Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/31
31 Wetswijziging 1886
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS453402:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Van Rossem 1913, p. 477 en de daar genoemde literatuur.
Van Boneval Faure 1897, p. 119.
Wet van den 23sten December 1886, houdende wijzigingen in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, Stb. 1886, 230, art. 5 en 6.
Rb. Arnhem 13 juli 1911, W. 9354; Van Boneval Faure 1897, p. 120; Van Rossem 1913, p. 478.
Kruseman 1928, p. 202 geeft aan dat de Rotterdamse rechtbank in aanvaringszaken met toestemming van partijen voorlopig getuigenverhoren hield in aanwezigheid van de wederpartij. De verhoren werden dan aangemerkt als op de gewone wijze in het geding gehouden getuigenverhoren.
Drilsma 1932, p. 588. Drilsma gaat ook in op het Duitse en Franse recht. Drilsma 1932, p. 608-611.
Art. 876 Rv (1838) bepaalde, dat een voorlopig getuigenverhoor alleen mogelijk was als nog geen geding aanhangig was gemaakt. In de literatuur ontstond een strijd over de vraag of het voorlopig getuigenverhoor ook moest kunnen plaatsvinden tijdens een procedure.1 Immers, het gevaar voor verlies van getuigenbewijs kon ook bestaan nádat een geding aanhangig was gemaakt, maar vóórdat getuigenbewijs geleverd mocht worden.2 Aan deze strijd werd een einde gemaakt door de Wet van 23 december 1886,3 die het mogelijk maakte tijdens een procedure een voorlopig getuigenverhoor te vragen.
Ondanks de verruiming in 1886 bleef de waarde van het voorlopig getuigenverhoor beperkt. Een voorlopig getuigenverhoor kon alleen worden toegestaan als gevaar bestond voor het verlies van bewijs.4 In de praktijk bestond echter juist de behoefte om een verklaring van een belangrijke getuige snel vast te leggen, ook als de getuige niet ziek was of als wel – deo volente – zeker was dat, maar niet wanneer een zeeman terugkwam. Daarnaast werd de wederpartij niet opgeroepen om aanwezig te zijn bij het voorlopig getuigenverhoor; de getuigen werden buiten aanwezigheid van de wederpartij gehoord. Met name om die reden hadden voorlopige verklaringen beperkte bewijskracht en konden voorlopige verklaringen niet als bewijs gebezigd worden als de getuigen in staat waren alsnog op de gewone wijze in het geding te worden gehoord.5 Dit maakte het voorlopig getuigenverhoor tot een inefficiënt middel. Vanwege deze beperkingen van het voorlopig getuigenverhoor werd het middel aan het begin van de twintigste eeuw vrijwel niet meer gebruikt.6