type: MBcoll:
Rb. Amsterdam, 28-05-2014, nr. C/13/564091 / KG ZA 14-534, nr. C/13/564170 / KG ZA 14-542
ECLI:NL:RBAMS:2014:3050
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-05-2014
- Zaaknummer
C/13/564091 / KG ZA 14-534
C/13/564170 / KG ZA 14-542
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:3050, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑05‑2014; (Kort geding)
Uitspraak 28‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Bekrachtigd (deels op andere gronden: erf in gebruik) gerechtshof Amsterdam 13 juni 2014. Verbod tot strafrechtelijke ontruiming van het voormalige dierenasiel te Amsterdam en het omliggende terrein, is door de voorzieningenrechter in kort geding afgewezen. De krakers hebben niet aannemelijk gemaakt dat ontruiming zal leiden tot langdurige leegstand, zonder uitzicht op verandering. De voorzieningenrechter volgt de Staat in de opvatting dat het pand en het terrein een geheel vormen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer:
C/13/564091 / KG ZA 14-534 CB/MB en
C/13/564170 / KG ZA 14-542 CB/MB
Vonnis in kort geding van 28 mei 2014
in de zaken van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 1 mei 2014,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van veiligheid en justitie),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te ‘s-Gravenhage.
en
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
3. [eiseres 3],
4. [eiser 4],
5. [eiseres 5],
allen wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 2 mei 2014,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van veiligheid en justitie),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te ‘s-Gravenhage.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 14 mei 2014 hebben eiser in de zaak met kenmerk C/13/564091 / KG ZA 14-534 CB/MB (hierna: [eiser]) en eisers in de zaak met kenmerk C/13/564170 / KG ZA 14-542 CB/MB (hierna gezamenlijk [eisers 1 t/m 5]), welke zaken gevoegd zijn behandeld, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaardingen. Gedaagde, hierna de Staat, heeft in beide zaken verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. [eiser] en [eisers 1 t/m 5] enerzijds en de Staat anderzijds hebben producties in het geding gebracht en hun standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnota. De Staat heeft ter zitting nog drie producties overgelegd. Eisers hebben daartegen geen bezwaar gemaakt, maar wel te kennen gegeven deze producties niet grondig te hebben kunnen bestuderen. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
Aan de zijde van eisers: [eiser], [eisers 1 t/m 5], mr. Uppal en een groot aantal belangstellenden;
aan de zijde van de Staat: [naam 1], verbonden aan OCP (de OntwikkelingsCombinatie Polderweggebied VOF), [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] van de gemeente Amsterdam en mr. Hirsch Ballin.
Ter terechtzitting zijn als informanten gehoord [naam 6] aan de zijde van eisers, en [naam 4] aan de zijde van de Staat.
2. De feiten
2.1.
[eiser] hoort tot een groep mensen die gebruik maakt van het pand aan het adres [adres] in Amsterdam (het voormalig dierenasiel, hierna: het pand), dat op 24 juli 2011 zonder toestemming van de eigenaar (Stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam) in gebruik is genomen, oftewel is ‘gekraakt’ (in de zin van het normale spraakgebruik). Het pand was sinds 2007 niet meer als dierenasiel in gebruik. Het pand heeft thans de status van monument. Het pand en ook (een deel van) de groep gebruikers wordt wel aangeduid als ‘(Op) de Valreep’. In en rond het pand worden diverse sociale en culturele activiteiten georganiseerd.
2.2.
[eisers 1 t/m 5] stellen het terrein rond het pand (hierna: het terrein) te bewonen in caravans en vergelijkbare woongelegenheden. Het pand en het terrein maken deel uit van een groter bouwterrein dat ten tijde van de kraak was omheind met hekken. Het gehele bouwterrein wordt ook ‘Oostpoort Oost’ of ‘Plot 1’ genoemd en is onderdeel van een nog groter ontwikkelingsproject van het gehele ‘Oostpoort’ genaamde gebied. De gemeente heeft ‘Plot 1’ in erfpacht uitgegeven aan OCP.
2.3.
