Het bestanddeel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ komt voorts voor in art. 248, derde en vierde lid, Sr.
HR, 12-06-2018, nr. 16/04714
ECLI:NL:HR:2018:906
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-06-2018
- Zaaknummer
16/04714
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:906, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:613
ECLI:NL:PHR:2018:613, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:906
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑06‑2018
Partij(en)
12 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/04714
JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 mei 2016, nummer 22/003594-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen maanden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2018.
Conclusie 17‑04‑2018
Nr. 16/04714 Zitting: 17 april 2018 | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 3 mei 2016 de verdachte veroordeeld ter zake van ‘medeplegen van een ander door bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, meermalen gepleegd’ tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de benadeelde partij [betrokkene 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 2] en [betrokkene 3] toegewezen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaak 16/03482. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat uit het arrest noch uit het verhandelde ter zitting blijkt dat sprake is van “kwetsbare slachtoffers”, zodat de onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde feiten en de strafmotivering onvoldoende met redenen zijn omkleed.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op tijdstippen op 24 maart 2014 en 25 maart 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens [betrokkene 4] door bedreiging met enige feitelijkheid gericht tegen [betrokkene 4] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen (te weten het afsluiten van telefoonabonnementen bij telecomproviders en het afgeven van telefoons toebehorende aan [betrokkene 4] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- [betrokkene 4] dreigend toegevoegd de woorden (van de strekking): “Als je het niet doet, ben je nog lang niet van ons af” en “Als jullie het niet doen dan zijn de consequenties voor jullie, dan gaan we jullie leven zuur maken”, en
- misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of de kwetsbare positie van [betrokkene 4] ;
2.
hij op tijdstippen op 13 januari 2014 te Almere en Amsterdam en Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander [betrokkene 2] meermalen telkens door bedreiging met enige feitelijkheid gericht tegen [betrokkene 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten:
- het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van telefoonabonnementen bij telecomproviders en een lening voor een televisie en
- de afgifte van telefoons en een televisie toebehorende aan [betrokkene 2] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader (dreigend) gezegd tegen [betrokkene 2] dat hij moest doen wat hem gezegd werd, anders zou hij iets krijgen en
- de portier van een auto waarin [betrokkene 2] zich bevond op slot gedaan en [betrokkene 2] met die auto vervoerd naar één of meer winkel(s)/ telecomprovider(s) om [betrokkene 2] daar telefoonabonnementen en lening op diens naam te laten afsluiten en
- misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en/of de kwetsbare positie van [betrokkene 2] .
4.
hij op tijdstippen op 15 september 2013 en 16 september 2013 te Rotterdam en Delft en Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen [betrokkene 3] meermalen door bedreiging enige feitelijkheid gericht tegen [betrokkene 3] wederrechtelijk heeft gedwongen heeft iets te doen te weten:
- het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van telefoonabonnementen bij telecomproviders en
- de afgifte van telefoons, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3] ,
immers heeft/ hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- [betrokkene 3] dreigend de woorden toegevoegd: ‘We weten waar je woont. Je moet even een paar dingen voor ons doen. Dat is beter voor jou en je familie’ en ‘het is beter als je doorgaat, dan laten we je met rust. Dan hoor je niets meer van ons’ en
- misbruik gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/ of de kwetsbare positie van [betrokkene 3] .”
6. De bewezenverklaring steunt op de (25) bewijsmiddelen als in de bijlage bij het arrest van het hof genoemd. Voor de beoordeling van het middel zijn van belang de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 30 maart 2014 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL17D0-20141369.87-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven — (blz. 1 e.v.):
als de op 3 maart 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik bevond mij op 24 maart 2014 met mijn vriendin [betrokkene 5] op Rotterdam Centraal Station. Ik was met [betrokkene 5] meegegaan, omdat [betrokkene 5] een baantje kon krijgen in Breda.
Ik hoorde van [betrokkene 5] dat we door een jongen werden opgehaald met een auto. Ik hoorde van [betrokkene 5] dat de jongen [betrokkene 6] heette. Ik liep met [betrokkene 5] naar een auto, die geparkeerd stond.
Ik zag drie mannen in de auto zitten.
Ik hoorde een man zeggen: "Nu je er toch bent moet je meekomen”. Ik hoorde dat [betrokkene 5] de man [betrokkene 6] noemde. Ik ben de auto ingestapt. Ik zag naast de bestuurder, dader 1, een man, dader 2, zitten. Ik zag dat de bestuurder naar de parkeergarage van het winkelcentrum Zuidplein reed. Ik zag en hoorde dat de daders tegen [betrokkene 5] en mij zeiden dat we zes telefoonabonnementen voor een iPhone 5 moesten afsluiten. Ik schrok heel erg. Ik zag en hoorde dat [betrokkene 6] met stemverheffing tegen mij sprak. Ik zag dat [betrokkene 6] een agressieve gezichtsuitdrukking had. Ik zag en hoorde [betrokkene 6] zeggen : "Als je het niet doet, ben je nog lang niet van ons af'. Ik was heel bang op dat moment. Uit angst besloot ik mee te werken. Ik was bang dat de daders mij zouden weten te vinden op school of thuis. Ik durfde niet meer te weigeren.
Ik sloot bij de T-Mobile winkel een abonnement af voor een Apple iPhone 5.
Ik zag dader 1 en [betrokkene 6] boven aan de trap vanuit de garage staan kijken naar mij of ik de winkel in zou gaan. Ik vond dit erg angstig. Ik liep na het afsluiten van het abonnement terug naar de auto in de parkeergarage. Ik moest naar de garage lopen van dader 1 en [betrokkene 6] , ik moest in de auto stappen. Ik gaf de telefoon, de contracten I en aankoopbewijs af aan dader 2.
Ik ben vervolgens nog naar de Hi winkel en de Vodafone winkel gegaan.
Ik heb in de parkeergarage van Zuidplein in totaal drie iPhones aan dader 2 afgegeven.
Ik hoorde van de daders dat ik ergens anders nog drie abonnementen moest afsluiten.
Ik zag dat dader 1 de auto in de richting van Rotterdam Oost reed.
Ik sloot op het winkelcentrum Oosterhof twee abonnementen af bij de Telfort voor een Apple I phone 5.
Ik liep terug naar de auto.
Ik gaf de beide telefoons, contracten en aankoopbewijzen aan dader 2 af.
Op 25 maart 2014 hoorde ik van [betrokkene 5] dat zij met [betrokkene 6] had gebeld. Ik hoorde van [betrokkene 5] dat als we toch in de stad waren we nog een abonnement konden afsluiten. Ik zei tegen [betrokkene 5] dat ik het echt niet meer wilde.
Ik ben met [betrokkene 5] naar de Lijnbaan te Rotterdam gelopen. Ik heb in de KPN winkel een abonnement afgesloten voor een 1 Phone 5. Ik hoorde dat de daders op ons zouden wachten. Ik zag dat de daders in de dezelfde auto zaten. Ik gaf de telefoon, contracten en aankoopbewijs af aan de daders.
Ik had nu zes abonnementen op mijn naam staan. Ik had de abonnementen afgesloten, omdat ik bang was van de daders. Ik had de angst dat de daders mij of mijn familie iets zouden aandoen.
Dader 1: man, Turkse afkomst, 20-21 jaar, dik postuur, kort zwart haar - zijkant opgeschoren.
Dader 2: man, Turkse afkomst, kort zwart haar - zijkant geschoren, erg dik postuur, bol gezicht.
Ik kan u vertellen dat ik vermoed dat dader 1 en dader 2 familie van elkaar zijn. Ik zag dat dader 1 iets kleiner en iets jonger was dan dader 2.
Ik heb in totaal zes abonnementen afgesloten.
(…)
7a.
Een proces-verbaal verhoor van getuigen d.d. 16 februari 2015 bij de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Rotterdam. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven –:
als de op 16 februari 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik heb die abonnementen afgesloten omdat die jongens erop aandrongen, omdat ik met stemverheffing werd aangesproken. Ik heb meegedaan omdat die jongens mij op agressieve toon toespraken, dat ze zeiden dat ik dit moest doen. Op Centraal Station huilde ik.
(…)
9.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 15 januari 2014 van de politie eenheid Rotterdam met. nr..PL2547-2014003666-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 6 e.v.):
als de op 15 januari 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik heb een jongen, die zichzelf [verdachte] noemde op het Centraal Station in Rotterdam ontmoet.
Op maandag 13 januari 2014 hebben wij elkaar weer ontmoet. Hij zegt kom we gaan. Ik dacht dat hij alleen was. Ik ben in de auto gestapt bij Rotterdam Centraal achter. Toen begon die andere jongeman. Hij had bedreigende en grote woorden.
Hij zei woorden als "Als je niet doet wat ik zeg dan krijg je wat". Op dat moment was ik heel bang. Toen we begonnen te rijden ging de deur op slot. Ik hoorde een geluid als dat de deuren op slot gingen. Ik was geschrokken en verstijfd. Ik moest mijn identiteit ophalen in Almere. Die hadden ze nodig.
