaakt wanneer hij in het bassin hangt, maar niet te ruim want het karkas moet in verticale positie blijven.
5.6
Het gedeelte van de zak dat het karkas en de eetbare slachtafvallen bevat, wordt volledig in het bassin gedompeld en blijft open, zodat zo veel mogelijk lucht kan ontsnappen. De zak moet verticaal worden gehouden, eventueel door gebruik te maken van een rek of een extra gewicht, op een zodanige wijze dat er geen water uit het bassin in de zak kan lopen. De zakken mogen elkaar niet raken.
5.7
De zak blijft in het bassin, waarvan het water op een temperatuur van 42 ± 2 °C wordt gehouden; de zak wordt voortdurend bewogen of het water wordt voortdurend in beweging gehouden, totdat het thermisch centrum van het karkas (het diepst gelegen gedeelte van de borstspier bij kuikens of kippen waarvan de ingewanden zijn verwijderd, of het midden van de slachtafvallen bij kuikens of kippen waarvan de ingewanden niet zijn verwijderd) een temperatuur van ten minste 4 °C heeft bereikt, gemeten bij twee willekeurig gekozen dieren. De karkassen blijven niet langer in het water dan nodig is om een temperatuur van 4 °C te bereiken. Voor karkassen die zijn opgeslagen bij − 18 °C bedraagt de vereiste onderdompelingstijd ongeveer:
Gewichtsklasse (g) | Gewicht karkas + slachtafvallen (g) | Indicatieve onderdompelingstijd in minuten | |
---|---|---|---|
Kuikens of kippen zonder slachtafvallen | Kuikens of kippen met slachtafvallen | ||
< 800 | < 825 | 77 | 92 |
850 | 825 – 874 | 82 | 97 |
900 | 875 – 924 | 85 | 100 |
950 | 925 – 974 | 88 | 103 |
1 000 | 975 – 1 024 | 92 | 107 |
1 050 | 1 025 – 1 074 | 95 | 110 |
1 100 | 1 075 – 1 149 | 98 | 113 |
1 200 | 1 150 – 1 249 | 105 | 120 |
1 300 | 1 250 – 1 349 | 111 | 126 |
1 400 | 1 350 – 1 449 | 118 | 133 |
Boven 1 400 g wordt de onderdompelingstijd verhoogd met zeven minuten per 100 g bijkomend gewicht. Als de aangegeven onderdompelingstijd verstreken is zonder dat, bij de twee gecontroleerde karkassen, een temperatuur van 4 °C is bereikt, moet het ontdooiingsproces worden voortgezet totdat in het thermisch centrum wel een temperatuur van 4 °C is bereikt.
5.8
De zak met inhoud wordt uit het bassin genomen; er wordt een gat gemaakt in de onderkant van de zak zodat het dripwater kan weglopen. De zak met inhoud moet nu een uur lang kunnen uitlekken bij een omgevingstemperatuur tussen + 18 °C en + 25 °C.
5.9
Het ontdooide karkas wordt uit de zak genomen en het pakje met de slachtafvallen wordt (indien aanwezig) uit de buikholte genomen. Het karkas wordt van binnen en van buiten afgedroogd met filtreerpapier of met papieren doeken. In het zakje met de slachtafvallen wordt een gat gemaakt en wanneer het aanwezige water is weggelopen, worden de zak en de ontdooide afvallen zo goed mogelijk afgedroogd.
5.10
Het totale gewicht van het ontdooide karkas, de afvallen en de verpakking wordt bepaald en afgerond tot op het naaste hele gram; dit is M2.
5.11
Het gewicht van het zakje dat de slachtafvallen bevatte, wordt bepaald en afgerond tot op het naaste hele gram; dit is M3.
6. Berekening van het resultaat
De hoeveelheid bij ontdooiing vrijgekomen water, d.i. het dripverlies, uitgedrukt als gewichtspercentage van het bevroren of diepgevroren karkas (inclusief slachtafvallen) wordt berekend met behulp van de volgende formule: ((M0 − M1 − M2)(M0 − M1 − M3)) ×100
7. Beoordeling van het resultaat
Als het gemiddelde dripverlies bij het monster van 20 karkassen meer bedraagt dan de hierna vermelde percentages, wordt aangenomen dat de hoeveelheid water die tijdens de bewerking is opgenomen, groter is dan de toegestane grenswaarde.
De betrokken percentages zijn:
bij luchtkoeling: 1,5 %,
bij lucht-sproeikoeling: 3,3 %,
bij dompelkoeling: 5,1 %.
bij andere koelmethoden of een combinatie van twee of meer van de in artikel 10 omschreven methoden: 1,5 %.