Vgl. HR 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373, NJ 1979/52 (Cito-arrest).
HR, 10-11-2015, nr. 14/06302
ECLI:NL:HR:2015:3271
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-2015
- Zaaknummer
14/06302
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3271, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑11‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2245, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:9460, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2015:2245, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3271, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
10 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/06302
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 december 2014, nummer 21/002703-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2015.
Conclusie 15‑09‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/06302 Zitting: 15 september 2015 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 9 december 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1 primair en 2 primair telkens: “afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” (parketnummer 08-951101-13), 1 primair onder A en 2 primair onder A telkens: “poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” (parketnummer 08-760012-14) en 1 primair onder B en 2 primair telkens: “poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” (parketnummer 08-760012-14) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden. Voorts heeft het Hof beslissingen genomen ten aanzien van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander als nader in het arrest omschreven.
2. Namens verzoeker heeft mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, zes middelen van cassatie voorgesteld.
3. De hiervoor omschreven feiten hebben in volgorde van chronologie betrekking op een overval op 13 juni 2013 op tankstation Brand Oil te Zutphen, een poging woningoverval op 7 augustus 2013 te Hengelo, een poging overval op 10 augustus 2013 op cafetaria De Riet in Almelo en een overval op 10 augustus 2013 op cafetaria De Violier in Almelo.
4. Het eerste middel klaagt over ’s Hofs verwerping van het verweer dat verzoeker bij geen van deze feiten als medepleger kan worden aangemerkt.
5. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt verworpen:
“Medeplegen of medeplichtigheid
Voor wat betreft de stelling van de verdediging dat er geen sprake was van medeplegen omdat er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking, merkt het hof op dat de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking kan blijken uit voorafgaande al dan niet stilzwijgende afspraken, de onderlinge taakverdeling, de aanwezigheid van de verdachte ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren van de gepleegde feiten.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen en de onderstaande overwegingen volgt dat de rol van verdachte dermate was dat sprake is van medeplegen ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten.”
6. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en zijn nadere overwegingen blijkt ten aanzien van het aandeel van verzoeker het volgende:
- overval tankstation Brand Oil op 13 juni 2013
Verzoeker heeft deze gewapende overval met medeverdachte [betrokkene 1] doorgesproken. Het tankstation was uitgezocht door verzoeker. Ook had verzoeker gezorgd voor de kleding en het (nep)pistool voor [betrokkene 1]. Samen hadden zij rondgereden om de locatie en de naaste omgeving te verkennen. Daarna zette verzoeker [betrokkene 1] bij het tankstation af. Na de overval pikte verzoeker [betrokkene 1] op een afgesproken plek op en reden zij samen weg. De buit werd tussen hen beiden verdeeld;
- poging woningoverval op 7 augustus 2013
Afgesproken was dat [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en verzoeker een overval op een ouder echtpaar zouden plegen. Op de bewuste dag stonden verzoeker en [betrokkene 1] regelmatig in telefonisch contact met elkaar. Ook dit keer werd gebruik gemaakt van de auto van verzoeker. Verzoeker bestuurde zijn auto en had deze stilgezet op een plek van waaruit meteen de vluchtweg op kon worden gereden. In de auto lag een mes waarmee een koord van een tas kon worden gesneden. [betrokkene 2], [betrokkene 1], die voorzien was van een mes en het koord bij zich had genomen, en [betrokkene 3] stapten uit de door verzoeker bestuurde auto. [betrokkene 2] belde bij de woning aan, terwijl [betrokkene 1] zich achter een boom had verscholen en [betrokkene 3] op de uitkijk was gaan staan. [betrokkene 2] raakte in paniek toen hij zag dat de deur op een kier stond en van een ketting was voorzien en liep weg;
- gewapende overval cafetaria De Violier en poging overval cafetaria De Riet (beide gevestigd aan dezelfde straat) op 10 augustus 2013
