Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
Artikel 12 Raad van bestuur
Geldend
Geldend vanaf 27-04-2022
- Bronpublicatie:
05-04-2022, PbEU 2022, L 108 (uitgifte: 07-04-2022, regelingnummer: 2022/555)
- Inwerkingtreding
27-04-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2022, PbEU 2022, L 108 (uitgifte: 07-04-2022, regelingnummer: 2022/555)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
Staatsrecht / Grondrechten
1.
De raad van bestuur is als volgt samengesteld uit personen met gedegen kennis op het gebied van de grondrechten, en met adequate ervaring op het gebied van het beheer van overheids- of particuliere organisaties, met inbegrip van administratieve en budgettaire vaardigheden:
- a)
per lidstaat één door die lidstaat aangewezen onafhankelijke persoon, die verantwoordelijkheden op hoog niveau heeft in een onafhankelijke nationale mensenrechtenorganisatie of een andere overheids- of particuliere organisatie;
- b)
één door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon; en
- c)
twee vertegenwoordigers van de Commissie.
De lidstaten, de Commissie en de Raad van Europa streven naar een gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.
2.
Ieder lid van de raad van bestuur kan zich laten vertegenwoordigen door een plaatsvervanger die aan bovengenoemde criteria voldoet, en via dezelfde procedure is aangewezen. De lijst van de leden en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur wordt door het Bureau gepubliceerd en bijgewerkt op zijn website.
3.
De ambtstermijn van de leden en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur bedraagt vijf jaar. Een voormalig lid of plaatsvervangend lid kan opnieuw worden aangewezen voor een extra niet-opeenvolgende ambtstermijn.
4.
Afgezien van de normale vervanging of van overlijden eindigt de ambtstermijn van het lid of het plaatsvervangend lid uitsluitend door vrijwillig ontslag. Indien een lid of plaatsvervangend lid echter niet meer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, neemt het onverwijld ontslag en stelt het de Commissie en de directeur daarvan in kennis. In andere gevallen dan normale vervanging wijst de betrokken partij voor de resterende duur van de ambtstermijn een nieuw lid of een nieuw plaatsvervangend lid aan. De betrokken partij wijst eveneens een nieuw lid of een nieuw plaatsvervangend lid voor de resterende duur van de ambtstermijn aan indien de raad van bestuur op basis van een voorstel van een derde van zijn leden of van de Commissie heeft bepaald dat het betrokken lid of plaatsvervangende lid niet meer voldoet aan het onafhankelijkheidscriterium. Indien de resterende duur van de ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid of het nieuwe plaatsvervangende lid tot een volledige termijn van vijf jaar worden verlengd.
5.
De raad van bestuur kiest uit zijn overeenkomstig dit artikel, lid 1, punt a), aangewezen leden een voorzitter en een vicevoorzitter en de andere twee leden van het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 13, lid 1, voor een termijn van twee en een half jaar, die eenmaal kan worden verlengd.
De voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur worden gekozen bij tweederdemeerderheid van de in dit artikel, lid 1, punten a) en c), bedoelde leden van de raad van bestuur. De andere twee leden van het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 13, lid 1, worden gekozen bij meerderheid van de in dit artikel, lid 1, punten a) en c), bedoelde leden van de raad van bestuur.
6.
De raad van bestuur ziet erop toe dat het Bureau de taken uitvoert waarmee het is belast. De raad is het programmerings- en toezichtorgaan van het Bureau. In het bijzonder heeft de raad van bestuur de volgende taken:
- a)
hij stelt de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s van het Bureau vast;
- b)
hij keurt de in artikel 4, lid 1, punten e) en g), bedoelde jaarverslagen goed, waarbij hij in laatstgenoemde verslagen met name de behaalde resultaten afzet tegen de doelstellingen van de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma’s;
- c)
hij benoemt en ontslaat zo nodig de directeur van het Bureau;
- d)
hij keurt jaarlijks de ontwerp-begroting en de definitieve begroting van het Bureau goed;
- e)
hij oefent, overeenkomstig de leden 7 bis en 7 ter van dit artikel, met betrekking tot het personeel van het Bureau, de bevoegdheden uit die zijn toegekend bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (‘het Statuut’) en bij de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (‘de Regeling’), die zijn vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (1) , aan het tot aanstelling bevoegde gezag respectievelijk aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag (‘de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag’);
- f)
hij stelt jaarlijks een raming op van de uitgaven en ontvangsten van het Bureau, en doet deze raming toekomen aan de Commissie, overeenkomstig artikel 20, lid 5;
- g)
hij keurt het huishoudelijk reglement van het Bureau goed op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en de adviezen van de Commissie, het wetenschappelijk comité en de in lid 1, onder b), bedoelde persoon;
- h)
hij stelt de financiële voorschriften betreffende het Bureau vast op basis van een door de directeur ingediend ontwerp en het advies van de Commissie, overeenkomstig artikel 21, lid 11;
- i)
stelt de regels ter uitvoering van het Statuut en de Regeling vast, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut;
- j)
hij stelt de regelingen inzake transparantie en toegang tot documenten vast overeenkomstig artikel 17, lid 2;
- k)
- l)
hij bepaalt dat een lid of een plaatsvervangend lid niet meer voldoet aan het onafhankelijkheidscriterium, overeenkomstig lid 4.
- m)
hij stelt een beveiligingsstrategie vast, met inbegrip van voorschriften voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie van de Unie;
- n)
hij stelt regels vast voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, en met betrekking tot het wetenschappelijk comité;
- o)
hij stelt de in artikel 4, lid 1, punt h), bedoelde communicatiestrategie vast en actualiseert deze regelmatig.
7.
De raad van bestuur kan taken aan het dagelijks bestuur delegeren, met uitzondering van de in lid 6, onder a), b), c), d), e), g), h), k) en l), bedoelde taken.
7 bis.
De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van die gedelegeerde bevoegdheden. De directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.
7 ter.
Indien uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de directeur.
8.
In de regel worden de besluiten van de raad van bestuur genomen bij meerderheid van alle leden.
De in lid 6, punten a) tot en met e), g), k) en l), bedoelde besluiten worden genomen bij tweederdemeerderheid van alle leden.
De in artikel 25, lid 2, bedoelde besluiten worden met eenparigheid van stemmen genomen.
Ieder lid van de raad van bestuur, of bij ontstentenis zijn plaatsvervanger, beschikt over één stem. De voorzitter heeft de beslissende stem.
De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt enkel deel aan stemmingen over de in lid 6, punten a), b) en k), bedoelde besluiten.
9.
De voorzitter roept de raad van bestuur tweemaal per jaar in vergadering bijeen, onverminderd eventuele buitengewone vergaderingen. De voorzitter roept buitengewone vergaderingen bijeen op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie of ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur.
10.
De voorzitter en de vicevoorzitter van het wetenschappelijk comité en de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid kunnen vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bijwonen. Ook de directeuren van andere betrokken instanties en organen van de Unie en van de andere in de artikelen 8 en 9 vermelde internationale instanties kunnen, wanneer daartoe van het dagelijks bestuur uitgenodigd, als waarnemer aan dergelijke vergaderingen deelnemen.
Voetnoten
PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.