Rb. Midden-Nederland, 23-03-2016, nr. 4219971 - AC EXPL 15-2605
ECLI:NL:RBMNE:2016:1364
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
23-03-2016
- Zaaknummer
4219971 - AC EXPL 15-2605
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:1364, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 23‑03‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Fout tussenpersoon: niet controleren polis waardoor geen dekking bleek te bestaan. Tussenpersoon aansprakelijk voor de schade. Eigen schuld verzekeringnemer 20%.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4219971 AC EXPL 15-2605 PK/1097
Vonnis van 23 maart 2016
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. Koert,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: Schouten Insurance International BV.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 2 juni 2015
- -
de conclusie van antwoord van 15 juli 2015, met apart toegezonden productie 11
- -
het tussenvonnis van 29 juli 2015, waarbij de kantonrechter heeft overwogen dat hij voornemens is de zaak naar de sector civiel te verwijzen omdat de vordering meer bedraagt dan € 25.000,--
- -
de akte van [eiser] van 26 augustus 2015, waarbij hij zijn vordering beperkt tot een bedrag van € 25.000,--
- -
het tussenvonnis van 14 oktober 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- -
het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 25 februari 2016.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] heeft in 2012 een Toyota Land Cruiser (hierna: de auto), bouwjaar 1997, gekocht. De auto was niet voorzien van een startonderbreker. Naar aanleiding van deze aankoop heeft hij telefonisch contact opgenomen met [A] , werkzaam bij zijn vaste assurantietussenpersoon [gedaagde] . [gedaagde] heeft vervolgens een formulier "Aanvraag Veilig Op Weg Pakket" toegezonden, welk formulier [eiser] vervolgens ingevuld en ondertekend aan [gedaagde] heeft geretourneerd. Bij de vraag "Is het te verzekeren motorrijtuig voorzien van een diefstalpreventiesysteem?" heeft [eiser] het vakje "Nee" aangekruist. Vervolgens heeft [gedaagde] een polis van de verzekeraar Allianz aan [eiser] doen toekomen. Hierop was vermeld dat de verzekering van de auto inging op 4 augustus 2012, en dat de cascowaarde inclusief btw € 27.664,- bedroeg.
2.2.
De polis bestond uit 3 pagina's. Bovenaan pagina 3 stond vermeld:
"(Diefstalbeveiliging)
Het motorrijtuig dient voorzien te zijn van een beveiligingssysteem dat minimaal voldoet aan de normen van SCM-klasse 1 (startonderbreker). Een af-fabriek systeem klasse 1 wordt hiermee gelijkgesteld.
De verzekeringnemer dient de aanwezigheid van het beveiligingssysteem op verzoek van de maatschappij in geval van schade aan te tonen, bijvoorbeeld door overlegging van een SCM-certificaat of aankoopnota. Indien aan deze verplichting niet is voldaan, wordt geen dekking verleend voor schade door diefstal van het gehele motorrijtuig of joyriding.
Is het motorrijtuig nog niet voorzien van de gevraagde beveiliging, dan is er gedurende 30 dagen na afgifte van het polisblad de gelegenheid dit te laten installeren. Tijdens deze periode wordt, in tegenstelling tot het hiervoor vermelde, de dekking niet beperkt".
2.3.
Op 4 februari 2013 ontdekte [eiser] dat de auto was gestolen. Hij heeft de diefstal via [gedaagde] bij Allianz gemeld.
2.4.
Allianz heeft uitkering onder de verzekering geweigerd, omdat de auto niet voorzien was van een diefstalbeveiligingssysteem, terwijl zulks wel in de polis was voorgeschreven.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis bij akte van 26 augustus 2015:
- a.
te verklaren voor recht dat [gedaagde] jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar taken en zorgplicht als assurantietussenpersonen en dat zij uit dien hoofde gehouden is de schade te vergoeden die hij dientengevolge heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente;
- b.
[gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 25.000,--, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2013, althans vanaf de datum van afwijzing door Allianz, althans vanaf 2 juni 2015, tot de voldoening;
- c.
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.158,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, tot de voldoening;
- d.
[gedaagde] in de proceskosten, inclusief de nakosten, te veroordelen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens hem in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon tekort is geschoten. Zij wist dat de auto niet over een diefstalpreventiesysteem beschikte, zij heeft nagelaten te controleren of de auto voldeed aan de specifieke voorwaarden die de polis stelde, en zij had [eiser] erop moeten wijzen dat de auto niet van het vereiste diefstalpreventiesysteem was voorzien.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, waarop zo nodig in het navolgende zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Nadat [gedaagde] op verschillende punten verweer had gevoerd, zijn partijen ter comparitie overeengekomen dat ervan uit kan worden gegaan dat de auto niet was voorzien van een startonderbreker en dat de waarde ten tijde van de diefstal € 20.000,-- bedroeg.
Partijen hebben de kantonrechter verzocht nog slechts het beroep van [gedaagde] op eigen schuld aan de zijde van [eiser] te beoordelen.
4.2.
[gedaagde] beroept zich er in dit verband op (i) dat [eiser] wel degelijk op de hoogte was van de eis van Allianz met betrekking tot de startonderbreker, omdat [eiser] niet verbaasd was over het feit dat Allianz om bewijs voor de aanwezigheid van een startonderbreker vroeg, en (ii) dat ook [eiser] als verzekeringnemer de plicht rustte om de polis op juistheid te controleren en diens tussenpersoon erop te wijzen in die zaken niet kloppen of niet duidelijk zijn. De polis was niet overdreven ingewikkeld en de gewraakte clausule was niet voor misvatting vatbaar.