Op 26 juli 2011 heeft [naam 7] namens Stadsdeel Oost aangifte bij de politie gedaan van lokaalvredebreuk, ter zake van het pand (in de aangifte omschreven als: ‘de [adres] te Amsterdam Erf/tuin/balkon’). Het pand is destijds niet ontruimd en nog steeds bij de ‘krakers’ in gebruik.
2.4.
Bij brief van 28 maart 2014 heeft (de Projectdirecteur van ) OCP aan de gemeente verzocht om het pand op 16 april 2014 leeg en ontruimd, vrij van gebruik ‘als onderdeel van plot 1’ te leveren aan OCP, nu de omgevingsvergunningen ‘de status van bruikbaar’ hebben bereikt en meer dan 60% van de binnen het project te realiseren koopwoningen zijn verkocht.
2.5.
Bij brief van 3 april 2014, gericht aan ‘allen die wonen of vertoeven in en rondom het pand: [adres 1]’ heeft de Burgemeester van Amsterdam het volgende meegedeeld:
“Sinds juli 2011 is het voormalig Dierenasiel aan de [adres] (…) gekraakt door het Collectief Op de Valreep. (…) Omdat het stadsdeel op dat moment geen concrete plannen had met het pand, is het pand nog niet ontruimd. Immers er wordt in Amsterdam niet voor leegstand ontruimd. Zoals u weet is de situatie (…) veranderd. De ontwikkeling van het gebied in Oostpoort Oost is in volle gang. Er komen in de eerste fase 72 sociale huurwoningen, 23 koopwoningen en het voormalig Dierenasiel wordt gerenoveerd. (…). Zodra de Raad van State uitspraak heeft gedaan en de vergunningen zijn verleend, zal een ontruiming van het voormalig Dierenasiel worden aangekondigd. (…) Tenslotte wil ik u er op wijzen dat het aanbod dat mijn collega (…) begin dit jaar aan u heeft gedaan, namelijk om samen met Bureau Broedplaatsen naar een alternatieve locatie in Amsterdam Oost te zoeken, om van daaruit uw programmering voort te zetten, nog altijd geldig is.”
2.6.
Bij e-mail van 14 april 2014 hebben ‘de Valreep-vrijwilligers’ aan een beoogd exploitant van (een horecagelegenheid in) het pand onder meer geschreven: “Het is wat ons betreft simpel.
1. Je trekt je officieel terug en laat het initiatief aan ons. Dan danken we je hartelijk en bieden we onze excuses aan voor de overlast. (…)
2. Je trekt je niet terug en helpt dus mee aan een ontruiming. In dat geval zullen we al onze middelen inzetten om tegen jou campagne te voeren. (…)”
2.7.
De beoogd exploitant van het pand genoemd onder 2.6, heeft zich op
15 april 2014 teruggetrokken van het project.
2.8.
Bij brief van 17 april 2014 heeft (de Projectdirecteur van) OCP de gemeente erop gewezen dat de niet tijdige levering van ‘plot 1’ de realisatie van sociale huurwoningen vertraagt en dat de situatie dreigt te ontstaan dat kopers van woningen afhaken en heeft hij aangedrongen op spoedige ontruiming.
2.9.
Bij brief van 25 april 2014, gericht aan ‘allen die wonen of vertoeven in het pand: [adres]’, heeft de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket te Amsterdam aangekondigd dat al degenen die thans wonen of vertoeven in het pand zijn aangemerkt als verdachten van overtreding van (een van de) artikel 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat het voornemen bestaat het pand te ontruimen, binnen acht weken na de dagtekening van de brief, derhalve vóór 21 juni 2014.
2.10.
Op 6 mei 2014 is aanvullende aangifte gedaan van lokaalvredebreuk ter zake van het pand, dat ook in deze aangifte is omschreven zoals vermeld onder 2.3. In deze aangifte staat het volgende:
“De huidige stand van zaken is dat het voormalig dierenasiel nog steeds is gekraakt en in gebruik is bij krakers. Ook het terrein rond het voormalig dierenasiel is in gebruik bij krakers. (…) Alle procedures en bezwaren zijn inmiddels afgerond en de gemeente (Stadsdeel Oost) kan het kraken niet langer gedogen. (…) De projectontwikkelaar houdt de gemeente aan haar verplichting tot levering. (…) Voor wat betreft de koopwoningen deel ik mede dat inmiddels al méér dan 60% is verkocht. Voor het pand (…) is een bestemming. Het pand zal worden verbouwd en heeft een horecabestemming.”
2.11.
In een proces-verbaal van de politie, Wijkteam Linnaeusstraat, opgemaakt door [verbalisant] (hierna [verbalisant]) op 7 mei 2014, staat onder meer:
“Gelet op de procesgang en de op 25 april gedane ontruimingsaankondiging is aan de personen die wonen of vertoeven in het pand [adres], of op het omliggende terrein wonen of vertoeven gevorderd deze onmiddellijk te verlaten.
Op woensdag 7 mei 2014 (…) waren wij (…) op het adres [adres] te Amsterdam. Bij een hek voor het perceel (…) stond een vrouw. (…) Wij verbalisanten zagen dat de vrouw naar “de Valreep” liep en hier binnen ging. Kort hierop kwam de vrouw weer terug met een man en een vrouw. Deze maakten zich niet nader bekend. Wel gaven zij aan betrokken te zijn bij de Valreep. (…) Vervolgens heb ik (…) omstreeks 19:00 uur (…) de volgende vordering gedaan. “Ik vorder dat u alsmede alle andere personen welke wonen of vertoeven in het perceel [adres] te Amsterdam, of op het omliggende terrein wonen of vertoeven deze onmiddellijk te verlaten”. Ik (…) heb deze vordering twee maal gedaan.
Na de vordering hoorden wij (…) de verder onbekend gebleven vrouw zeggen: “Ik neem hier nota van. Op 14 mei dient het door ons aangespannen kortgeding en dit wachten wij af.”
2.12.
In een proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant] op 13 mei 2014, is onder meer het volgende vermeld:
“Ik (…) heb op 12 mei 2014 een onderzoek ingesteld op de [adres] naar de aanwezigheid van caravans en campers op of rond het terrein van de Valreep. (…) Het terrein van de Valreep, voormalig dierenasiel, is omgeven door hekken. (…) Of er mogelijk ook caravans of campers binnen de hekken van de Valreep staan is van buitenaf zeer moeilijk waarneembaar. Nabij de ingang van de Valreep staat een hoge houten schutting alwaar buiten dit hekwerk de diverse voertuigen geparkeerd stonden. Bij dit hekwerk (…) was aan de binnenzijde van het hekwerk een dakje waarneembaar, soortgelijk als het dak van een bouwkeet of schaftkeet. (…) Zonder het terrein te betreden was het verder niet mogelijk te onderzoeken of het dak ook daadwerkelijk behoorde bij een bouwkeet of schaftkeet en ook daadwerkelijk werd gebruikt om in te wonen of te verblijven.”
2.13.
Onder de gedingstukken (productie 12 van de Staat) bevindt zich een ‘Stappenplan dierenasiel na ontruiming’, waarin een ontruimingsdatum van 20 juni 2014 is opgenomen en de levering van de erfpacht aan OCP op 1 juli, waarna (onder meer) gestart zal worden met asbestsanering en sloopwerkzaamheden in het pand.
2.14.
De stukken die de Staat ter zitting nog heeft ingebracht betreffen een Allonge op de ‘Uitvoeringsovereenkomst Polderweggebied d.d. 21 december 2005’, ondertekend op 1 juli 2013, een aanbod van 19 december 2013 van de gemeente van de erfpachtaanbieding van het terrein ‘Oostelijk Plandeel Oostpoort Plot 1’ en de acceptatie daarvan door OCP van 20 januari 2014.
2.15.
Onder de gedingstukken (productie 7 [eiser]) bevindt zich een verklaring van [eiser] waarin onder meer het volgende staat:
“In de tijd voor de kraak van de Valreep had ik meerdere baantjes maar geen woning (…). Vanaf die dag (24 juli 2011, vzr.) heb ik altijd op de Valreep gewoond. Eerst in een tentje, vanaf het moment dat de brandweerinspectie aan de vrijwilligers van Op de Valreep liet weten dat het binnen brandveilig was, ben ik binnen gaan wonen. Hier woon ik tot op heden.”
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert in zaak I – samengevat – dat het de Staat, en via hem de Officier van Justitie te Amsterdam, wordt verboden om op strafrechtelijke gronden over te gaan tot ontruiming van het pand, daaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van het pand aan derden dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens de bewoners van het pand, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eisers 1 t/m 5] hebben eenzelfde vordering ingesteld in zaak II, maar dan tevens en in de eerste plaats met betrekking tot het rondom het pand gelegen terrein.
3.3.
De Staat voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang van eisers vloeit voort uit de aard van de vorderingen. Het spoedeisend belang als zodanig is door de Staat ook niet betwist.
4.2.
In geschil is de vraag of het de Staat moet worden verboden om tot ontruiming op strafrechtelijke gronden van het pand en het terrein over te gaan. De bewoners van het pand en degenen die op het terrein vertoeven, zijn door de officier van justitie aangemerkt als verdachten van overtreding van een van de artikelen 138, 138a en 139 Sr, hetgeen er in de kern op neer komt dat zij ervan verdacht worden wederrechtelijk in het pand en/of op het terrein te verblijven. Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 Sr, iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats kan betreden en dat deze bevoegd is alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.
4.3.
De voorzieningenrechter dient te toetsen of voldoende aannemelijk is dat aan het vereiste van wederrechtelijkheid als bedoeld in de artikelen 138, 138a en 139 Sr. is voldaan, en voorts, in het kader van artikel 8 EVRM, of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde/bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan.
Ten aanzien van de wederrechtelijkheid
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gebruikers/bewoners van het pand en het terrein, onder wie eisers, daar zonder recht of titel vertoeven. Voorts heeft [eiser] de stelling van de Staat dat ten aanzien van de gebruikers van het pand daarnaast een redelijk vermoeden bestaat van verdenking van overtreding van eerdergenoemde artikelen – in ieder geval van artikel 138a Sr – niet, althans onvoldoende, betwist. In zaak II hebben [eisers 1 t/m 5] ten aanzien van het terrein wel (gemotiveerd) betwist dat sprake is van wederrechtelijkheid, omdat volgens hen onderscheid dient te worden gemaakt tussen het pand en het omliggende terrein, op grond waarvan de Staat voor het terrein hoe dan ook geen ontruimingsbevoegdheid heeft.
4.5.
Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [eisers 1 t/m 5] woonachtig zijn op het terrein. Hoewel volgens het onder 2.12 genoemde proces-verbaal niet kan worden vastgesteld of zich op het terrein (bewoonde) caravans, woonwagens en dergelijke bevinden, acht de voorzieningenrechter dat op grond van de gedetailleerde, met foto’s ondersteunde verklaringen van [eisers 1 t/m 5], voldoende aannemelijk.
4.6.
De toepasselijke wetsbepalingen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Wetboek van strafrecht (Sr):
“Artikel 138
1. Hij die de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
(…)
Artikel 138a
1. Hij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoeft, wordt, als schuldig aan kraken, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
(…)
Artikel 139
1. Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt, of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
Wetboek van strafvordering (Sv):
“Artikel 551a
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van strafrecht, kan iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats betreden. Zij zijn bevoegd alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.”
4.7.
[eisers 1 t/m 5] hebben betoogd dat zij geen verdachten kunnen zijn ter zake van het in artikel 138 Sr bepaalde, aangezien het terrein rond het pand niet ‘in gebruik’ was, en evenmin ter zake van het bepaalde in artikel 138a Sr, omdat deze bepaling beperkt is tot ‘een woning of gebouw’ – het woordje ‘erf’ komt in laatstgenoemde bepaling niet voor – waar het terrein dus niet onder valt. [eisers 1 t/m 5] hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat het pand en het terrein, alsook de groepen gebruikers, volledig los staan van elkaar. Een ontruimingsbevoegdheid ter zake van het pand zou zich dus niet mede uitstrekken tot het terrein.
