Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2016, nr. 200.157.185/01
ECLI:NL:GHARL:2016:3283
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-04-2016
- Zaaknummer
200.157.185/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:3283, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑04‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Curatele. De door het hof benoemde deskundige kon geen contact krijgen met de betrokkene. Hof doet uitspraak op basis van de stukken en benoemt geen nieuwe deskundige.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.185/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3014561 AZ VERZ 14-5782)
beschikking van de familiekamer van 19 april 2016
inzake
1. [appellante] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: appellante,
2. [appellant] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: appellant,
tezamen te noemen: appellanten,
verzoekers in het principaal hoger beroep,
verweerders in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.F. de Vries, kantoorhoudend te Dokkum,
tegen
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2],
beiden wonende te [B] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de betrokkene respectievelijk mevrouw [geïntimeerde2],
tezamen te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. W.S. Santema, kantoorhoudende te Sneek.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof heeft op 9 april 2015, op 15 september 2015 en op 1 december 2015 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Ter griffie van het hof zijn nadien binnengekomen:
- op 11 januari 2016 een journaalbericht van mr. De Vries van 11 januari 2016, met bijlagen;
- op 20 januari 2016 een journaalbericht van mr. Santema van 20 januari 2016;
- op 8 februari 2016 een brief van mevrouw drs. [C] van 4 februari 2016;
- op 25 februari 2016 een brief van mr. Santema van 24 februari 2016;
- op 25 februari 2016 een journaalbericht van mr. De Vries van 25 februari 2016 met bijlage.
2. De motivering van de beslissing
2.1
Het hof heeft bij beschikking van 1 december 2015 ten behoeve van het deskundigenonderzoek van mevrouw [geïntimeerde1] mevrouw drs. [C] , verpleeghuisarts, als deskundige benoemd.
2.2
In reactie op het journaalbericht van mr. De Vries van 11 januari 2016 heeft het hof telefonisch bericht aan de advocaten dat appellanten de algemene voorwaarden van voornoemde deskundige niet behoeven te ondertekenen.
2.3
Mevrouw drs. [C] heeft vervolgens in haar brief van 4 februari 2016 laten weten dat zij meermalen heeft geprobeerd met mevrouw [geïntimeerde1] een afspraak te maken, maar dat dat niet gelukt is en zij daarom geen rapportage kan opmaken. Voorts heeft ze laten weten dat ze niet meer beschikbaar is voor een deskundigenonderzoek.
2.4
Appellanten hebben er op gewezen dat er vrijwel een jaar na de eerste uitspraak van het hof nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er niet voldaan wordt aan de uitspraak. Appellanten hebben primair verzocht hun verzoek in hoger beroep toe te wijzen.
2.5
Mr. Santema heeft er bezwaar tegen gemaakt dat de deskundige uitvoerig met de man van mevrouw [geïntimeerde2] heeft gesproken. De brief van de deskundige meldt enkel dat hij heeft aangegeven dat zijn schoonmoeder niets voelde voor een deskundigenonderzoek, maar hij het nog met haar zou bespreken, alsmede dat hij - naar het hof begrijpt - bij een volgende poging van de deskundige om een afspraak te maken heeft laten weten dat zijn schoonmoeder wilde afzien van het onderzoek en het er verder bij wilde laten, dat zij geen procedures meer wil en de situatie zoals die is accepteert. Dat er inhoudelijk is gesproken blijkt niet uit die brief, noch anderszins.
2.6
Mr. Santema heeft voorts geklaagd dat de deskundige geen contact met hem heeft opgenomen wat niet strookt met de leidraad deskundigen in civiele zaken. Uit de brief van de deskundige blijkt dat zij contact met mevrouw [geïntimeerde2] heeft gezocht om een afspraak voor mevrouw [geïntimeerde1] te kunnen maken. De deskundige mag als hoofdregel uitsluitend met de advocaten van partijen communiceren en het is niet toegestaan rechtstreeks met een partij te communiceren zonder dat de advocaten van partijen daarvan op de hoogte zijn. Niet gebleken is dat de deskundige aldus heeft gehandeld.
2.7
Wat van het voorgaande verder ook zij, de deskundige heeft, ondanks herhaalde pogingen daartoe, geen onderzoek kunnen verrichten en derhalve geen rapportage aan het hof uitgebracht. Tevens heeft zij aangegeven dat zij niet langer beschikbaar is voor het onderzoek en mr. Santema heeft namens mevrouw [geïntimeerde1] aangegeven dat zij - zoals ook de brief van de deskundige vermeldt - geen onderzoek wil. Gegeven deze stand van zaken zal het hof niet opnieuw een deskundigenonderzoek beproeven en nu een eindbeschikking geven.