4.3.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [eiser] de clausule niet gelezen heeft. Bij dagvaarding heeft hij gesteld dat hij, indien hij bekend was met de clausule, alsnog een startonderbreker zou hebben laten aanbrengen, omdat de kosten daarvan slechts € 121,-- bedragen. [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Dat [eiser] een startonderbreker zou hebben laten aanbrengen is ook daarom aannemelijk, omdat hij de auto voor een bedrag van € 4.500,-- had gekocht, en deze vervolgens voor een bedrag van ruim € 26.000,-- had laten restaureren.
4.4.
De kantonrechter neemt als uitgangspunt dat [eiser] de polis na ontvangst van [gedaagde] niet heeft gelezen, althans dat hem de clausule niet is opgevallen (ter comparitie heeft hij verklaard dat hij niet gezien had dat de polis een startonderbreker eiste).
4.5.
[gedaagde] heeft erkend dat zij in haar zorgplicht is tekortgeschoten. Volgens haar is echter sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] , om welke reden zij niet de gehele schade behoeft te vergoeden.
4.6.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Op grond van het hier toepasselijke artikel 6:101 BW dient de kantonrechter na te gaan (i) of de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [eiser] kunnen of moeten worden toegerekend, (ii) of en zo ja in welke mate de aan [eiser] toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, en (iii) of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fout of andere omstandigheden een andere verdeling eist in een situatie als de onderhavige, waarin vast staat dat de verzekerde juiste informatie heeft verstrekt en de primaire fout bij de tussenpersoon ligt.
Gelet op de omstandigheid dat de assurantietussenpersonen als professional handelt, is naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval de nodige terughoudendheid op zijn plaats alvorens tot een relevante mate van eigen schuld aan de kant van de verzekerde kan worden geconcludeerd in een situatie als de onderhavige, waarin vast staat dat de verzekerde juiste informatie heeft verstrekt en de primaire fout ligt bij de tusseneprsoon.
4.7.
[gedaagde] had (op zijn minst) behoren te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon had behoren te doen. Dit heeft zij niet gedaan. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat het tot haar taak behoorde om te controleren of de polis was afgegeven conform de op het aanvraagformulier verstrekte inlichtingen. Dit was een controle van zeer eenvoudige aard: zowel het aanvraagformulier als het polisblad besloeg slechts 3 pagina's. Voorts is van belang dat het hier om een zeer belangrijke garantieclausule ging, en dat niet-inachtneming daarvan met een grote kans van waarschijnlijkheid in het geval van diefstal van de auto tot algehele weigering van een uitkering zou leiden. Deze controle door de assurantietussenpersonen is als een kernverplichting van laatstgenoemde aan te merken.
4.8.
Hier tegenover staat dat ook [eiser] zich als een gemiddeld oplettende verzekeringnemer had dienen te gedragen. Hij had de polis dus moeten doorlezen. Omdat de clausule met een normale lettergrootte bovenaan de 3e pagina was opgenomen, onder het kopje "Diefstalbeveiliging", zou deze clausule [eiser] zelfs bij oppervlakkige lezing direct moeten zijn opgevallen. Van uitgebreide verzekeringsvoorwaarden met "kleine lettertjes" was dus bepaald geen sprake. Er is in dit geval sprake van een discrepantie tussen het aanvraagformulier en de polis, die ook voor de gemiddelde leek reeds bij oppervlakkige lezing gemakkelijk te ontdekken zou zijn geweest.
4.9.
Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat het verzekerd belang niet gering was, op welke grond van beide partijen de nodige oplettendheid mocht worden verwacht. Ten slotte acht de kantonrechter van belang dat [eiser] , onbetwist door [gedaagde] , heeft gesteld dat dit pas de tweede keer was dat hij een "opknapper" liet restaureren, en dat hij dus niet is aan te merken als iemand die met grote regelmaat auto's opkoopt, restaureert en weer doorverkoopt. Zou dit laatste wel het geval zijn geweest, dan mocht van [eiser] misschien (nog) wat meer oplettendheid worden verwacht.
4.10.
Op grond van bovengenoemde, in hun onderlinge samenhang genomen, omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de schade voor 20% voor rekening van [eiser] dient te blijven. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 16.000,--.
4.11.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast (anders dan [eiser] , die zich op Voor-werk II beroept) dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [gedaagde] heeft deze vordering niet betwist. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 935,--.
Slotsom
4.12.
[gedaagde] zal worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 16.000,-- + € 935,-- = € 16.935,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 16.000,-- met ingang van 2 juni 2014 (14 dagen na de aansprakelijkstelling van 19 mei 2014) en met de wettelijke rente over € 935,-- met ingang van dezelfde datum. Bij een aparte verklaring voor recht heeft [eiser] onvoldoende belang.
4.13.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld, welke worden begroot op:
- -
dagvaarding € 94,19
- -
vast recht € 466,--
- -
salaris gemachtigde € 600,-- (2 x tarief € 300,--)
- -
totaal € 1.160,19.
5. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 16.935,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 16.935,-- met ingang van 2 juni 2014 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.160,19, waarin begrepen € 600, aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100, aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.