De twee medeverdachten van verzoeker, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waarvan [betrokkene 1] een (nep)pistool en een mes bij zich had, zijn deze twee cafetaria’s binnengegaan. Gebruik werd gemaakt van de auto van verzoeker die als bestuurder optrad. Verzoeker is nadrukkelijk betrokken geweest bij de voorbespreking en de uitvoering. Met de andere twee besprak hij de vluchtroute. Voorts had hij vooraf in het navigatiesysteem van zijn telefoon of auto de straat van de beide cafetaria’s ingevoerd. Tweemaal heeft hij ter plaatse een rondje gereden zodat hij de route goed in zich kon opnemen. Daarbij dacht hij mee over de plek waar de auto ten tijde van de overvallen moest worden geparkeerd toen hij ter plaatse camera’s had zien hangen. Zij hadden als eerste cafetaria De Riet op het oog. De eigenaar en zijn dochter zagen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] binnenkomen. De dochter liep naar hen toe en vroeg of zij kon helpen. De eigenaar zag op de beveiligingsbeelden dat één van de mannen ([betrokkene 1]) een op een pistool gelijkend voorwerp achter zijn broekband vandaan haalde en even later weer terug stopte. In deze cafetaria kon [betrokkene 2] naar zijn zeggen niet over de balie springen. Daarop verlieten de beide mannen onverrichterzake de cafetaria. [betrokkene 1] was boos op [betrokkene 2] omdat het zijn fout was dat deze overval niet gelukt was. Vervolgens reden ze gedrieën een tijdje rond. Na een poosje vond in dezelfde straat de geslaagde overval op cafetaria De Violier plaats. [betrokkene 2] en [betrokkene 1] wilden er eerst maar van afzien omdat ze het er binnen te druk vonden. Het was verzoeker die toen boos werd en wilde dat deze geplande overval werd doorgezet. Na afloop werd de buit (€ 330,- en een aantal pakjes sigaretten) onderling verdeeld, waarbij verzoeker en [betrokkene 1] iets meer geld dan [betrokkene 2] kregen.
7. Het Hof is naar aanleiding van het gevoerde verweer, onder verwijzing naar de gebezigde bewijsmiddelen en zijn nadere overwegingen, nader ingegaan op de vraag of verzoekers rol in het geheel meer past in de figuur van medeplichtigheid dan wel of zijn aandeel zodanig is dat van medeplegen kan worden gesproken. Daarmee heeft het Hof voldaan aan de nadere motiveringseis die de Hoge Raad in dat verband heeft uiteengezet in zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:1305 (rov. 3.2.2).
8. Op grond van het voorgaande acht ik het oordeel van het Hof dat verzoeker telkens als medepleger kan worden aangemerkt, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigen en niet onbegrijpelijk, en meen ik dat het Hof het in het middel bedoelde verweer op deugdelijke gronden heeft verworpen. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat het niet om één enkel feit gaat, maar om een bepaald patroon gedurende een aantal maanden waarbij verzoeker met dezelfde medeverdachten – [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – bewust op zoek is gegaan naar geschikte slachtoffers. Zou het slechts zijn gegaan om de poging woningoverval op 7 augustus 2013 (met de bewijsmiddelen zoals ze thans voorliggen), dan zou het standpunt verdedigbaar zijn geweest dat verzoeker slechts medeplichtig was nu zijn bijdrage alsdan niet verder was gegaan dan het faciliteren van een vluchtpoging en het verlenen van hand- en spandiensten. Maar zo is het niet. Aan die poging woningoverval was al een (geslaagde) overval op het tankstation Brand Oil voorafgegaan op de wijze zoals hierboven beschreven. Bezien we alles tezamen, dus het geheel, dan moet worden vastgesteld dat:
- verzoeker bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van de feiten intensief en significant betrokken is geweest;
- hij het tankstation Brand Oil als het te overvallen object wist te noemen;
- hij in het geval van het tankstation de kleding en het neppistool had aangeleverd;
- hij ten aanzien van Cafetaria De Violier de overval er doorheen heeft gedrukt;
- en hij bij de geslaagde overvallen volwaardig heeft meegedeeld in de buit.
Gelet op de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van de delicten en het belang van de rol van verzoeker, heeft het Hof, gelijk het heeft gedaan, verzoeker als medepleger kunnen aanmerken.
9. Het eerste middel faalt.
10. Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van de genoemde overval op tankstation Brand Oil op 13 juni 2013. Naar het oordeel van de steller van het middel heeft het Hof de bewijsminimumregel als bedoeld in art. 342, tweede lid, Sv niet in acht genomen, omdat de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] onvoldoende steun zou vinden in ander bewijsmateriaal. Het derde middel ziet eveneens op dit feit en behelst de klacht dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging “uitdrukkelijk naar voren gebrachte en gemotiveerde verweer ten aanzien van het gebrek aan bewijswaarde van het proces-verbaal van bevindingen” dat door het Hof als bewijsmiddel 11 is gebezigd.
