RAV 2014/31
Schadevergoeding. Immateriële schade. Is vereist dat de redelijke kosten ter vaststelling van schade (ex art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW) het rechtstreeks gevolg zijn van onrechtmatig handelen?
HR 20-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:2102 (buitengerechtelijke kosten)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 december 2013
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, G. de Groot, M.V. Polak
- Zaaknummer
13/00183
- Conclusie
A-G mr. F.F. Langemeijer
- Roepnaam
buitengerechtelijke kosten
- JCDI
JCDI:ADS917022:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2013:2102, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑2013
ECLI:NL:PHR:2013:955, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑10‑2013
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑12‑2012
- Wetingang
Art. 6:96 lid 2, 6:162 BW
Essentie
Schadevergoeding. Immateriële schade.
Is vereist dat de redelijke kosten ter vaststelling van schade (ex art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW) het rechtstreeks gevolg zijn van onrechtmatig handelen?
Samenvatting
Benadeelde heeft zich in september 1977 ziek gemeld. Eerst ontving hij gedurende 52 weken een ZW-uitkering. Aansluitend ontving hij een AAW/WAO-uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Bij besluit van 22 november 1979 is de AAW/WAO-uitkering ingetrokken per 1 december 1979. Daarna ontving benadeelde achtereenvolgens een WW-uitkering en een bijstandsuitkering. In 1997 ontving benadeelde het bericht dat het besluit van 22 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.