Hof 's-Gravenhage, 09-09-2008, nr. 105.005.455/01 (rolnummer oud: 06/1243
ECLI:NL:GHSGR:2008:BE9177
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
09-09-2008
- Zaaknummer
105.005.455/01 (rolnummer oud: 06/1243
- LJN
BE9177
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BE9177, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 09‑09‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM9089, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BM9089
Uitspraak 09‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Geen vernietiging arbitraal eindvonnis, hoewel dit ten onrechte mede is gewezen tegen één van de oorspronkelijke gedaagden; een eerder arbitraal deelvonnis was vernietigd voor zover dit tegen die gedaagde was gewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.005.455/01
Rolnummer (oud) : 06/1243
Rolnummer rechtbank : 119/04
Arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 9 september 2008
inzake
1. de vennootschap naar Duits recht ASB Grünland, Helmut Aurenz GmbH & Co. KG,
gevestigd te Neustadt am Rubenb, Duitsland,
2. ASB Greenworld B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: ASB G&G, of afzonderlijk ASB Grünland en ASB Greenworld,
advocaat: mr. W. Heemskerk te s’-Gravenhage.
tegen
Sagro Aannemingsmaatschappij Zeeland B.V.,
gevestigd te ’s-Heerenhoek, gemeente Borsele,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Sagro,
advocaat: mr. R.W. de Vos van Steenwijk te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij exploot van 16 augustus 2006 is ASB G&G in hoger beroep gekomen van het vonnis van
- 21.
juni 2006 dat de rechtbank Middelburg heeft gewezen tussen ASB G&G als eiseressen en Sagro als gedaagde. Bij memorie van grieven (met producties) heeft ASB G&G vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke grieven Sagro bij memorie van antwoord heeft bestreden. Ten slotte hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.
De beoordeling van het hoger beroep
- 1.
In deze zaak kan van de volgende feiten worden uitgegaan:
- a.
Grünland is enig aandeelhouder van Greenworld. [betrokkene 1] is directeur van Greenworld en tevens mededirecteur van Grünland.
- b.
Grünland en Sagro hebben op 5 november 1997 een “Vertrag mit schlüsselfertiger Übergabe, September 1997”, ter zake van een door Sagro te bouwen productiehal met kantoor- en woonruimte getekend (hierna: de overeenkomst).
- c.
In artikel 8.2. van deze overeenkomst is een arbitraal beding opgenomen. Vanwege tussenpartijen gerezen geschillen over de uitvoering van de overeenkomst heeft Sagro op 3 augustus 1998 een arbitrageprocedure tegen Grünland en Greenworld aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut te Rotterdam. Zowel Grünland en Greenworld is in deze procedure verschenen.
- d.
Greenworld heeft in die procedure vóór alle weren een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de arbiters op de grond dat zij geen partij is bij de overeenkomst waarin het arbitraal beding is opgenomen. De arbiters hebben dit verweer verworpen en zich bevoegd verklaard.
- e.
In het scheidsrechterlijk tussenvonnis tevens gedeeltelijk eindvonnis van 11 februari 2000 zijn Grünland en Greenworld hoofdelijk veroordeeld om aan Sagro een bedrag van fl 260.215,48 met rente te voldoen. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.
- f.
Grünland en Greenworld hebben bij de rechtbank Middelburg vernietiging van het scheidsrechterlijk vonnis van 11 februari 2000 gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering bij vonnis van 24 januari 2001 afgewezen.
- g.
Tegen dit vonnis hebben Grünland en Greenworld bij dagvaarding van 28 februari 2001 hoger beroep ingesteld.
- h.
De arbiters hebben bij scheidsrechterlijk eindvonnis van 12 november 2003 (samengevat) Grünland en Greenworld in conventie en in reconventie hoofdelijk tot betaling aan Sagro veroordeeld.
- i.
Bij arrest van 18 februari 2004 heeft dit hof het vonnis van 24 januari 2001 van de rechtbank Middelburg vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het scheidsrechterlijk vonnis van 11 februari 2000 vernietigd, doch uitsluitend voor zover gewezen tussen Sagro enerzijds en Greenworld anderzijds.