Degene die ik eerder had ontmoet was aan het rijden. De andere die sprak noemde zich "papa". Ik moest stap voor stap iets doen.
We gaan naar mijn huis.
Ik werd in de gaten gehouden. Ik was in shock. Ik kon niet nadenken. Weer in de auto, zei de bijrijder wat ik moest doen. Dat ik naar de telefoonwinkel moest, T-mobile en Vodafone en al die andere. Dat ik het adres in Almere moest opgeven.
Ik moest vragen naar IPhone 5S en de kleur goud. De ene moest zilver zijn.
Ik kreeg de telefoons mee en moest die afgeven aan de bijrijder. Ze stapten uit en stonden in de buurt. Ik was bang voor mijn leven. Ik was zo bang.
Bij HI moest ik ook de IPhone 5S gaan halen. Ik heb alles moeten afgeven.. "Papa" belde me een paar keer toen ik in Almere bij bepaalde winkels was. Dat maakte mij nog zenuwachtiger. Hij voerde de druk op door mij te bellen.
Ik moest naar de Media Markt in Almere. Daar moest ik een Tele2 abonnement afsluiten. Ik stond op het punt van instorten. Ik stond bij de kassa en die jongens stonden bij de deur van de MediaMarkt. Toen kwam de beveiliger naar mij toe. Hij zei dat hij het idee had dat ik onder druk werd gezet.
Ik moest vervolgens mee. naar de MediaMarkt in Amsterdam op het Buikslotermeerplein voor de televisie. Daar heb ik een LG televisie op aflossing (moeten) kopen. Op vals adres en vals inkomen. Ze stressten me de hele tijd door te bellen. De televisie hebben ze ook meegenomen.
De deuren van de auto zijn op slot gegaan toen ik in de auto zat. Ook toen ik naar Rotterdam reed.
(…)
18.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2014 van de Politieregio Flevoland met nr. 2014003666. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 26):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 3 februari 2014 sprak ik met een beveiliger van de mediamarkt, gevestigd in Almere. Hij verklaarde mij dat hij aangever [betrokkene 2] had gezien op maandag 13 januari 2014. Dat deze samen met twee mannen binnen kwam. Het was hem opgevallen dat de aangever een onzekere en angstige indruk maakte, hij had hem meerdere malen gevraagd of alles wel vrijwillig was en of hij niet onder druk werd gezet.
[betrokkene 2] had hierop gezegd dat er helemaal niets aan de hand was, maar de beveiliger twijfelde aan zijn verhaal. (….).”
22.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 september 2013 van de politie eenheid Rotterdam met nr.. PL1533-2013182457-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1 e.v.);
als de op 17 september 2013 afgelégde verklaring van [betrokkene 3] :
"Begin augustus 2013 kwam ik een jongen tegen.
De jongen had mij verteld dat zijn naam [verdachte] was. Ik kan [verdachte] als volgt omschrijven: ongeveer 22 jaar, vermoedelijk van Turkse afkomst, ongeveer 1.70 à 1.75 lang, kort opgeschoren zwart haar. [verdachte] heeft een stevig postuur, eigenlijk is hij gewoon dik. [verdachte] draagt altijd een trainingspak.
Ik heb een foto van [verdachte] , deze heb ik naar een agente van bureau Zuiderpark gestuurd. Ik heb deze agente 4 foto's gestuurd met daarop [verdachte] en een andere jongen, die volgens mij [betrokkene 7] genoemd werd.
Op zondag 15 september 2013 spraken we af in Wateringen. [verdachte] en [betrokkene 7] waren er samen met een meisje die zich [betrokkene 8] noemde. [betrokkene 7] zei dat we in de auto moesten stappen en dat we naar Rotterdam gingen [betrokkene 7] reed, daarnaast zat [verdachte] en ik zat met [betrokkene 8] achterin.
In Rotterdam stopten we in een straat achter een drukke winkelstraat.
In de auto zei [betrokkene 7] tegen mij: "Luister [betrokkene 3] . We weten waar je woont. Je woont op de [a-straat 1] . Je moet even een paar dingen voor ons doen. Ik heb een paar adresjes voor je. Dat is beter voor jou en voor je familie. Je moet dadelijk naar die winkel gaan en vragen om een IPhone 5, zonder bijbetaling.
Dat weten ze wel wat je bedoelt." Ik vond dit erg bedreigend, ik was erg bang, omdat ze mijn huisnummer wisten. Ik was bang voor mijn familie. Ik was zo bang dat ik het maar gedaan heb. Ik was bang, zo ver van huis en met hen in de auto.