11. Ten laste van verzoeker is ter zake bewezenverklaard dat:
“hij op 13 juni 2013 te Zutphen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan Brand Oil tankstations, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader met een zonnebril op en met een capuchon over het hoofd het tankstation Brand Oil (gevestigd aan de van der Cappellenlaan 58), waar [betrokkene 4] op dat moment werkzaam was, heeft betreden en vervolgens naar de balie is gelopen en een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getrokken en deze aan [betrokkene 4] getoond en een tas naar [betrokkene 4] heeft gegooid en dat voorwerp op [betrokkene 4] heeft gericht (gehouden) en (daarbij) op dwingende/dreigende toon tegen [betrokkene 4] heeft gezegd: “Doe het geld in de zak” en op luide/agressieve toon tegen [betrokkene 4] heeft gezegd: “Schiet op” “Meer geld in de zak”.”
12. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“9. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk aspirant en brigadier van Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0633 2013077590-1, gesloten en getekend op 13 juni 2013 te Zutphen, als bijlage (Z3 p. 144 t/m p. 146) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de aangifte van [betrokkene 4], -zakelijk weergegeven -:
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Niemand had het recht of de toestemming goederen weg te nemen. Op 13 juni 2013 was ik aan het werk bij Brand Oil aan de Van der Capellenlaan 58 te Zutphen. Ik zag een man die ik als volgt kan beschrijven:
- negroïde huidskleur
- normaal postuur
- ongeveer 1.70 meter lang
- droeg een zwarte zonnebril
- droeg een capuchon over zijn hoofd
- droeg donkere kleding, zowel de broek als het sweatshirt.
Ik zag de persoon net voor de ingang het tankstation binnenlopen. De deur stond open. Ik zag hem direct richting de balie lopen. Ik stond op dat moment achter de balie. Ik zag dat de persoon met zijn handen richting de voorkant van zijn broek ging. Ik zag de persoon naderen.
Ik zag de persoon vervolgens zijn wapen trekken met zijn rechterhand. Het wapen heeft de persoon vermoedelijk uit zijn broek gehaald. Ik zag ook dat de persoon met zijn rechterhand het wapen vasthield. Als ik het over het wapen heb, dan bedoel ik een vuurwapen. Ik kan het vuurwapen als volgt beschrijven, een zwart pistool. Het pistool is ongeveer net zo groot als het dienstwapen van de politie. Ik zag dat er aan de linkerzijde van het vuurwapen een inkapping/kuiltje van ongeveer 2 centimeter zat. Deze inkeping glom, het leek wel op zwart folie. Ik hoorde de persoon zeggen dat ik geld in zijn zak moest doen. Ik zag hem vervolgens een plastic tas van het merk Gall & Gall naar mij gooien. Ik hoorde de persoon op dwingende en dreigende toon zeggen: “Doe het geld in de zak”. Ik zag hem het vuurwapen ook richten op mij. Ik hoorde hem vervolgens met een luide en agressieve stem zeggen: “schiet op!” en “meer geld in de zak”. Ik gaf hem de tas terug en daarop rende de persoon uit het tankstation. Ik zag de persoon het wapen op mij gericht houden.
10. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], respectievelijk hoofdagent van Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland en brigadier van Regiopolitie Twente, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0660 2013077590-48, gesloten en getekend op 8 oktober 2013 te Borne, als bijlage (P1 p. 49 t/m p. 53) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1], -zakelijk weergegeven-:
Ik beken de overval op de Brand Oil in Zutphen op 13 juni 2013. Het was in de avond dat ik dat heb gedaan. Ik had een week voor de overval al met [verdachte] gepraat over deze overval. Dit is dezelfde [verdachte] die ook chauffeur was bij de overval op De Violier in Almelo.
[verdachte] en ik hadden overleg over hoe we de overval zouden plegen. [verdachte] had kleding thuis en ik zou dat tijdens de overval dragen.
[verdachte] heeft mij op de dag van de overval met zijn groene BMW thuis opgehaald. We hebben ‘s middags nog een tijd rond gereden in Zutphen. Voor de overval heeft [verdachte] mij afgezet in een wijk dichtbij de Brand Oil. Toen ik de Brand Oil binnenliep zag ik achter de balie een jongere vrouw staan. Ik zei tegen haar: “Kun je het geld in deze tas doen”.