- j.
Vervolgens hebben Grünland en Greenworld bij de rechtbank Middelburg tegen Sagro de onderhavige procedure aanhangig gemaakt, waarin zij vernietiging vorderen van het scheidsrechterlijk eindvonnis van 12 november 2003.
- k.
Tegen het arrest van 18 februari 2004 van dit hof hebben Grünland en Greenworld bij dagvaarding van 14 mei 2004 beroep in cassatie ingesteld. Sagro heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
- l.
In de onderhavige procedure heeft de rechtbank de zaak bij tussenvonnis van 22 december 2004 en (voor zover van belang) bij tussenvonnis van 6 juli 2005 nogmaals aangehouden in verband met de lopende cassatieprocedure.
- m.
Bij arrest van 20 januari 2006 heeft de Hoge Raad in het principale beroep Greenworld niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen het arrest van het hof en het principale beroep van Grünland en het incidentele beroep van Sagro verworpen.
- n.
De rechtbank heeft ten slotte bij eindvonnis van 21 juni 2006, waarvan beroep, het scheidsrechterlijk eindvonnis van 12 november 2003 vernietigd, doch uitsluitend voor zover gewezen tussen Sagro enerzijds en Greenworld anderzijds.
- 2.
Met de grieven I en II betoogt ASB G&G dat de rechtbank het scheidsrechterlijk eindvonnis volledig had moeten vernietigen, dus ook ten aanzien van Grünland. Samengevat is zij van oordeel:
- a.
dat gedeeltelijke vernietiging, alleen ten aanzien van Greenworld, niet mogelijk is, omdat de beslissingen in dat vonnis ten aanzien van Grünland en Greenworld onverbrekelijk met elkaar samenhangen, en
- b.
dat in de motivering van de beslissingen in het vonnis enige steekhoudende verklaring voor deze beslissingen niet valt te onderkennen als Greenworld als partij wordt weggedacht (HR 9 januari 2004, RvdW 2004,11).
- 3.
ad a Bij het scheidsrechterlijk eindvonnis zijn Grünland en Greenworld in conventie en in reconventie hoofdelijk tot betaling veroordeeld. Dit betekent dat als gevolg van de gedeeltelijke vernietiging van dat vonnis ten aanzien van Greenworld de veroordeling van Grünland ongewijzigd blijft, zij het dat na voldoening aan de veroordeling geen regres op Greenworld openstaat. Deze laatste omstandigheid staat echter aan de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernietiging niet in de weg. Voor de beoogde vernietiging van het eindvonnis ook ten aanzien van Grünland kan geen grond vormen dat de kostenveroordeling in het vonnis ten aanzien van Greenworld onjuist zou zijn, omdat daarbij geen rekening is gehouden met de gedeeltelijke vernietiging door het hof van het eerdere scheidsrechterlijk vonnis voor zover gewezen tussen Sagro en Greenworld, waardoor Greenworld geen partij meer was in de arbitrage. ASB G&G stelt nog dat de hoogte van de te betalen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand van Sagro ten aanzien van Grünland lager zou zijn geweest wanneer Sagro in haar vordering tegen Greenworld niet-ontvankelijk zou zijn verklaard, maar het hof gaat hieraan voorbij. Vast staat dat Grünland en Greenworld feitelijk als één partij zijn opgetreden, ook in reconventie als zodanig zijn behandeld, en werden bijgestaan door dezelfde advocaat. Niet is gesteld of gebleken dat Sagro in verband met uitsluitend Greenworld noemenswaardige extra kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt, zodat niet aannemelijk is dat de kostenverdeling anders zou zijn uitgevallen als Greenworld niet in het geding zou zijn betrokken.
- 4.
ad b Voor deze grond voor volledige vernietiging van het scheidsrechterlijk eindvonnis is van belang hetgeen ASB G&G heeft aangevoerd met betrekking tot de motivering van de beslissing over meerwerk asfaltering en meerwerk betonwerkzaamheden. Het hof overweegt als volgt
- 5.
