Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt op pagina 2 in dat de voorzitter onder meer de korte inhoud heeft medegedeeld van een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met bijlagen van de politie eenheid Oost-Nederland, genummerd PL0600-2017260010, opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, gesloten op 19 februari 2018. De door het hof als bewijsmiddelen 2 en 3 gebezigde processen-verbaal zijn als bijlagen gevoegd bij dit proces-verbaal.
HR, 24-11-2020, nr. 19/03433
ECLI:NL:HR:2020:1873
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-2020
- Zaaknummer
19/03433
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1873, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑11‑2020; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:888
ECLI:NL:PHR:2020:888, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1873
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Diefstal (art. 310 Sr) en diefstal d.m.v. valse sleutels (art. 311.5 Sr). Bewijsklacht daderschap verdachte bij babbeltruc. HR: art. 80a RO. Samenhang met 19/03435.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03433
Datum 24 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 juli 2019, nummer 21-004450-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen. De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2020.
Conclusie 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
CAG. Bewijsgebrek kan volgens de AG niet tot cassatie leiden aangezien er gelet op de stukken uit het dossier geen twijfel over kan bestaan dat de herkenning door de verbalisant betrekking heeft op het bewezenverklaarde delict. Conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03433
Zitting 6 oktober 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 3 juli 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens “diefstal” en “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/03435 en 19/03434. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de bewijsmiddelen de bewezenverklaringen niet kunnen dragen.
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 7 juni 2017 te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer] ;
2.
hij op 7 juni 2017 te [plaats 2] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bankrekening (met rekeningnummer [001] ) op naam van [slachtoffer] heeft weggenomen een geldbedrag ter hoogte van (in totaal) €1250,-, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en bijbehorende pincode van [slachtoffer] , tot het gebruik van welke pinpas en pincode verdachte niet gerechtigd en gemachtigd was.”
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, gesloten op 8 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 7 e.v.):
Ik doe aangifte van diefstal van mijn pinpas en van mijn geld. Mijn naam is [slachtoffer] (het hof begrijpt dat ‘ [slachtoffer] ’ de meisjesnaam is van aangeefster) en ik ben 80 jaar oud. Ik woon aan de [a-straat 1] te [plaats 1] . Op 7 juni 2017 omstreeks 12.30 uur hoorde ik de bel van mijn voordeur. Ik zag dat er een manspersoon voor de deur stond en hoorde dat hij vroeg: “Bent u [slachtoffer] ’. Hij zei: “U krijgt 200 terug, kunt u misschien wisselen van een biljet van 500 euro”. Ik heb verteld dat ik dat niet kon. Ik hoorde dat de man toen zei: “Kan u dan met de pas betalen”. Vervolgens heb ik de man binnengelaten. Ik heb toen mijn portemonnee uit mijn tas gehaald. Ik heb in mijn portemonnee gekeken en deze weer in mijn tas gedaan. Op enig moment heb ik tijdens het gesprek mijn pincode aan de man verteld. De man kwam op mij zo overtuigend over. Kort hierna hoorde ik de man zeggen: “Nu is het geregeld”. Hierna is hij mijn woning uitgelopen.
Toen de politie kwam, bleek dat men mijn pinpas had weggenomen. Mijn pinpas zat in mijn portemonnee. Nadat er telefonisch contact was gelegd met de Rabobank bleek dat men 1.250 euro van mijn rekening had gepind op 7 juni 2017 omstreeks 13.23 uur. Mijn IBAN-nummer is: [001] . Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal van [verbalisant 2] . hoofdagent van politie, door hem opgemaakt en gesloten op 16 augustus 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 12 e.v.):
Op 15 augustus 2017 bekeek ik een opsporingsbericht op www.politie.nl. Ik zag dat er foto’s werden getoond van een verdachte van een babbeltruc en bankpasfraude. Ik herken de verdachte op de foto als: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] . Ik herken [verdachte] aan de vorm van zijn hoofd, kaaklijn, haarlijnen, oor en postuur. Ik heb [verdachte] meerdere malen herkend op camerabeelden waarbij hij geldopnames doet met bankpassen die door middel van een babbeltruc zijn weggenomen. In juli 2017 heb ik [verdachte] nog gezien als bestuurder van een voertuig. Ik ben zeer goed bekend met [verdachte] .
3. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, gesloten op 17 februari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (blz. 16 e.v.):
Op woensdag 7 juni 2017 werd om 13.23 uur 1.250 euro afgeschreven van IBAN-nummer [001] bij de Rabobank in [plaats 2] . De camerabeelden van deze bewuste automaat zijn van de Rabobank gevorderd. Op 17 februari 2017 (het hof leest: 17 juni 2017, zijnde hier sprake van een kennelijke vergissing van de verbalisant) heb ik de beelden uitgekeken. Op het tijdstip 13.23.46 uur is te zien dat een persoon op de geldautomaat afloopt. Ik kan deze persoon als volgt omschrijven: man, licht getinte huidskleur, slank postuur, tussen de 25 en 40 jaar oud, zeer kort opgeschoren donker haar met bovenop een klein eilandje kort, donker haar, donker gewatteerd jack met een niet definieerbaar rond logo op zijn linkerschouder, lichte spijkerbroek en donker/groene sneakers met witte zolen.
• Een proces-verbaal van getuigenverhoor van [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, gedateerd 26 juni 2018, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik hoor u zeggen dat het gaat om een zaak in [plaats 1] van 7 juni 2017. Volgens mij heb ik in die zaak een herkenning op beelden gemaakt. Ik herinner mij de combinatie van de plaatsnaam en [verdachte] .
U vraagt mij hoe vaak ik [verdachte] heb herkend van foto’s waarop hij niet in zijn gezicht is te zien. Het is meestal full face geweest, meer recent, na deze datum, heb ik meer van foto’s als op pagina 12 (opmerking: van het proces-verbaal van politie dat in de onderhavige zaak is opgemaakt) gezien waarop ik hem herkende, maar meestal zag ik zijn gezicht. Ik had geen twijfel toen ik de foto’s op pagina 12 zag. Ik wist meteen dat het [verdachte] was. Ik heb ook de zijkant van zijn hoofd gezien.
Ik kan de broers uit elkaar houden. U, rechter-commissaris vraagt mij of de persoon op de foto ook wel [betrokkene 1] of [betrokkene 2] zou kunnen zijn. Nee. Zij zien er anders uit.”
4.3.
Verder bevat het bestreden arrest de volgende overweging met betrekking tot het bewijs:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Op 7 juni 2016 omstreeks 12:30 uur is de 80-jarige [slachtoffer] slachtoffer geworden van een babbeltruc, waarbij haar bankpas is weggenomen en waarbij zij werd bewogen tot het afgeven van haar pincode. Aangeefster heeft een beschrijving van de dader gegeven, die op sommige punten, zoals de door haar geschatte leeftijd van de dader, niet past bij verdachte.
Gelet op dit signalement heeft de verdediging gesteld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat verdachte degene is geweest die aan de deur is geweest bij [slachtoffer] .
Anders dan de raadsman geeft het hof geen doorslaggevende betekenis aan het op sommige punten van verdachte afwijkende signalement dat aangeefster verstrekt. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Aangeefster is een kwetsbare, hoogbejaarde vrouw voor wie het wellicht lastiger is om de leeftijd van jongere mensen te schatten, dan voor mensen in de leeftijdscategorie van verdachte. Aangeefster had ook een zeer slecht gezichtsvermogen, waardoor niet uitgesloten is dat zij de dader niet goed heeft kunnen zien. Bovendien blijkt uit haar verklaring dat zij door de onverwachte bezoeker in haar huis zenuwachtig werd. Het is dan ook voorstelbaar dat zij daardoor niet goed heeft gelet op het uiterlijk van de dader. Het hof merkt op dat het door aangeefster gegeven signalement ook niet zodanig is dat het verdachte helemaal uitsluit.
Kort nadat de pinpas van aangeefster was ontvreemd uit haar woning in [plaats 1] werd daarmee omstreeks 13:23 uur in het naastgelegen [plaats 2] bij een geldautomaat een bedrag van 1250 euro gepind.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de opgevraagde camerabeelden bij de geldautomaat bekeken en degene die met de pas van aangeefster dit geldbedrag pinde, beschreven als: man, licht getinte huidskleur, slank postuur, tussen de 25 en 40 jaar oud, zeer kort opgeschoren haar met daar bovenop een klein eilandje kort donker haar, donker gewatteerd jack, lichte spijkerbroek en donker/groene sneakers met witte zolen.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft een proces-verbaal opgemaakt waaruit blijkt dat hij op de site van politie.nl een opsporingsbericht zag met daarbij foto’s van een verdachte van een babbeltruc en bankpasfraude. Verbalisant heeft verklaard dat hij op de foto’s verdachte heeft herkend aan de vorm van zijn hoofd, kaaklijn, haarlijnen, oor en postuur. Hij verklaart verder dat hij verdachte al vaker heeft herkend op camerabeelden waarbij geldopnames waren gedaan met bankpassen die door middel van een babbeltruc waren weggenomen. Ook heeft hij verklaard dat hij zeer goed met verdachte bekend is.