Ik ben de winkel binnen gegaan en heb een IPhone 5 met abonnement afgesloten. Ik kreeg de telefoon mee en heb die bij de auto aan [betrokkene 7] gegeven.
[betrokkene 7] vertelde dat ik nog een paar telefoons moest doen.
[betrokkene 7] stuurde, mij nu naar de KPN. Ik vroeg om de iPhone 5 en ik kon deze gewoon afsluiten. Ik kreeg de telefoon mee. Ik liep terug haar de auto. [betrokkene 7] zei dat ik in moest stappen. Ik heb de telefoon weer aan [betrokkene 7] moeten geven. Hierna zijn we weggereden.
We zijn naar een winkelstraat in het centrum van Rotterdam gegaan. Ik voelde mij onderweg nog steeds bang. Hier ben ik bij een T-Mobile winkel geweest. Ik moest weer een IPhone 5 kopen.
[betrokkene 7] nam de telefoon weer van mij aan.
[betrokkene 7] vertelde dat, ik door moest gaan. Hij zei: "het is beter als je doorgaat, dan laten we je met rust. Dan hoor je niets meer van ons". [verdachte] zei dat ik morgen mee moest gaan.
Ik heb alles tegen een vriend van mij, genaamd [betrokkene 9] , verteld.
[betrokkene 9] stelde voor om mee te gaan en om dan foto's te maken van [verdachte] en [betrokkene 7] en de auto, met het kenteken.
Op maandag 16 september 2013 kwam ik [verdachte] en [betrokkene 7] tegen in het centrum te Wateringen. Ze reden nu in een Volkswagen. Het kenteken was [AA-00-BB] .
Ik had een foto van het kenteken gemaakt. Mijn vriend stond een stukje verderop. We zijn met z'n tweeën ingestapt.
We zijn toen naar Delft gegaan. In Delft heb ik weer 2 abonnementen afgesloten voor IPhone 5. Een bij Telfort en de andere bij Vodafone.
Na Delft zijn we via Wateringen naar de Bogaard (het hof begrijpt: winkelcentrum de Boogaard te Rijswijk) gegaan. [verdachte] zei dat ik naar de Bel Company moest voor een iPhone 4. Dat heb ik gedaan. Ik kreeg de iPhone 4 mee en moest die weer aan [betrokkene 7] geven.
We reden naar Rotterdam. Hierna zijn we naar de Media Markt op de Karel Doormanstraat in Rotterdam gegaan. Ik moest daar een iPhone 5 van Tele2 kopen. In de winkel zag ik [verdachte] en [betrokkene 7] lopen. Ik heb daar foto's van hen gemaakt. De telefoon heb ik weer aan [betrokkene 7] moeten geven.
Ik was echt bang en daarom heb ik het gedaan.
25.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 april 2014 van de politie eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014130371-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer, in — zakelijk weergegeven — (blz. 52 e.v.):
als de op april 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 9] :
[betrokkene 3] is een hele goede vriend van mij.
Ik hoorde in september 2013 van [betrokkene 3] dat hij werd gechanteerd. Ik begreep dat hij telefoonabonnementen moest afsluiten. [betrokkene 3] was bang omdat die jongens wisten waar hij woonde, en ze hadden gezegd zijn familie wat aan te doen.
We besloten dat ik de volgende dag mee zou gaan.
[betrokkene 3] moest sowieso nog een keer. Dit moest echt. De volgende dag al. [betrokkene 3] had hier geen keus in. Ik was bang dat [betrokkene 3] iets zou overkomen.
Er waren twee jongens. Een dikke en een dunnere. De dikke noem ik dader 1. De dunnere jongen: dader 2.
In Delft werd [betrokkene 3] naar winkels gestuurd.
Ik denk dat [betrokkene 3] bij ongeveer 4 a 5 winkels is geweest. Als hij dan terugkwam met een telefoon moest hij deze direct afgeven. Dit waren volgens mij allemaal IPhones 5, het nieuwste type.
Ik herinner me nog wel een foto die [betrokkene 3] van de daders had gemaakt en had doorgestuurd. Deze foto had hij genomen in de Media markt.
Dader 1 werd ook wel een ' [verdachte] ' genoemd.
Dader 1 was volgens mij van Turkse afkomst. Hij was licht getint. Hij is opvallend dik en heeft een opgeblazen gezicht. Dader 1 had een zwart trainingspak aan. Zijn haar had hij opgeschoren.”