ASB G&G stelt dat de beslissing met betrekking tot meerwerk asfaltering is gebaseerd op de overweging in het tussenvonnis onder 7.8 sub e dat aan ASB G&G de vooruitgang van de uitvoering van het meerwerk niet kan zijn ontgaan en dat ASB G&G bovendien bij het betrokken meerwerk is gebaat in die zin, dat daarbij wordt vooruitgelopen op (mogelijke) toekomstige uitbreidingswerkzaamheden die dan een veel beperktere omvang zullen hebben. Het hof begrijpt dat ASB G&G zich op het standpunt stelt dat in deze motivering enige steekhoudende verklaring voor de veroordeling tot betaling van het meerwerk ontbreekt als Greenworld wordt weggedacht.
- 6.
Dit standpunt wordt verworpen. In het tussenvonnis onder 7.8, sub d onder vii is overwogen dat de getuige [betrokkene 1] volgens zijn verklaring in de maanden januari, februari, maart en april ten minste éénmaal in de 3 à 4 weken op het werk is geweest teneinde de voortgang te controleren en te bespoedigen. Vervolgens wordt onder 7.8 sub e overwogen dat ASB G&G de vooruitgang van de uitvoering van het meerwerk in de maanden februari tot en met april 1998 niet zal kunnen zijn ontgaan. Nu [betrokkene 1] mededirecteur van Grünland was kan niet worden gezegd dat in deze motivering enige steekhoudende verklaring voor de veroordeling van Grünland tot betaling van het meerwerk ontbreekt. Dat geldt ook ten aanzien van de baattrekking, nu Grünland 100% aandeelhouder was van Greenworld en als zodanig (mede) bij het meerwerk was gebaat.
- 7.
ASB G&G stelt dat de veroordeling met betrekking tot meerwerk betonwerkzaamheden is gebaseerd op het scheidsrechterlijk tussenvonnis onder 7.7 sub c en het eindvonnis onder 2.3 , waarin is overwogen dat ASB G&G als professionele opdrachtgever wist of behoorde te weten dat een verzwaring van de staalconstructie zou moeten lijden tot meerwerk en het geschil is ontstaan doordat ASB G&G een verzwaring van de noklast heeft gevraagd aan Sagro. Deze overwegingen zijn volgens ASB G&G niet duidelijk wanneer Greenworld als opdrachtgever wordt weggedacht en niet blijkt of Grünland dan wel Greenworld de verzwaring van de noklast heeft gevraagd.
- 8.
Uit het scheidsrechterlijk tussenvonnis onder 3.1 tot en met 3.3 en 4.1 kan het uitgangspunt worden afgeleid dat uitsluitend Grünland opdrachtgever was. De door ASB G&G bedoelde overweging over wetenschap bij de opdrachtgever kan dan uitsluitend op Grünland worden betrokken zonder dat de motivering aan het verweten gebrek zou lijden. Kern van de overweging in het eindvonnis onder 2.3 is het oordeel van arbiters (waarbij zij de door hen aangezochte deskundige volgen) dat de door Sagro aangebrachte strokenfundering een goede en effectieve maatregel is. De opmerking in deze overweging dat het geschil is ontstaan doordat ASB G&G een verzwaring van de noklast aan Sagro heeft gevraagd, draagt dit oordeel kennelijk niet.
- 9.
De grieven I en II falen. Grief IV mist zelfstandige betekenis. Het vonnis zal worden bekrachtigd. De rechtbank heeft op juiste grond de proceskosten gecompenseerd nu de gedeeltelijke vernietiging van het scheidsrechterlijk eindvonnis in plaats van de gevorderde volledige vernietiging impliceert dat ieder van partijen voor een deel in het ongelijk is gesteld. Grief III, waarin voor veroordeling van Sagro in de kosten wordt gepleit, faalt dan ook. Het algemene bewijsaanbod wordt als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd. ASB G&G zal worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt ASB G&G in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van begroot op € 296,= aan verschotten en € 894,= (1 punt tarief II) aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, E.J. van Sandick en
M.C.M. van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2008 in aanwezigheid van de griffier.