Verbalisant [verbalisant 2] is op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Daar heeft hij bevestigd dat hij verdachte heeft herkend op de foto’s bij het opsporingsbericht en dat hij vaker foto’s van verdachte heeft gezien zoals de foto waarop verbalisant hem herkende (het hof begrijpt: niet van voren maar van zijaanzicht). Tot slot heeft verbalisant verklaard dat de persoon op de foto niet de broers [betrokkene 1] of [betrokkene 2] van verdachte zijn omdat zij er anders uit zien. Hij kan de broers ook uit elkaar houden.
Het hof heeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de door verbalisant gedane herkenning. Hij kende verdachte van eerdere soortgelijke feiten en heeft hem ook vaker op camerabeelden herkend. Het hof is daarbij tevens van oordeel dat de stills van de camerabeelden voldoende duidelijk zijn om een herkenning mogelijk te maken.
Het hof acht derhalve bewezen dat het verdachte is geweest die op 7 juni 2017 omstreeks 13.23 uur bij de geldautomaat in [plaats 2] met de pinpas van aangeefster [slachtoffer] een bedrag van 1250 euro heeft gepind. Gelet op de korte tijdspanne tussen het wegnemen van de pinpas en het pinnen van het geld en de omstandigheid dat verdachte niet heeft verklaard dat hij op andere wijze in het bezit van de pinpas en pincode is gekomen, is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte ook degene is geweest die bij aangeefster aan de deur is geweest en de pinpas heeft weggenomen.”
4.4.
Aan het middel is ten grondslag gelegd dat het onder 2 opgenomen bewijsmiddel het enige bewijsmiddel is waarin de verdachte als ‘dader’ wordt herkend, terwijl uit het bewijsmiddel niet blijkt dat de foto die tot de herkenning heeft geleid delictgerelateerd is in die zin dat daarop de dader van de tenlastegelegde diefstallen te zien is. De relatie tussen de getoonde foto’s en de bewezenverklaarde feiten ontbreekt, waardoor de herkenning op zichzelf staat en niet als redengevend bewijsmiddel had mogen worden aangemerkt door het hof, aldus de steller van het middel.
4.5.
Over deze klacht kan ik kort zijn. Uit de bewijsvoering van het hof kan namelijk inderdaad niet zonder meer volgen dat de herkenning door verbalisant [verbalisant 2] betrekking heeft op de door het hof bewezenverklaarde feiten. De enkele opmerking van de verbalisant dat hij de rechter-commissaris hoort zeggen dat het gaat om een zaak in [plaats 1] van 7 juni 2017 acht ik daartoe onvoldoende. Hierover klaagt het middel op zich terecht.
4.6.
De vraag is echter of dit ook tot cassatie dient te leiden. Een blik achter de papieren muur leert namelijk dat in het als bewijsmiddel 2 gebezigde proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] twee foto’s afkomstig uit het opsporingsbericht zijn opgenomen. Een van deze twee foto’s komt overeen met het screenshot dat als bijlage 1 is gevoegd bij het als bewijsmiddel 3 gebezigde proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] . Het screenshot heeft blijkens dit proces-verbaal betrekking op de pintransactie op 7 juni 2017 te [plaats 2] met de pinpas van aangeefster [slachtoffer] . In het licht van het voorgaande kan er mijns inziens geen twijfel over bestaan dat de foto’s op basis waarvan verbalisant [verbalisant 2] de verdachte heeft herkend, afbeeldingen betreffen van de pintransactie op 7 juni 2017 te [plaats 2] met de pinpas van aangeefster [slachtoffer] . Daarbij neem ik mede in aanmerking dat de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] kennelijk ter terechtzitting in hoger beroep zijn voorgehouden1.alsmede dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch de daarbij gevoegde pleitnota van de raadsman van de verdachte inhoudt dat door de verdediging is betwist dat de foto’s op basis waarvan verbalisant [verbalisant 2] de verdachte heeft herkend betrekking hebben op deze pintransactie.
4.7.
In het licht van het voorgaande meen ik dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij deze klacht.2.De verdachte heeft aldus onvoldoende belang bij het cassatieberoep, zodat het met toepassing van art. 80a RO kan worden afgedaan.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑10‑2020
Vgl. HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, NJ 2013/383, m.nt. Reijntjes, rov. 2.4, HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2547, NJ 2013/577, m.nt. Van Kempen, rov. 3.3, en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. Van Kempen, rov. 2.5.3.