7. Onder de kop “Strafmotivering” overweegt het hof het volgende:
“(…)
De verdachte heeft samen met (een) ander(en) de aangevers gedwongen om telefoonabonnementen af te sluiten op naam van die aangevers. Door de aangevers angst aan te jagen en misbruik van hen en hun positie te maken, werden zij ertoe bewogen de abonnementen af te sluiten en de telefoons die zij daarbij ontvingen aan de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) af te geven, terwijl de rekeningen voor de abonnementen bij de aangevers op de mat vielen. Bovendien heeft de verdachte een van de aangevers gedwongen tot het kopen van een televisie op basis van een lening en moest het slachtoffer ook deze televisie afgeven.
De verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen financiële gewin en heeft zich niet bekommerd om het nadeel dat hij zowel de aangevers (en overigens ook de telefoonproviders) heeft berokkend. Het voorgaande klemt te meer omdat het kwetsbare aangevers betrof.
(…)”
8. Het middel klaagt, zoals al gezegd, dat noch uit het arrest, noch uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat sprake is van kwetsbare slachtoffers of dat de verdachte misbruik zou hebben gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers, zodat de bewezenverklaring van beide feiten en/of de strafmotivering onvoldoende met redenen zijn omkleed.
9. In deze strafzaak heeft het hof de verdachte veroordeeld wegens medeplegen van een ander door bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, meermalen gepleegd, zoals strafbaar gesteld in art. 284 Sr (dwang). Ik merk op dat voor een bewezenverklaring van ‘bedreiging met een feitelijkheid’ als bedoeld in art. 284 Sr niet is vereist dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht of dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van zijn slachtoffer(s). Noch “misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht”, noch “misbruik van een kwetsbare positie” vormt immers een bestanddeel van art. 284 Sr (dwang). Beide omstandigheden komen we als bestanddeel wel tegen bij de toepassing van art. 273f, eerste en derde lid, Sr (mensenhandel).1.Omtrent de inhoud van het begrip “kwetsbare positie” bepaalt het zesde lid van dat artikel dat daaronder mede wordt begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Of bij toepassing van art. 273f Sr sprake is van een dergelijke positie moet blijken uit het feitelijk bewezenverklaarde.2.
10. Gelet op de hiervoor onder 6. genoemde bewijsmiddelen in samenhang bezien met de strafmotivering, is het aannemelijk en niet onbegrijpelijk dat het hof in het onderhavige geval de situatie als bedoeld in art. 273f, zesde lid, Sr voor ogen heeft gehad bij de bewezenverklaring van het misbruik van de kwetsbare positie en de verwijzing daarnaar in de strafmotivering. Uit de bewijsmiddelen komt immers overduidelijk het beeld naar voren van de slachtoffers die uitsluitend in opdracht van de verdachte en de medeverdachte hebben gehandeld omdat zij bang en angstig waren en zich bedreigd en voortdurend gecontroleerd voelden. Het hof heeft de bewezenverklaringen daarmee voldoende met redenen omkleed.
11. Ten overvloede wijs ik nog wel op het volgende. Het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of de kwetsbare positie van het slachtoffer is door de steller van de tenlastelegging aangemerkt als een feitelijkheid gericht tegen het slachtoffer om hem te dwingen iets te doen. Het gaat hierbij echter om omstandigheden die uit feitelijkheden moeten blijken.3.Het hof kon tot een bewezenverklaring en een veroordeling wegens overtreding van art. 284 Sr komen omdat deze feitelijkheden uit de bewijsmiddelen blijken en voorts bewezen kon worden verklaard dat het slachtoffer dreigend de woorden (van de strekking) waren toegevoegd: “Als je het niet doet, ben je nog lang niet van ons af” en “Als jullie het niet doen dan zijn de consequenties voor jullie, dan gaan we jullie leven zuur maken”, maar de steller van de tenlastelegging heeft in mijn ogen wel een (onnodig) risico genomen.
12. Het middel faalt.
13. Het tweede middel komt op tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Het middel klaagt in de kern genomen dat zich geen geval heeft voorgedaan als bedoeld in art. 6:106 BW, zodat de toewijzing van immateriële schadevergoeding aan deze benadeelde partijen getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel de toewijzing van dit deel van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel onvoldoende met redenen zijn omkleed.
14. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] toegewezen tot een bedrag van € 7.016,17, bestaande uit € 6.516,17 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.4.De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 3] heeft het hof toegewezen tot een bedrag van € 8.872,41, bestaande uit een bedrag van € 8.572,41 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 300,00 ter zake van immateriële schade, eveneens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
15. Het hof heeft ten aanzien van de toewijzing van de betreffende immateriële schadevergoeding, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Vordering tot schadevergoeding [betrokkene 2]
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van in totaal € 7.381,17, bestaande uit een bedrag van € 6.516,17 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 865,00 ter zake van immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
(…)
Het hof acht voorts aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 500,00
(…)
Vordering tot schadevergoeding [betrokkene 3]
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van in totaal € 8.872,41, bestaande uit een bedrag van € 8.572,41 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 300,00 ter zake van immateriële schade.
In hoger, beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
(…)
Het hof acht voorts aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.”
16. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2016 houdt over de betreffende vorderingen het volgende in:
“Namens de benadeelde partij [betrokkene 2] wordt mr. A.N. van der Niet in de gelegenheid gesteld de vordering toe te lichten. Mr. Van der Niet sluit zich aan bij de onderbouwing van de vordering als gedaan in eerste aanleg
De voorzitter bespreekt voorts de vorderingen van de benadeelde partijen (…) [betrokkene 3] .”
17. Met de verwijzing naar de onderbouwing van de vordering als gedaan in eerste aanleg doelt de advocaat van de benadeelde partij [betrokkene 2] kennelijk op het “Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en de daaraan gehechte bijlagen, zoals deze op het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 juli 2015 ter sprake zijn gekomen. Het voegingsformulier verwijst voor de vordering immateriële schadevergoeding naar de “Aanvulling behorend bij voegingsformulier [betrokkene 2] ”, zoals opgesteld door de Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering en die onder meer het volgende inhoudt:
“Vordering immateriële schadevergoeding:
€865,00
Toelichting vordering immateriële schadevergoeding.
Op 13 januari 2014 is [betrokkene 2] slachtoffer geworden van bedreiging met een vuurwapen hetgeen in psychische klachten geresulteerd heeft. Meer concreet, een posttraumatische stres stoornis.
[betrokkene 2] heeft op voornoemde datum onder dreiging met een vuurwapen, gepaard gaande met de woorden “als je niet doel wat ik zeg dan krijg je wat” of woorden van gelijke strekking, diverse abonnementen hij telefoonproviders afgesloten alsook een televisie op afbetaling aangekocht. Dit alles onder dwang.
[betrokkene 2] heeft ten tijde van het voorval grote angsten gekend en is ook nu nog dusdanig angstig dat hij overweegt bij zijn broer in Amsterdam te gaan wonen. Op straat is [betrokkene 2] ook nog erg angstig. Hij is alert op de mensen die zich om hem heen bevinden. Tot slot heeft het gebeurde geresulteerd in slaapproblemen en beïnvloedt het de reeds bestaande sikkelcelziekte nadelig.
Stres zorgt voor een verergering van de pijnklachten horende bij deze aandoening.
Client is momenteel nog bezig met een EMDR behandeltraject. Dit betreft een bewezen effectieve therapie bij de verwerking van ingrijpende gebeurtenissen.
Aansluiting is gezocht bij de smartengeldgids, 19e druk 2014, pagina 235, nummer 1280 (als bijlage bijgevoegd).
Tevens voeg ik als onderbouwing een medisch stuk van De Schakel Gezondheidscentrum bij.”
18. Het genoemde ‘medisch stuk’ van De Schakel Gezondheidscentrum, houdt onder meer in als verklaring van L. van Eijgen, huisarts, van 4 augustus 2014:
“ [betrokkene 2] heeft klachten van posttraumatische stresstoornis na mishandeling eerder dit jaar. Hij heeft 3 gesprekken met de POH GGZ (praktijkondersteuner). Omdat de klachten niet beter worden, is hij verwezen voor EMDR behandeling naar een psychotherapeut in de basis GGZ.
Hierbij enkele relevante gegevens uit het journaal:
31-07-14 S POH-GGZ 4 Somber en angstig.
Hr wil graag een verwijzing naar EMDR. Hij wil graag van zijn agnstklachten af. Hij is nog steeds bang als er iemand dicht bij hem in de buurt komt. Hij is snel geirriteerd. Hij slaapt slecht en vindt het moeilijk om er over te praten. Heeft het zijn broer besproken en wil graag een behandeling.
Verwijzing voor EMDR”
19. De verwijzing naar de smartengeldgids betreft een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 augustus 2006 (parketnummer 03-700231-06), waarin een vrouw voor haar woning met een mes is bedreigd en haar is bevolen haar geld en telefoon af te geven. Daarnaast had de verdachte haar gezegd “als je de politie belt, weet ik waar je woont”, of woorden van gelijke strekking. Als gevolg hiervan heeft zij psychische schade opgelopen. De vordering werd toegewezen tot een bedrag van € 750,00.