[eisers 1 t/m 5] zullen daarin niet worden gevolgd. Met de Staat is de voorzieningen-rechter van oordeel dat het hier gaat om een bij het pand behorend erf, dat met het pand als één samenhangend geheel moet worden beschouwd. Dat wordt ondersteund door de omschrijving van het pand in de onder 2.3 en 2.10 genoemde aangiftes. Eisers hebben voorts niet betwist dat de gebruikers het terrein waarop het pand zich bevindt met hekken hebben omheind. Voorts heeft de Staat voldoende aannemelijk gemaakt dat de gebruikers zich presenteren als een collectief ‘De valreep’, niet alleen in correspondentie (zoals vermeld onder 2.6, maar ook op de website ‘www.valreep.org’), zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen gebruikers/bewoners van het pand en bewoners van het terrein. De Staat heeft dan ook terecht betoogd dat wanneer op grond van artikel 551 Sv een ontruimingsbevoegdheid bestaat ten aanzien van het pand, deze zich uitstrekt tot het bij het pand behorende terrein en de zich daarop bevindende voorwerpen, zoals caravans, tenten of woonwagens. De omstandigheid dat [eisers 1 t/m 5] ter zitting hebben verklaard zelden of nooit in het pand te komen, doet aan het voorgaande niet af, daargelaten dat dit de voorzieningenrechter niet heel aannemelijk voorkomt, mede gelet op de verklaring van [eiser] (2.15), waarin staat dat hij eerst in een tentje buiten woonde en naderhand binnen in het pand. Van een strikte scheiding tussen (gebruikers van) pand en terrein is dus, anders dan eisers hebben bepleit, geen sprake.
4.8.
[eisers 1 t/m 5] hebben voorts gesteld dat het terrein niet ontruimd zou mogen worden, aangezien de gebruikers/bewoners daarvan niet tijdig is aangezegd zich van het terrein te verwijderen, en de voorgenomen ontruiming evenmin tijdig is aangekondigd zoals voorgeschreven in de beleidsregels van het Openbaar Ministerie (welke regels ten aanzien van terreinen ontbreken), nu de brief van 25 april 2014 zich uitsluitend richt tot de gebruikers/bewoners van het pand. Ook hierin zullen [eisers 1 t/m 5] niet worden gevolgd. Zoals gezegd dienen het pand en het omliggende terrein in dit geval als één geheel te worden beschouwd – hetgeen bijvoorbeeld ook tot uiting komt in de brief van de burgemeester weergegeven onder 2.5, gericht aan ‘allen die wonen of vertoeven in en rondom het pand’ – zodat de aanzegging in de brief wordt geacht zich mede uit te strekken tot het terrein. Daarnaast heeft de politie op 7 mei 2014 de gebruikers aangezegd zich (ook) van het terrein te verwijderen (2.11).
4.9.
Het voorgaande betekent dat voldoende aannemelijk is dat aan het beginsel van wederrechtelijkheid als bedoeld in artikel 138a Sr is voldaan alsook aan de tijdige aankondiging van de voorgenomen ontruiming. De ontruimingsbevoegdheid op grond van artikel 551 Sv ter zake van het pand en het terrein is dus in beginsel gegeven.De vraag of ter zake van het terrein alleen artikel 138a of ook artikel 138 aan de orde is (zoals de Staat stelt, omdat volgens de Staat het terrein ‘in gebruik was’, wat eisers betwisten) behoeft dan ook geen beantwoording.
Ten aanzien van de proportionaliteit:
4.10.
In het kader van de proportionaliteitstoets dient te worden bezien of in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging moet worden gekomen. De wetgever heeft het als een regulier belang van de Staat beschouwd om aan een strafbare toestand, mede in het belang van de eigenaar van een gekraakt pand (al dan niet inclusief erf), een einde te maken. In het algemeen bestaat het belang van een eigenaar of huurder erin dat hij naar eigen goeddunken over het pand (waaronder hier steeds mede het omliggende terrein wordt bedoeld) kan beschikken. Dat beschikken kan erin bestaan dat hij het pand wil verbouwen, voor eigen gebruik nodig heeft, wil verkopen en/of dat hij zelf (onder)huurders voor zijn pand wil kiezen. Daarbij is het mogelijk dat het enige tijd duurt voordat een en ander is geformaliseerd. Die omstandigheid maakt echter niet dat de Staat daarmee zijn reguliere belang om aan een strafbare toestand, in het belang van de eigenaar, een einde te maken, verliest. Voor het reguliere belang van de eigenaar is niet noodzakelijk dat hij een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming. Onder meer op dit punt verschilt de toets in een kort geding waarbij een strafrechtelijke ontruiming ter beoordeling voor ligt met die waarbij een ontruiming op civielrechtelijke gronden wordt beoordeeld.
