HR, 01-09-2009, nr. 08/03300
ECLI:NL:HR:2009:BI8549
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-09-2009
- Zaaknummer
08/03300
- Conclusie
Mr. Bleichrodt
- LJN
BI8549
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI8549, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI8549
ECLI:NL:PHR:2009:BI8549, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑06‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI8549
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Verzoek nader onderzoek i.d.z.v. art. 330 Sv. Het voorschrift van art. 330 Sv veronderstelt – vzv. het een verzoek betreft dat strekt tot het (doen) verrichten van nader onderzoek – dat de verzoeker welomschreven onderzoekshandelingen opgeeft, zoals het nog (doen) horen van met name genoemde getuigen (of getuige-deskundigen) of het inwinnen van een deskundigenbericht omtrent een welomschreven vraagstelling. Het i.c. gedane verzoek voldoet niet aan die maatstaf en kan dus niet gelden als een verzoek i.d.z.v. art. 330 Sv, zodat het Hof niet gehouden was op het verzoek een beslissing te geven. (zie ook LJN BH7295)
1 september 2009
Strafkamer
nr. 08/03300
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 februari 2008, nummer 22/001739-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben achtereenvolgens mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, en mr. A. Neermawatie Nandoe, advocaat te Wassenaar bij schriftuur middelen respectievelijk een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. M.T. Wernsen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Aan de beoordeling van de middelen voorafgaande beschouwing
Als gevolg van een administratieve vergissing is de hiervoor onder 1 genoemde schriftuur van mr. A. Neermawatie Nandoe niet onder de aandacht van de Hoge Raad gekomen. Als gevolg daarvan is het daarin voorgestelde middel van cassatie niet in het arrest van 19 mei 2009 beoordeeld. De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen. Het onderhavige arrest strekt daartoe.
3. Beoordeling van het eerste door mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville voorgestelde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft beslist op een verzoek van de verdediging tot het doen van nadere onderzoekshandelingen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt dienaangaande het volgende in:
"De voorzitter doet mededeling van de brief van de raadsvrouw van de verdachte d.d. 7 augustus 2007 inhoudende de verzoeken tot het horen van het slachtoffer [slachtoffer 1], tot het verrichten van nadere onderzoekshandelingen met betrekking tot eventueel aanwezige kruitsporen op de kleding van [slachtoffer 1 en 2] en tot verificatie van de aangetroffen kogels of deze allen van dezelfde wapens afkomstig zijn.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld geeft de raadsvrouw te kennen dat zij persisteert bij haar verzoeken met betrekking tot de nadere onderzoekshandelingen, echter dat zij het verzoek tot het horen van de getuige [slachtoffer 1] intrekt. Zij geeft hieromtrent een korte aanvulling op de toelichtingen in haar brief van 7 augustus 2007. Zij merkt hiertoe het volgende op - kort en zakelijk weergegeven -:
Ik heb moeite met de wijze waarop de advocaat-generaal in zijn brief d.d. 11 januari 2008 voornoemde verzoeken afwijst. In het lichaam van [slachtoffer 1] is nog een kogel aanwezig en in het dossier wordt gesproken over meerdere wapens en meerdere gaten in het plafond van de betreffende woning. Mijns inziens dient er nader onderzoek te worden gedaan aan de kleding van de slachtoffers en de vraag of er de betreffende nacht gebruik is gemaakt van één dan wel van verschillende wapens."
3.3. Vooropgesteld zij dat het voorschrift van art. 330 Sv veronderstelt - voor zover het een verzoek betreft dat strekt tot het (doen) verrichten van nader onderzoek - dat de verzoeker welomschreven onderzoekshandelingen opgeeft, zoals het nog (doen) horen van met name genoemde getuigen (of getuige-deskundigen) of het inwinnen van een deskundigenbericht omtrent een welomschreven vraagstelling.
Het hiervoor onder 3.2 weergegeven verzoek voldoet niet aan die maatstaf en kan dus niet gelden als een verzoek in de zin van art. 330 Sv, zodat het Hof niet gehouden was op het verzoek een beslissing te geven.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen van de verdachte en het middel van de benadeelde partij
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De Hoge Raad doet thans uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
trekt in zijn voormelde arrest van 19 mei 2009;
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vijf jaren en negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 september 2009.
Conclusie 16‑06‑2009
Mr. Bleichrodt
Partij(en)
Aanvullende conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 11 februari 2008 de verdachte ter zake van
- 1.
‘poging tot doodslag’
- 3.
‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ en
- 4.
‘medeplegen van om een feit,
bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering.
2.
Tijdens de voorbereiding van deze zaak heb ik ten gevolge van een administratieve vergissing onder de stukken niet aangetroffen een namens de verdachte door mr. A. Neermawatie Nandoe, advocaat te Wassenaar, tijdig ingediende tweede schriftuur houdende een middel van cassatie. In deze aanvullende conclusie bespreek ik daarom alsnog het in die schriftuur voorgestelde middel.
3.1
Het middel klaagt over een onvoldoende met redenen omklede bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 3 en 4, nu de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en 's Hofs nadere bewijsoverweging niet redengevend zijn voor het bewezenverklaarde medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne, voorbereiding- en of bevorderingsmiddelen voor de bewerking van cocaïne.
3.2
Anders dan het middel stelt meen ik dat het onder 3 en 4 ten laste van verdachte bewezenverklaarde in voldoende mate uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Ik moge daarbij verwijzen naar wat ik in mijn eerder op 17 maart 2009 genomen conclusie onder rubriek 5 heb opgemerkt.
3.3
Het middel faalt en kan mijns inziens met de aan art. 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan.
4.
Ambtshalve merk ik nog op dat ondertussen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, nu namens de verdachte, ten tijde van de aanzegging gedetineerd, op 14 februari 2008 beroep in cassatie is ingesteld en thans al vast staat dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt met zich mee dat eerder genoemde termijn is overschreden, wat moet leiden tot strafvermindering. Verder heb ik geen gronden aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
5.
Deze aanvullende conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad aangewezen acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden