De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/7.6.2:7.6.2 Wettelijke geheimhoudingsplicht, waarbij onmiskenbaar tevoren afweging is gemaakt
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/7.6.2
7.6.2 Wettelijke geheimhoudingsplicht, waarbij onmiskenbaar tevoren afweging is gemaakt
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS375944:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 22 december 1989, NJ 1990, 779, r.o. 3.2(Algemene Bank Nederland/Fraterman c.s.).
HR 8 november 1991, NJ 1992, 277, r.o 3.5(Verschueren/Gebr. Kloosterboer) m.b.t. vragen aan een belastingambtenaar; HR 21 februari 1997, NJ 1997, 305, r.o. 3.2.1(Pouw/Loyens & Volkmaars) m.b.t. vragen aan een belastingambtenaar.
Zie daarover nader: De Haan & Oosterhuis 2008, p. 25-33.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Met betrekking tot wettelijke geheimhoudingsplichten heeft de Hoge Raad uitgemaakt, dat deze niet automatisch aanspraak geven op verschoningsrecht. Aangezien het verschoningsrecht een uitzondering vormt op de regel dat een ieder verplicht is om getuigenis in rechte af te leggen, kan een verschoningsrecht volgens de Hoge Raad alleen dan worden aangenomen indien uit de bewoordingen, de strekking of de geschiedenis van de betreffende bepaling onmiskenbaar duidelijk blijkt dat de voor het aannemen van een verschoningsrecht vereiste afweging door de wetgever is verricht.1
Wanneer de wetgever bij een bijzondere wettelijke bepaling of regeling zo'n uitdrukkelijke afweging heeft gemaakt, wanneer wel en wanneer niet informatie verstrekt mag worden, dan ligt voor de hand dat aansluiting wordt gezocht bij hetgeen voor getuigenverhoor geldt. Dat betekent dat in dat geval in een wettelijke geheimhoudingsplicht een verschoningsrecht ligt besloten. In dat geval is derhalve, net zoals bij de klassieke vertrouwensberoepen, de beslissing of op het verschoningsrecht een beroep wordt gedaan aan de geheimhouder zolang niet aan redelijke twijfel onderhevig is dat beantwoording naar waarheid slechts kan geschieden door openbaar te maken, wat geheim gehouden moet worden.2
In het bijzonder voor toezichthouders kan van belang zijn, dat zij hun taak zonder mogelijke inmenging van buitenaf kunnen uitvoeren. Voor financiële toezichthouders moet worden aangenomen dat zij informatie niet behoeven vrij te geven, hetzij omdat art. 1:89 WFT daaraan in de weg staat,3 hetzij omdat art. 2 lid 2 van de Wet Toezicht Financiële Verslaggeving dat verhindert.4