4.11.
Indien de eisende partij in een kort geding over een strafrechtelijke ontruiming van mening is dat de eigenaar van het gekraakte pand geen enkel belang heeft bij de ontruiming is het bovendien, anders dan bij een civielrechtelijke ontruimingsprocedure, aan hem/haar om dat voldoende aannemelijk te maken. Anders gezegd is het aan eisers om feiten en omstandigheden aan te voeren die in het concrete geval tot een andere dan de reguliere afweging leiden. Bij de afweging zal steeds als uitgangspunt gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. In het geval een eigenaar echter geen enkel belang heeft bij de ontruiming en deze alleen maar zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig uitzicht op verandering in die situatie en aannemelijk is dat ook de Staat zelf geen enkel belang bij de aangezegde ontruiming heeft, kan de belangenafweging mogelijk in het voordeel van de kraker uitvallen.
4.12.
Tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Staat hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat de aangezegde ontruiming zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig uitzicht op verandering in die situatie. De Staat heeft haar stelling dat concrete plannen bestaan voor de ontwikkeling van het terrein en het pand, alsmede dat de gemeente tot lege oplevering daarvan jegens OCP is gehouden, met tal van bescheiden (zoals de onder 2.4, 2.8, 2.13 en 2.14 genoemde stukken) onderbouwd. Dat geen contract tussen de gemeente en OCP is overgelegd waarin een (uiterste) leveringsdatum is vermeld, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat in 2009 al plannen bestonden voor het gebied, maar dat daaraan destijds (nog) geen uitvoering is gegeven, doet aan het voorgaande niet af. De Staat heeft voldoende toegelicht dat de plannen thans zeer concreet zijn, en dat pas nu met de daadwerkelijke sloop- en bouwwerkzaamheden kan worden begonnen, omdat pas recent alle omgevingsvergunningen bruikbaar (en onherroepelijk) zijn. Voorts heeft de Staat meegedeeld dat er (tenminste) een nieuwe belangstellende bestaat voor de exploitatie van het pand als horecagelegenheid. Uit de stukken blijkt bovendien dat voordien ook al sprake was van een serieuze gegadigde, maar dat deze zich om hem moverende, buiten de Staat gelegen, redenen heeft teruggetrokken (2.6). De stelling van eisers dat de eigenaar en/of de Staat geen enkel belang zouden hebben bij ontruiming en ontruiming zal leiden tot langdurige leegstand, is dan ook niet aannemelijk geworden.
4.13.
De individuele omstandigheden waarop eisers zich hebben beroepen, met name gelegen in hun gebrek aan alternatieve woonruimte, leiden evenmin tot een belangenafweging in het voordeel van eisers. Dat het voor hen zeer moeilijk is om elders in Amsterdam passende huisvesting te vinden en dat, naar algemeen bekend is, de wachttijden voor (betaalbare) woonruimte, zeer lang zijn, zijn schrijnende omstandigheden, maar niet van zodanig zwaar gewicht dat de balans bij afweging van de belangen binnen voornoemd kader ten gunste van eisers zou moeten uitvallen. Voor wat betreft de sociale en culturele activiteiten, waarvoor volgens [eiser] het pand met name wordt gebruikt, komt daar bij dat mogelijk een alternatieve locatie voorhanden komt via Bureau Broedplaatsen.
4.14.
Het voorgaande leidt in beide zaken tot de conclusie dat de vorderingen van eiser(s) worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen respectievelijk [eiser] en [eisers 1 t/m 5] worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
In de zaak met kenmerk: C/13/564091 / KG ZA 14-534 CB/MB:
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Staat begroot op:
– € 608,- aan griffierecht en
– € 816,- aan salaris advocaat;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met kenmerk: C/13/564170 / KG ZA 14-542 CB/MB:
5.4.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.5.
veroordeelt [eisers 1 t/m 5] hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Staat begroot op:
– € 608,- aan griffierecht en
– € 816,- aan salaris advocaat;
5.6.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑05‑2014