V: Op de beelden is te zien dat je een pistool in je handen hebt.
A: Dat klopt, het is een neppistool. Ik had het achter mijn broek gedaan en pakte het wapen tevoorschijn toen ik de shop binnenkwam. Ik had een plastic tas bij me die ook uit de woning van [verdachte] kwam. Het was een plastic tas met Gall & Gall er op. Het meisje deed het geld in de plastic tas. Nadat ik de shop uit kwam ben ik rechtsaf gelopen. Ik rende richting een tunnel. Daar konden geen auto’s door. Ik had met [verdachte] afgesproken dat hij bij het einde van die tunnel zou wachten met zijn auto. Ik ben achter in de auto gestapt. [verdachte] reed weg. De buit van de overval hebben we verdeeld.
11. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 5], hoofdagent van Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0631 2013077590-5, gesloten en getekend op 13 juni 2013 te Zutphen, als bijlage (Z3 p. 147) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant, zakelijk weergegeven-:
Op 13 juni 2013 reed ik over de Kleine Omlegging in Zutphen. Ik was in uniform gekleed. Ik zag op dat moment de mij ambtshalve bekende [verdachte] rijden over de Kleine Omlegging in zijn donkergroene BMW met kenteken [AA-00-BB]. Ik zag dat [verdachte] de auto bestuurde. Ik zag dat op de bijrijdersstoel een negroïde man zat. Ik zag dat deze man kort gemillimeterd donker haar had en ik zag dat hij een zwarte zonnebril met zwarte glazen droeg.
12. Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3], hoofdagent van Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0660 2013077590-49, gestoten en getekend op 9 oktober 2013 te Borne, als bijlage (P1 p. 56 t/m p. 59) gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1], —zakelijk weergegeven-:
V. Gisteren heb je verklaard dat jij en [verdachte] ongeveer een week voor de overval op Brand Oil in Zutphen al hadden gesproken over een overval. Wat hebben jullie besproken dan?
A: Een dag voordat [verdachte] mij ophaalde had [verdachte] nog wat vage suggesties. Op de dag van de overval zélf besloten we dat we een overval gingen doen. Hij wist een goeie plek om te overvallen.
V: Hoe ben je aan het wapen gekomen dat je bij de overval gebruikt hebt?
A: Via via…dat weet ik niet precies. Iemand had hem nog liggen en op een gegeven moment hebben [verdachte] en ik dat wapen opgehaald.
V: Waar heb je dat wapen in die tijd gelaten?
A: Ik had dat wapen niet in mijn woning. Op de dag van de overval kreeg ik dat wapen van [verdachte]. Ik weet niet waar [verdachte] dat wapen verstopt had.
V. Wat hebben jullie gedaan nadat [verdachte] jou thuis had opgehaald met zijn auto?
A: Wat gegeten, gedronken, een beetje door Zutphen gereden. En de vluchtroute verkend vlak voor de overval.
V: Klopt het dat een politieman jou op de middag van de overval samen met [verdachte] heeft gezien in de auto van [verdachte]?
A: Dan klopt dat wel ja.
13. De volgende als bijlagen (23 p. 185) bij het stamproces-verbaal gevoegde bescheiden, zijnde een aantal uitgeprinte foto ’s, zijnde stills van camerabeelden.”
13. Anders dan de steller van het middel wil betogen, voldoet de bewijsconstructie van dit feit aan het bepaalde in art. 342, tweede lid, Sv. De bekennende verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] (bewijsmiddel 10) vindt in voldoende mate steun in de overige bewijsmiddelen.
14. Wat betreft het “uitdrukkelijk naar voren gebrachte en gemotiveerde verweer” verwijst de steller van het middel naar de punten 19 en 20 uit zijn aan het Hof overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 november 2014 gehechte pleitnotities, inhoudende:
“19. De rechtbank heeft voorts het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] voor het bewijs gebruikt. Hieruit zou volgen dat deze verbalisant op de pleegdatum cliënt heeft zien rijden samen met een negroïde persoon in de auto. Deze ‘herkenning’ vindt echter plaats op meer dan 2.5 uur voor het tijdstip van de overval en de omschrijving van de negroïde persoon is zeer summier. Bovendien is het tankstation gelegen op circa 7 km afstand van de woning van cliënt. Naar het oordeel van de verdediging is zulks dan ook absoluut onvoldoende om voor het bewijs van het tenlastegelegde te kunnen worden gebruikt. Het enkele feit dat cliënt eerder op die dag in de buurt van het tankstation in zijn directe woonomgeving reed is daarvoor onvoldoende.
