Rb. Leeuwarden, 06-07-2005, nr. 70140 KG ZA 05-113
ECLI:NL:RBLEE:2005:AT9151
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
06-07-2005
- Zaaknummer
70140 KG ZA 05-113
- LJN
AT9151
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2005:AT9151, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 06‑07‑2005; (Kort geding)
Uitspraak 06‑07‑2005
Inhoudsindicatie
Vordering tot afgifte onderzoeksrapport accountant aan curator. Faillissement. Zorgvuldigheid bank. Geheimhoudingsverplichtingen curator.
Partij(en)
Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Korte Gedingen
Uitspraak: 6 juli 2005
Kort-geding-nummer: 70140 KG ZA 05-113
VONNIS
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
MR Eduard HEUZEVELDT,
handelend in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de besloten vennootschappen Vosbouw BV, Betonbouw Drenthe BV, Projectgroep DFG 2001 BV, Bouwgroep DFG 2001 BV, DFG Administratie Service BV, DVD Holding 2000 BV, Bouwbedrijf Kanaal-West BV en Boringa 2002 BV,
kantoorhoudende te Emmen,
eiser, hierna ook te noemen: de curator,
procureur: mr. R.A. Schütz,
tegen
de naamloze vennootschap
FRIESLAND BANK NV,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde, verder ook te noemen: Friesland Bank,
procureur: mr. R.J.L. Gustenhoven.
PROCESVERLOOP
Heuzeveldt heeft de Friesland Bank in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 17 juni 2005.
Heuzeveldt heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de rechter bij vonnis - zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut - de Friesland Bank zal veroordelen om binnen 48 uren na betekening van dit vonnis aan eiser kopie te verstrekken van het onderzoeksrapport, zoals opgesteld door PricewaterhouseCoopers, zulks onder verbeurte van een onmiddellijk opeisbare, niet voor matiging vatbare dwangsom van 10.000,00 euro per dag dat de Friesland Bank daarmee in gebreke blijft, alsmede in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten mede aan de hand van pleitnotities nader toegelicht, de Friesland Bank door zijn procureur, waarbij de Friesland Bank heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de curator.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak op basis van het griffiedossier, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
- 1.
In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
- a)
Op 14 januari 2003 zijn de besloten vennootschappen Vosbouw BV, Betonbouw Drenthe BV, Projectgroep DFG 2001 BV, Bouwgroep DFG 2001 BV en DFG Administratie Service BV door de rechtbank te Assen in staat van faillissement verklaard met aanstelling van eiser tot curator. Bij vonnis van 16 januari 2003 zijn de besloten vennootschappen DVD Holding 2000 BV, Bouwbedrijf Kanaal-West BV en Boringa 2002 BV door de rechtbank te Leeuwarden in staat van faillissement verklaard, eveneens met aanstelling van eiser tot curator. Voormelde vennootschappen maken onderdeel uit van de besloten vennootschap DVD 2000 BV.
- b)
Alle hiervoor vermelde vennootschappen (verder: de Vosbouw-groep) hadden een financieringsovereenkomst alsmede een rekening-courantverhouding met de Friesland Bank. De Friesland Bank heeft naar aanleiding van de verslechterde financiële positie van de Vosbouw-groep overleg met de bestuurders van die vennootschappen gevoerd over de vermogenspositie en het toekomstperspectief van de Vosbouw-groep. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen heeft de Friesland Bank op 11 december 2002 aan PricewaterhouseCoopers Accountants en Belastingadviseurs (verder te noemen: PWC) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de vermogenspositie van voormelde vennootschappen. De Friesland Bank wilde weten of continuering van de financiering aan de Vosbouw-groep verantwoord was en of de Friesland Bank wellicht wijzigingen moest aanbrengen in haar relatie met de Vosbouw-groep.
- c)
Met betrekking tot voormelde opdracht van de Friesland Bank aan PWC gelden de "algemene voorwaarden PricewaterhouseCoopers". Artikel 6 .3 van die algemene voorwaarden luidt als volgt: "Tenzij sprake is van enige wetsbepaling, voorschrift of andere (beroeps)regel die Opdrachtgever verplicht tot openbaarmaking of daartoe door Opdrachtnemer voorafgaande schriftelijke toestemming is verleend, zal Opdrachtgever de inhoud van rapporten, adviezen of andere al dan niet schriftelijke uitingen van Opdrachtnemer, niet aan derden openbaren."