20. Bij de stukken van het geding bevindt zich ook het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” van [betrokkene 3] . Dit voegingsformulier houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Immateriële schade
(…)
Psychische schade
Benadeelde voelde zich erg bang tijdens het voorval. Vooral door de bedreiging die jegens benadeelde geuit werden, wist benadeelde niet meer wat hij moest doen. Hij volgde met grote angst de instructies van verdachte op gedurende de twee dagen.
Benadeelde heeft na het voorval slecht geslagen en kon zich niet concentreren. Hij maakte zich grote zorgen hoe hij ooit alle telecom rekeningen zou kunnen betalen.
Benadeelde zat net voor zijn laatste tentamenperiode toen hij slachtoffer werd van deze money boys. Hij heeft daardoor zijn tentamens en daardoor zijn schooljaar dan ook niet gehaald.
In Rotterdam durfde benadeelde niet meer te komen gedurende een aantal maanden. Voorheen ging benadeelde daar graag uit.
Vergelijkbare jurisprudentie
Hierbij wordt verwezen naar ECLI:GHEE:2011:BT9830 (…)
De smartengeldvergoeding van het Gerechtshof Leeuwarden van 17-10-2011, rolnummer 24/000494-11 bedraagt, geïndexeerd naar de normen van het jaar waarin het delict is gepleegd, te weten 2013, € 300,-
Overeenkomstig de casus in aangehaalde uitspraak hebben verdachten in casu benadeelde verbaal bedreigd en hebben verdachten met hun dreigingen ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van benadeelde.
Anders dan in de casus van aangehaalde uitspraak hebben verdachten benadeelde niet direct verbaal met de dood bedreigd en hebben verdachten benadeelde meer dan eenmaal bedreigd.
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de fysieke en psychische gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 300,- en thans opeisbaar is.”
21. Een persoon die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich op de voet van art. 51f Sv terzake van zijn vordering als benadeelde partij voegen in het strafproces. De voornoemde schade omvat zowel vermogensschade (materiële schade), als ander nadeel (immateriële schade). Art. 6:95 BW bepaalt dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt voor zover de wet hierop recht geeft. Deze gevallen zijn in art. 6:106, eerste lid, BW als volgt nader uitgewerkt.
1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
22. Uit de hiervoor onder randnummer 15 aangehaalde overwegingen blijkt dat het hof van oordeel is dat het aannemelijk is geworden dat [betrokkene 2] als gevolg van het onder 2. subsidiair bewezenverklaarde en [betrokkene 3] als gevolg van het onder 4. Bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. Die oordelen zijn niet onjuist en zijn voldoende met redenen omkleed. Daarbij acht ik het volgende van belang.
23. Op grond van art. 6:106, eerste lid, onder b, BW kan onder omstandigheden ook bij een andere aantasting dan door lichamelijk letsel aan de benadeelde partij een immateriële schadevergoeding worden toegekend.5.Deze schadevergoeding wordt vastgesteld naar billijkheid, zodat rekening gehouden kan worden met de omstandigheden van het geval. Indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast, geldt als uitgangspunt voor de toewijsbaarheid van de betreffende vordering dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.6.Hiervan is niet reeds sprake bij een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.7.Het geestelijk letsel wordt beoordeeld aan de hand van objectieve criteria. De benadeelde zal “voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld”.8.Een uitzondering op de voornoemde hoofdregel is mogelijk indien sprake is van een bijzondere ernst van de normschending en de (voldoende ernstige) gevolgen daarvan voor het slachtoffer.9.