20. Gelet op de bewijsminimumregel van het tweede lid van artikel 342 Sv mag het bewijs dat een verdachte hetgeen hem is tenlastegelegd heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op basis van één getuigenverklaring. Deze regel strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing. Naast de onbetrouwbare verklaring van [betrokkene 1], is er geen steunbewijs om tot een wettige bewezenverklaring te komen.”
15. Voor zover het hierboven aangehaalde als een “uitdrukkelijk naar voren gebracht en gemotiveerd verweer” kan worden aangemerkt (of bedoelt de steller van het middel wellicht een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv?), is het gezien de gebezigde bewijsmiddelen op valide gronden verworpen. De relevantie van het proces-verbaal van bevindingen (bewijsmiddel 11) is er wel degelijk, voor zover het ter ondersteuning betrekking heeft op de verklaring van medeverdachte [betrokkene 1] dat, nadat verzoeker hem thuis had opgehaald met diens auto, zij een tijdje hadden rondgereden in Zutphen en de vluchtroute hadden verkend (bewijsmiddelen 10 en 12).
16. Het tweede en het derde middel falen.
17. Het vierde en het vijfde middel klagen over ’s Hofs verwerping van de verweren dat bij de overval op cafetaria De Riet op 10 augustus 2013 geen sprake is geweest van openbaring van een begin van uitvoering onderscheidenlijk (kennelijk subsidiair) van een vrijwillige terugtred van de daders.
18. Het Hof heeft de in de middelen bedoelde verweren als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft ten aanzien van de poging overval op cafetaria De Riet (…) bepleit dat geen sprake was van een strafbare poging, nu de gedragingen van de medeverdachte(n) niet naar hun uiterlijke verschijningsvorm gekwalificeerd kunnen worden als zijnde gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Ten aanzien van de tenlastegelegde overval op cafetaria De Riet overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] cafetaria De Riet zijn binnengegaan, terwijl verdachte in de auto op hen is blijven wachten. [betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 1] zijn pistool heeft gepakt. Op de beveiligingsbeelden van de cafetaria is die handeling zichtbaar. [betrokkene 2] heeft vervolgens aan [betrokkene 1] laten weten dat hij niet over de balie van de cafetaria heen kon springen, waarop [betrokkene 1] zijn pistool weer heeft weg gestopt en beiden de cafetaria hebben verlaten.
Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat door zo te handelen sprake is geweest van een begin van uitvoering van een overval op de cafetaria.
(…)
De verdediging heeft aangevoerd dat, mocht het hof tot een bewezenverklaring komen, er sprake is van vrijwillige terugtred ten aanzien van de poging overval op De Riet (…). De mededader(s) hebben (…) niet doorgezet en zijn vrijwillig teruggetreden. Derhalve is ook bij verdachte sprake van vrijwillige terugtred en dient hij ter zake deze feiten van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie (zie HR 12 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN4351) volgt dat ingeval sprake is van het medeplegen van een poging als bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht de "omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk" als bedoeld in art. 46b van het Wetboek van Strafrecht - behoudens in bijzondere gevallen - alleen in aanmerking komen ten aanzien van hem van wiens wil die omstandigheden daadwerkelijk afhankelijk zijn en niet tevens ten aanzien van medeplegers van wie niet is komen vast te staan dat die omstandigheden (mede) van hun wil afhankelijk zijn. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval en dat bij verdachte geen sprake is van vrijwillige terugtred en zal het beroep hierop dan ook verwerpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.”
19. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval zich een begin van uitvoering heeft voorgedaan, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is voldoende gemotiveerd. Immers, naar het Hof heeft vastgesteld is verzoeker met de medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar de straat van de cafetaria toe gereden, zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] uit de auto gestapt en gewapend de cafetaria binnengegaan en heeft [betrokkene 1] zijn (nep)vuurwapen gepakt. Op dat moment vond een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf plaats, nu deze met elkaar samenhangende gedragingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.1.