2.8
Appellanten hebben gesteld dat de betrokkene wegens een geestelijke stoornis niet in staat is of bemoeilijkt wordt haar belangen behoorlijk waar te nemen. Appellanten hebben gesteld dat de betrokkene de ziekte van Alzheimer heeft in een vergevorderd stadium, maar geïntimeerden hebben bestreden dat er een dergelijke diagnose is. Nu er geen onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft het hof geen beschikking over een diagnose. Dat neemt niet weg dat er op basis van het dossier, het verhandelde ter zitting van het hof en het horen van mevrouw [geïntimeerde1] naar het oordeel van het hof aanwijzingen zijn dat mevrouw [geïntimeerde1] wegens een geestelijke stoornis niet in staat is of bemoeilijkt wordt haar financiële en niet-financiële belangen behoorlijk waar te nemen.
2.9
Niet weersproken is namelijk dat mevrouw [geïntimeerde1] een beperkt ontwikkelde vrouw is, die bijvoorbeeld niet (goed) kan rekenen en dat haar man voorheen alle financiën deed. Na zijn overlijden heeft mevrouw [geïntimeerde2] dat op zich genomen.
Geïntimeerden hebben laten weten dat mevrouw [geïntimeerde1] kampt met een afnemende gezondheid.
Voornoemde zoon heeft voorts - onbestreden - gesteld dat de moeder hem meermalen niet heeft herkend.
Niet in geschil is bovendien dat mevrouw [geïntimeerde1] toen zij 75 jaar oud was een hypotheek van € 100.000,- is aangegaan, inclusief rente en kosten € 135.000,-. Desgevraagd is namens mevrouw [geïntimeerde1] aangegeven dat zij geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen over het aangaan van deze hypotheeklening en dat de lening niet geweest is voor het starten van een kapperszaak door haar kleindochter zijnde de dochter van mevrouw [geïntimeerde2] . Mevrouw [geïntimeerde2] heeft aanvankelijk ter zitting te kennen gegeven dat zij evenmin een toelichting kan geven, maar vervolgens aangegeven dat haar moeder iemand voor onderhoud van de tuin nodig had en bij de bank had gevraagd of zij daarvoor de overwaarde van haar huis kon benutten.
Het aangaan van genoemde hypotheek is een uitzonderlijke handeling voor iemand van die leeftijd. Indien die lening voor slechts de kosten van onderhoud van een (niet uitzonderlijke) tuin is, is dat bovendien een onbegrijpelijk en onverklaard gebleven hoog bedrag. De gestelde reden acht het hof - mede in het licht van de betwisting door appellanten - niet voor de hand liggend en niet zonder meer geloofwaardig. Mevrouw [geïntimeerde1] , dan wel mevrouw [geïntimeerde2] heeft nagelaten een nadere toelichting dan wel stukken daarover aan te leveren. Het hof heeft daarom twijfels en zorgen of mevrouw [geïntimeerde1] haar financiële belangen behoorlijk heeft waargenomen.
2.10
Appellanten hebben verder aangegeven contact te willen met hun moeder. Mevrouw [geïntimeerde1] heeft bij haar verhoor aangegeven dat zij appellanten niet ziet, maar wel wil zien. Niet bestreden is voorts dat de moeder een periode haar appartement niet kon verlaten omdat de deur op slot werd gehouden door anderen dan haarzelf, en dat dat eerst na klachten is gewijzigd. Het hof ziet hierin aanwijzingen dat mevrouw [geïntimeerde1] evenmin in staat is of wordt bemoeilijkt haar niet-financiële belangen behoorlijk waar te nemen.
2.11
Gelet op deze aanwijzingen en nu aan de verplichting om mee te werken aan een onderzoek door een deskundige niet wordt voldaan en de rechter - ingevolge art. 198 lid 2 Rv - daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht, is het hof ervan overtuigd geraakt dat mevrouw [geïntimeerde1] wegens een geestelijke stoornis niet in staat is of wordt bemoeilijkt om haar financiële en niet-financiële belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Overigens hebben geïntimeerden in hun brief aan het hof van 19 augustus 2015 erkend dat mevrouw [geïntimeerde1] niet meer zelf haar vermogensrechtelijke belangen kan behartigen.
