Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/9.4.3
9.4.3 Frustratie van het eigendomsvoorbehoud naar Engels recht
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS351013:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor het laatstgenoemde paragraaf 11 Schedule B1 Insolvency Act 1986. Overigens kunnen de vennootschap, haar bestuurders (paragraaf 2 Schedule B1 Insolvency Act 1986) en de houder van een ‘floating charge’ ook een buitengerechtelijke benoeming realiseren. Hiervan dient wel melding te worden gedaan bij de rechter.
Het bevorderen van ‘company rescue’ lag aan de basis van de invoering van de Enterprise Act 2002 op grond waarvan de ‘administration’-procedure werd ingevoerd. Voor een beschrijving van de totstandkomingsgeschiedenis van de Enterprise Act 2002, zie Finch & Milman 2017, p. 312-323.
Een ‘retention of title’ – levering wordt in art. 251IA 1986 als volgt gedefinieerd: ‘retention of title agreement’ means an agreement for the sale of goods to a company, being an agreement – (a) which does not constitute a charge on the goods, but (b) under which, if the seller is not paid and the company is wound up, the seller will have priority over all other creditors of the company as respect the goods or any property representing the goods’.
Zie Kerr & Hunter 2005, paragraaf 20-46; Goodwin 2009. Zie Barclays Business Finance Ltd v Sibec Developments Ltd [1992] 1 W.L.R. 1253 Ch.D. waarin de ‘administrator’ werd aangesproken op grond van de ‘tort of conversion’.
BMW Financial Services (GB) Ltd v Bhagwanani [2007] EWCA Civ 1230. Zie Goodwin 2009; Benjamin’s Sale of Goods 2017, paragraaf 4-014; Clerk & Lindsell on Torts 2006, paragraaf 17-59; Green & Randall 2009, p. 75 e.v.
Clerk & Lindsell on Torts 2006, paragraaf 17-59; Bowstead & Reynolds on Agency 2017, paragraaf 9- 112.
Goodwin 2009.
De bepaling spreekt over een ‘hire-purchase agreement’. In paragraaf 111 van Schedule B1 van de Insolvency Act 1986 wordt een ‘retention of title agreement’ onder de definitie van een ‘hire-purchase agreement’ geschaard.
Iets vergelijkbaars geldt naar Engels recht voor de positie van de ‘administrator’. Op grond van paragaaf 1 van Schedule B1 Insolvency Act 1986 kan door de vennootschap, haar bestuurders of haar schuldeisers een verzoek worden ingediend bij de rechter tot benoeming van een ‘administrator’ indien de vennootschap in een toestand verkeert of dreigt te belanden dat zij haar schulden niet meer kan betalen.1 In paragraaf 3 lid 1 van Schedule B1 Insolvency Act 1986 is een aantal doelen van ‘administration’ geformuleerd dat de ‘administrator’ in die volgorde dient te onderzoeken. Het behoud van de onderneming (‘going concern’) staat in die doelenhiërarchie voorop.2 Slechts indien dit niet mogelijk is, dient de ‘administrator’ een resultaat na te streven dat voor de gezamenlijke schuldeisers gunstiger is dan indien de onderneming zonder ‘administration’ was geliquideerd. Als derde doel wordt in de wet het dienen van de belangen van een of meer gesecureerde of preferente schuldeisers vermeld indien dit niet schadelijk is voor de gezamenlijke schuldeisers. Met zijn benoeming krijgt de ‘administrator’ het beheer over het vermogen van de vennootschap en indien zich daarbij goederen bevinden die leveranciers onder een eigendomsvoorbehoud (‘retention of title’)3 hebben geleverd, dan krijgt hij in zijn hoedanigheid de feitelijke macht over die zaken. Aangenomen wordt dat de ‘administrator’ zich schuldig kan maken aan een ‘wrongful inference with goods’ in de zin van de Torts (Interference with goods) Act 1977.4 Een van de onrechtmatige inbreuken die in de genoemde wet wordt genoemd, betreft de zogeheten ‘conversion’. De ‘tort of conversion’ heeft betrekking op situaties waarin iemand zich opzettelijk inlaat met een zaak waardoor een ander wordt verstoord in de uitoefening van zijn goederenrechtelijke rechten met betrekking tot die zaak.5 Onder het toepassingsbereik van deze actie vallen zowel gedragingen als de verkoop en levering van de zaak aan een derde waardoor het recht van de oorspronkelijke rechthebbende wordt ontnomen als het verbergen, vernietigen en wegmaken van de desbetreffende zaak.