20. Voorts heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting het verweer betreffende de vrijwillige terugtred niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd verworpen. Het verweer heeft kennelijk bedoeld te betogen dat ook verzoeker een beroep op vrijwillige terugtred toekwam omdat medeverdachte [betrokkene 2] niet over de balie kon springen. Het vijfde middel zegt evenwel in het geheel niet, het voormelde verweer trouwens ook niet, dat en waarom verzoeker een dergelijk beroep zou toekomen, en houdt in dit verband slechts in dat de verwijzing van het Hof naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN4351 (NJ 2011/358 m.nt. Keijzer)2.niet opgaat als het eerste middel zou slagen. Ook legt het vijfde middel niet uit waarom hetgeen het Hof daarover heeft overwogen van een onjuiste rechtsopvatting zou getuigen of onbegrijpelijk dan wel gebrekkig zou zijn gemotiveerd. En het rept al helemaal niet over wat er volgens de verklaring van [betrokkene 1] daarna gebeurde: verzoeker wilde dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de vrijwel onmiddellijk daaropvolgende overval op cafetaria De Violier zouden gaan plegen “omdat hij anders voor niets [was] gereden” (bewijsmiddel 6). Dit duidt toch ook niet echt op een berouwvolle inkeer.
21. Het vierde en het vijfde middel falen eveneens.
22. Het zesde middel tot slot klaagt over de verwerping van het verweer dat bij de poging woningoverval op 7 augustus 2013 geen sprake is geweest van openbaring van een begin van uitvoering.
23. Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
“De raadsman heeft ten aanzien van de poging overval op (…) de woning aan de Voskamp tevens bepleit dat geen sprake was van een strafbare poging, nu de gedragingen van de medeverdachte(n) niet naar hun uiterlijke verschijningsvorm gekwalificeerd kunnen worden als zijnde gericht op de voltooiing van het misdrijf.
(…)
Ten aanzien van de tenlastegelegde overval op de woning aan de Voskamp overweegt het hof dat zowel [betrokkene 2] als de getuige [betrokkene 3] hebben verklaard over de plannen voor, en de aanwezigheid van verdachte bij, de overval. Zij zijn samen met [betrokkene 1] en verdachte in de auto van verdachte langs de voornoemde woning gereden, waarna verdachte zijn auto nabij de woning heeft geparkeerd. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn vervolgens naar de woning gelopen, terwijl verdachte in de auto bleef wachten. Volgens de afgesproken rolverdeling zou [betrokkene 2] aanbellen. Wanneer de deur werd geopend, diende [betrokkene 2] de bewoner naar de grond te duwen, waarop [betrokkene 1] hem zou vastbinden. [betrokkene 2] heeft vervolgens bij de woning aangebeld, terwijl [betrokkene 1] op korte afstand achter een boom heeft staan wachten. Nadat aangever de deur opendeed en vroeg wat hij daar deed, raakte [betrokkene 2] in paniek, antwoordde ‘niks’, en is vervolgens weggelopen. Uit een WhatsApp gesprek van [betrokkene 2] met zijn vriendin eerder die avond blijkt dat hij voornemens was om samen met een groepje ‘niggers’ een overval te plegen. De verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] omtrent de aanwezigheid van verdachte worden tevens ondersteund door de historische printgegevens betreffende de telefoon van verdachte, waaruit blijkt dat deze op de pleegdatum te 21:40 uur is gepeild in de omgeving van de woning van aangever.
Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat, gelet op het hiervoor beschreven gang van zaken, sprake is geweest van een begin van uitvoering van een overval op de woning.”
24. Het Hof heeft vastgesteld dat de twee medeverdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] uit de auto zijn gestapt. Een van hen ([betrokkene 2]) heeft aangebeld, de ander ([betrokkene 1]) stond gewapend met een mes en een touw (zo kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid) verdekt opgesteld achter een boom. Daarmee is een aanvang gemaakt met de uitvoering van het beraamde misdrijf, nu ook hier geldt dat deze met elkaar samenhangende gedragingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
25. Dat betekent dat het Hof het verweer zonder blijkt te geven van een onjuiste rechtsopvatting heeft verworpen. Voorts is het bestreden oordeel niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
26. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan op de voet van art. 81, eerste lid, RO.
27. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑09‑2015
Zie daarover ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, vijfde druk 2012, p. 407.