24. Het hof heeft ten aanzien van [betrokkene 2] vastgesteld dat hij door de verdachte is gedwongen om telefoonabonnementen af te sluiten op zijn naam en de telefoons af te geven aan de (mede)verdachte. Ook heeft de benadeelde op afbetaling een televisie aangeschaft en deze moeten afgeven. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 2] blijkt dat hij in een auto vervoerd werd waarvan de deuren op slot zaten en dat hij in de verschillende winkels werd gebeld door onder meer de verdachte om de druk op te voeren (bewijsmiddel 9). Daarbij verklaart de benadeelde over gevoelens van schrik, angst, zenuwen, stress en dat hij bang was voor zijn leven. Uit het voegingsformulier en de daaraan gehechte stukken blijkt daarnaast dat deze gebeurtenissen10.tot psychische klachten hebben geleid. [betrokkene 2] heeft aangegeven dat hij erg angstig is op straat, alert is op de mensen die zich om zich heen bevinden, de stress een negatieve invloed heeft op een reeds bestaande ziekte waaraan hij lijdt en het bewezenverklaarde feit heeft geleid tot verschillende gesprekken met een praktijkondersteuner van de GGZ, waarbij hij verwezen is naar een psychotherapeut voor een zogeheten EMDR behandeling.11.In zijn op schrift gestelde slachtofferverklaring, welke is overgelegd en is voorgedragen op het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2015, heeft [betrokkene 2] eveneens verklaard over de psychische gevolgen van het feit. Hierin heeft hij onder meer verklaard over de therapie die heeft gevolgd en dat hij op het moment van het op schrift stellen van de verklaring nog steeds wekelijks een psycholoog bezoekt.
25. Ten aanzien van [betrokkene 3] heeft het hof eveneens vastgesteld dat verdachte is gedwongen om telefoonabonnementen af te sluiten op zijn naam en de telefoons af te geven aan de (mede)verdachte. In de tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 3] verklaart hij over de bedreigende uitlatingen van de (mede)verdachte, zijn gevoelens van angst omdat de verdachten bekend waren met zijn adres en omdat hij zo ver was van huis en dat hij “echt bang” was (bewijsmiddel 22). Ook de vriend van de benadeelde partij, [betrokkene 9] , verklaart dat de benadeelde bang was (bewijsmiddel 25). Uit het voegingsformulier blijkt daarnaast dat hij door de bedreigingen niet meer wist wat hij moest doen en dat hij gedurende twee dagen de instructies van de verdachten opvolgde. Ook blijkt dat hij na het vooral slecht sliep, zich niet kon concentreren, inzat over de schulden bij de telecomzaken, zijn tentamens en het schooljaar niet heeft gehaald en hij niet meer in Rotterdam durfde te komen gedurende een aantal maanden, terwijl hij voorheen daar graag heen ging.
26. Gelet op het bovenstaande is het (kennelijke) oordeel van het hof dat de benadeelde partijen op een andere wijze in zijn persoon is aangetast als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, sub b, BW en dat hen op grond hiervan een immateriële schadevergoeding toekomt niet onjuist. De oordelen van het hof zijn ook toereikend gemotiveerd, waarbij ik mede in aanmerking neem dat de verdediging geen verweren heeft gevoerd ten aanzien de betreffende vorderingen en een summiere motivering niet aan de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg hoeft te staan.12.
27. Het derde middel klaagt over de schending van de redelijke termijn.
28. Namens de verdachte is op 6 mei 2016 cassatie ingesteld tegen het arrest van 3 mei 2016. De Hoge Raad heeft de gedingstukken op 4 augustus 2017 ontvangen. De termijn voor het inzenden van de stukken (van de niet preventief gehechte verdachte) naar de Hoge Raad bedraagt acht maanden.13.Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
29. Het middel slaagt.
30. De eerste twee middelen falen en kunnen worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
31. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven,
32. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2018
Vlg. de laatste zin van randnummer 9. van deze conclusie.
Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de eveneens gevoegde T. Kabbah niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte ter zake van het onder 8 subsidiair ten laste gelegde is vrijgesproken.
Ik merk op dat de scheidslijn tussen psychische en lichamelijke klachten niet altijd scherp te trekken is. Vgl. HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657, NJ 2010/309 m.nt. Hartlief, rov. 4.1.2 (civiele kamer): “lichamelijk en psychisch welzijn [zijn] nauw met elkander […] verbonden: wat bij het ene individu tot uiting komt als lichamelijke klacht, zal bij de andere naar buiten komen in de vorm van een psychische klacht”.
HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519, NJ 2012/410 (civiele kamer).
Zie HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 m.nt. Brunner (civiele kamer).
HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606 (civiele kamer).
Zie nader J. Candido (red.), Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk, tweede druk, 2017, p. 135-139 en F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, tweede druk, Deventer: Kluwer 2010, p. 126-129.
Ik ga er – mede gelet op de inhoud van de hierna aangehaalde slachtofferverklaring van [betrokkene 2] - aan voorbij dat de huisarts de klachten in verband brengt met een mishandeling.
Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) is een therapie voor mensen met een posttraumatische stress stoornis en andere trauma gerelateerde angstklachten.
Zie bijv. HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1773 (81 RO).
Zie HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 (Redelijke termijn II), r.o. 3.3.