ABRvS, 08-10-2019, nr. 201806413/1/V3
ECLI:NL:RVS:2019:3368
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
201806413/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:3368, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑10‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 juni 2017 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad.
201806413/1/V3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 juli 2018 in zaak nr. 18/941 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2017 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad.
Bij besluit van 15 januari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Wat de vreemdeling in de grieven 1 tot en met 5 en in grief 7 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2. De in grief 6 opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraken van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3584 en ECLI:NL:RVS:2018:3585 beantwoord. Hieruit volgt dat krachtens artikel 14, derde lid en punt 16 van de considerans van de Verblijfsrichtlijn een belangenafweging moet worden gemaakt als de staatssecretaris vaststelt dat het rechtmatig verblijf van de burger van de Unie nooit heeft bestaan, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn is verbonden. De staatssecretaris heeft die belangenafweging in zijn besluiten van 29 juni 2017 en 15 januari 2018 niet gemaakt. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.1. Grief 6 slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 15 januari 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit wordt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
4. De staatssecretaris moet met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar nemen. Daarbij zal de staatssecretaris, gelet op gelet op wat onder 2. is overwogen, een afweging moeten maken tussen de belangen van de vreemdeling en de staat, en daarbij in ieder geval de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling moeten betrekken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 juli 2018 in zaak nr. 18/941;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 15 januari 2018, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2019
47-872.