- d)
De Vosbouw-groep heeft in december 2002 haar administratieve gegevens voor onderzoek door PWC ter beschikking gesteld en door bestuurders en medewerkers van de Vosbouw-groep zijn tevens inlichtingen aan PWC verstrekt. Na afronding van het betreffende onderzoek heeft PWC op 19 december 2002 haar bevindingen aan de Friesland Bank gerapporteerd. De Friesland Bank heeft vervolgens gesproken met de bestuurders van de Vosbouw-groep over de resultaten van het onderzoek en zij heeft de financieringsovereenkomsten met de vennootschappen opgezegd. Daarna volgden de hiervoor onder 1 genoemde faillissementen. De kosten van het door PWC uitgevoerde onderzoek, in totaal een bedrag van circa 65.000,-- euro zijn door de bank aan PWC voldaan en vervolgens door de bank in rekening-courant doorberekend aan en ten laste gebracht van DVD Holding 2000 BV. De (rest)schuld van de diverse onderdelen van de Vosbouw-groep aan de bank bedraagt circa 1,4 miljoen Euro.
- e)
In verband met het -tot de Friesland Bank gerichte- verzoek van de curator om afgifte van een kopie van het door PWC opgestelde onderzoeksrapport heeft PWC de Friesland Bank laten weten dat de bank het onderzoeksrapport alleen aan de curator ter beschikking mag stellen indien deze ten behoeve van PWC een door laatstgenoemde opgestelde "Hold Harmless letter" ondertekent. De curator heeft voornoemde "Hold Harmless letter", waarin, kort gezegd, onder meer verplichtingen tot geheimhouding van het rapport alsmede bepalingen tot vrijwaring van PWC van (enige) aansprakelijkheid in verband met het opstellen van dat rapport zijn opgenomen, niet willen ondertekenen en in verband daarmee heeft de Friesland Bank geweigerd meergenoemd rapport aan de curator af te geven.
Het geschil en de beoordeling daarvan
- 2.
In dit geding vordert de curator een veroordeling van de Friesland Bank tot afgifte van meergenoemd rapport. Aan die vordering heeft de curator in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de failliete vennootschappen naast de bank als mede opdrachtgever voor het door PWC verrichte onderzoek hebben te gelden en uit dien hoofde heeft hij als curator van die vennootschappen recht op onvoorwaardelijke afgifte van het van dat onderzoek opgemaakte rapport. De curator heeft in dat verband aangevoerd dat het onderzoek mede ten behoeve van de vennootschappen heeft plaatsgevonden, dat de vennootschappen daaraan hun volledige medewerking hebben verleend en dat de kosten van het onderzoek indirect aan de vennootschappen zijn doorberekend. Voor zover de vennootschappen niet als medeopdrachtgever kunnen worden aangemerkt, geldt, aldus de curator verder, dat zij in ieder geval niet als "derde" in de zin van artikel 6.3 van de algemene voorwaarden van PWC kunnen worden beschouwd. Die bepaling verzet zich derhalve niet tegen afgifte van het rapport door de bank aan de curator, terwijl evenmin plaats is voor aanvullende voorwaarden zoals door de bank (en PWC) gesteld. Overigens is hij als curator bereid de geheimhoudingsclausule van voormeld artikel 6.3 in acht te nemen. Het (spoedeisend) belang bij afgifte is volgens de curator gelegen in de omstandigheid dat hij aan de hand van de inhoud van het rapport zich een nader beeld kan vormen van de achtergronden en oorzaken van het faillissement, en in het verlengde daarvan, op welke gronden de bank is overgegaan tot het opzeggen van de kredieten en/of er mogelijkerwijs sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid.
- 3.
De Friesland Bank heeft daartegenover, kort samengevat, aangevoerd dat er geen enkele (rechts)regel is op basis waarvan zij tot afgifte van het rapport aan de curator gehouden is. Anders dan de curator heeft gesteld, kunnen de failliete vennootschappen volgens de bank niet als medeopdrachtgever worden aangemerkt. De opdracht is uitgegaan van de bank en het onderzoek is ook verricht ten behoeve en in het belang van de bank. De vennootschappen waren op basis van de bankvoorwaarden gehouden hun medewerking aan het onderzoek te verlenen en op basis van diezelfde voorwaarden heeft de bank de kosten van het onderzoek, die de bank aan PWC heeft voldaan, aan de vennootschappen kunnen doorberekenen, maar een en ander maakt de vennootschappen niet tot medeopdrachtgever. Daar komt bij dat gelet op de thans nog bestaande restschuld van de vennootschappen voormelde doorberekening geen effect zal sorteren.
Voorts heeft de bank aangevoerd dat zij jegens PWC verplicht is om het rapport geheim te houden en dat zij er groot belang bij heeft dat die -over en weer geldende- geheimhoudingsverplichting ook wordt nagekomen. De bank is slechts ontslagen van de geheimhoudingsverplichting indien PWC schriftelijk ontheffing verleent en die wenst PWC alleen te geven indien de curator de "Hold Harmless letter" ondertekent. Onvoorwaardelijke afgifte van het rapport aan de curator betekent dat zij, de bank, jegens PWC wanprestatie zou plegen, hetgeen te meer klemt nu de curator al op voorhand heeft aangegeven zich weinig of niets te zullen aantrekken van het vertrouwelijke karakter van het rapport.
- 4.