Hoewel de ‘administrator’ krachtens paragraaf 69 van Schedule B1 Insolvency Act 1986 optreedt als vertegenwoordiger van de vennootschap, kan hij de ‘tort of conversion’ rechtstreeks plegen omdat naar Engels recht wordt aangenomen dat de vertegenwoordigende hoedanigheid van iemand geen ‘defence to a claim in tort’ kan zijn.6 Aansprakelijkheid wegens ‘conversion’ treedt reeds in wanneer gedragingen zijn verricht die het (goederenrechtelijk geaarde) recht van een ander frustreren. Er hoeft geen onzorgvuldigheid (ter zake van de frustratie van het recht van de ander) te worden vastgesteld. Hieruit volgt dat voor aansprakelijkheid niet nodig is dat de pleger wist dat de zaak aan iemand anders toebehoorde. Niettegenstaande deze aard van de aansprakelijkheid, volgt uit art. 234IA 1986 dat de ‘administrator’ die denkt en redelijkerwijs mag denken dat hij bevoegd was om de desbetreffende zaken te verkopen gevrijwaard is van aansprakelijkheid. In geval van dwaling zal de ‘administrator’ dus vrijuit gaan, mits hij aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs mocht denken dat hij over de zaken mocht beschikken. Dat zal met name het geval zijn indien hij voorafgaande aan de verkoop inspanningen heeft verricht om te achterhalen of ten aanzien van de desbetreffende zaken een eigendomsvoorbehoud gold.7
Een bepaling die erop wijst dat het Engelse recht zelfs ten behoeve van de maatschappelijk gewenste redding van ondernemingen niet zonder meer een inbreuk op rechten van derden aanvaardt, is paragraaf 72 van Schedule B1 van de Insolvency Act 1986. Op grond van deze bepaling kan de rechter op verzoek van de ‘administrator’ toestemming verlenen aan de ‘administrator’ om over zaken te beschikken waarvan de eigendom is voorbehouden aan de leverancier.8 De rechter zal het verzoek inwilligen indien hij denkt dat ‘disposal of the goods would be likely to promote the purpose of administration in respect of the company’ (lid 2 van paragraaf 72 van Schedule B1 Insolvency Act 1986). Aangezien het hoofddoel van ‘administration’ als insolventieprocedure het behoud van de desbetreffende onderneming is, volgt uit deze regel dat dit (maatschappelijk gewenste) doel een inbreuk op rechten van derden kan rechtvaardigen. Er geldt volgens lid 3 van het genoemde artikel wel een belangrijke voorwaarde. Die voorwaarde luidt dat de opbrengsten van de verkoop dienen te worden aangewend voor de voldoening van de vorderingen van de leverancier ter zekerheid waarvan het eigendomsvoorbehoud gold. Indien de gerealiseerde opbrengst daartoe onvoldoende is, bijvoorbeeld omdat de zaken onder de marktwaarde zijn verkocht, dient de ‘administrator’ tot het maximumbedrag van de marktwaarde van de zaken gelden toe te voegen om de leverancier te voldoen. De compensatie van de leverancier vormt derhalve een noodzakelijke voorwaarde om zonder dreiging van persoonlijke aansprakelijkheid te beschikken over zaken die aan de schuldeiser toebehoren.