De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van de curator dat de failliete vennootschappen naast de bank als medeopdrachtgever van het door PWC verrichte onderzoek moeten worden aangemerkt. Uit de stukken blijkt genoegzaam dat de Friesland Bank alleen en namens zichzelf de betreffende opdracht aan PWC heeft verstrekt, dat slechts vertegenwoordigers van de bank en PWC de in verband daarmee opgestelde schriftelijke overeenkomst hebben getekend, en dat PWC alleen aan de bank haar rapport en bijbehorende rekening heeft gestuurd. Gesteld noch gebleken is dat de vennootschappen zich ook maar op enig moment als medeopdrachtgever hebben geprofileerd of als zodanig door de Friesland Bank of PWC zijn beschouwd of benaderd. Ware zulks anders geweest dan had het ook veeleer voor de hand gelegen dat de curator bij PWC op afgifte van het rapport had aangedrongen dan wel deze daartoe in rechte had betrokken. De curator heeft dat uitdrukkelijk niet gedaan.
- 5.
Het voorgaande neemt niet weg dat het onderzoek, waartoe de bank aan PWC opdracht had gegeven, voortvloeide uit een toentertijd tussen de bank en de vennootschappen bestaande (intensieve) kredietrelatie en dat de vermogenspositie en het toekomstperspectief (als het ware "de gezondheidssituatie") van de vennootschappen het (voornaamste) onderwerp van dat onderzoek was. De bestuurders en medewerkers van de vennootschappen hebben, naar verder vaststaat, hun volledige medewerking aan het door hun kredietgevende bank gewenste onderzoek moeten geven en ook gegeven, terwijl voorts de niet geringe kosten van dat onderzoek (circa ? 65.000,--) door de bank volledig zijn doorberekend aan de vennootschappen.
Met voormelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet verenigbaar en strijdig met de haar betamende zorgvuldigheid dat de Friesland Bank aan haar kredietnemer (i.c. de Vosbouwgroep), die, het zij herhaald, op verzoek van de bank onderwerp van onderzoek is geweest, daaraan heeft meegewerkt en dat onderzoek ook, zij het indirect, heeft betaald, het van dat onderzoek opgemaakte rapport onthoudt, en evenzeer dat de bank kennisneming van dat rapport weigert aan de curator, die nadien met het beheer en de vereffening van de boedel van de inmiddels in staat van faillissement verkerende vennootschappen is belast.
De door de bank gedane verwijzing naar de in de algemene voorwaarden van PWC opgenomen geheimhoudingsverplichting acht de rechtbank in dat verband voorshands onvoldoende, te minder nu bedoelde vennootschappen en in hun kielzog de curator bezwaarlijk als "derden" in de zin van die bepaling kunnen worden aangemerkt en overigens de curator ter zitting uitdrukkelijk heeft te kennen gegeven dat hij die bepaling bij afgifte van het rapport wenst te respecteren en tegen zich wil laten gelden. Niet valt in te zien dat de curator jegens de Friesland Bank tot meer gehouden is en dat hij slechts afgifte van het betreffende rapport kan verkrijgen indien hij (ook) de door PWC opgestelde "Hold Harmless letter" voor akkoord ondertekent. Laatstbedoelde verklaring heeft immers een veel verdergaande strekking dan voormelde bepaling uit de algemene voorwaarden van PWC. Ook het door de bank benadrukte belang dat een kredietnemer van de bank erop moet kunnen vertrouwen dat aan de bank verstrekte informatie vertrouwelijk blijft, kan de bank in dit geval niet baten, omdat ten deze juist de -curator als ten deze vertegenwoordiger van de- kredietnemer van de bank wil weten welke informatie de bank over haar heeft en dus juist die vertrouwenspositie zou moeten meebrengen dat de bank ter zake opening van zaken geeft.
- 6.
Het voorgaande betekent dat de gevraagde voorziening, waarbij de curator een voldoende spoedeisend belang heeft, voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter benadrukt daarbij dat hij er van uitgaat dat de curator zijn toezegging dat hij meergenoemde algemene voorwaarden zal respecteren en in acht zal nemen gestand zal doen. De medegevorderde dwangsom zal de rechter aan een maximum binden, zoals hierna te melden.
- 7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Friesland Bank in de kosten van dit geding worden verwezen.
BESLISSING:
De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
veroordeelt de Friesland Bank om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan de curator mr E. Heuzeveldt een kopie te verstrekken van het ten processe bedoelde door PWC opgestelde onderzoeksrapport;
bepaalt dat zo de Friesland Bank niet aan deze veroordeling voldoet, zij aan de curator voornoemd een dwangsom verbeurt van 10.000,-- euro per dag voor iedere dag dat de Friesland Bank in gebreke blijft met nakoming van voormelde afgifte, zulks tot een maximum van 200.000,-- euro;
veroordeelt de Friesland Bank in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op 315,93 euro aan verschotten, en op 816,-- euro aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2005.