Er is daarom grond voor het instellen van een curatele over mevrouw [geïntimeerde1] . De door mevrouw [geïntimeerde1] aan mevrouw [geïntimeerde2] gegeven volmacht staat niet in de weg aan een ondercuratelestelling en eindigt in gevolge art. 3:72 BW in principe na een ondercuratelestelling van de volmachtgever.
Het hof acht ondercuratelestelling meer passend dan een beschermingsbewind en mentorschap. Het algehele verval van de vermogens van rechthebbende tot behartiging van haar belangen, brengt mee dat niet kan worden volstaan met een combinatie van onderbewindstelling van één of meer van haar goederen en een mentorschap. De ondercuratelestelling doet recht aan de algehele feitelijke handelingsonbekwaamheid.
Voor zover geïntimeerden bezwaar hebben gemaakt tegen een ondercuratelestelling omdat de erfdelen van appellanten uit de nalatenschap van hun vader daardoor (mogelijk) opeisbaar worden, hebben appellanten in hoger beroep uitdrukkelijk toegezegd dat zij - naar het hof begrijpt - dat erfdeel niet zullen opeisen zolang mevrouw [geïntimeerde1] leeft. Het hof gaat ervan uit dat zij die belofte zullen naleven.
2.12
Geïntimeerden hebben verzocht om in het geval het hof een beschermingsmaatregel nodig acht als curator te benoemen mevrouw [geïntimeerde2] . Het hof is evenwel van oordeel, dat ook al heeft mevrouw [geïntimeerde1] aan mevrouw [geïntimeerde2] een volmacht gegeven, er gegronde redenen zijn die zich tegen benoeming van mevrouw [geïntimeerde2] verzetten, nu het vanwege de verstoorde familieverhoudingen, het onderlinge wantrouwen en de beschuldigingen over en weer ten aanzien van financiële aangelegenheden, niet in het belang van mevrouw [geïntimeerde1] is om een persoon tot curator te benoemen die tot haar familiekring behoort. Om verdere verdeeldheid tussen de familieleden in financiële en andere kwesties te voorkomen, acht het hof - evenals appellanten - het in haar belang dat de behartiging van haar belangen in handen is van een onafhankelijke en professionele derde.
Het hof zal daarom overgaan tot de benoeming van een professionele curator. Het hof zal [D] B.V., kantoorhoudend te [E] tot curator benoemen. Deze is aangesloten bij de Branchevereniging Professionele Bewindvoerders en Inkomenbeheerders (BPBI) en heeft zich bij brief van 14 april 2016 bereid verklaard benoemd te worden tot curator van mevrouw [geïntimeerde1] .
3. De kosten van het deskundigenonderzoek
3.1
Het hof heeft op 14 maart 2016 van de deskundige opgave van de door haar gemaakte kosten ontvangen in het kader van het deskundigenbericht. De deskundige heeft voor het (uiteindelijk niet gestarte) onderzoek een bedrag van € 114,95 (inclusief btw) /
€ 95,- (exclusief btw) in rekening gebracht. Het hof acht de kosten, die in ieder geval kunnen worden geacht de kosten te omvatten, gemaakt in verband met telefooncontact, alsmede correspondentie en administratie, niet onredelijk. Het hof zal de vergoeding van de deskundige bepalen overeenkomstig het door haar in rekening gebrachte bedrag.
3.2
Het hof ziet in het onderhavige geval in de omstandigheid dat het onderzoek door weigering van (of namens) mevrouw [geïntimeerde1] om daaraan mee te werken niet daadwerkelijk van start is gegaan aanleiding om te bepalen dat zij de kosten voor dit (uiteindelijk niet gestarte) onderzoek voor haar rekening dient te nemen.
3.3
De kosten van het deskundigenonderzoek bedragen € 114,95 (inclusief btw). Het hof heeft eerder bepaald dat het voorschot van de deskundigekosten ten laste van Rijks kas zal komen. Het hof zal thans mevrouw [geïntimeerde1] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 114,95 ter zake de kosten van het deskundigenbericht.
4. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het hof de bestreden beschikking
te vernietigen en te beslissen als hierna weergegeven.
5. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 10 juli 2014;
stelt [geïntimeerde1] , geboren [in] 1933, onder curatele wegens haar geestelijke toestand;
benoemt tot curator [D] B.V., kantoorhoudend te [E] ;
bepaalt dat deze uitspraak binnen tien dagen nadat zij ten uitvoer kan worden gelegd door de griffier in de Staatscourant moet worden bekendgemaakt;
bepaalt dat deze uitspraak door de griffier wordt ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister;
stelt de kosten van het deskundigenbericht vast op € 114,95 (inclusief btw);
veroordeelt mevrouw [geïntimeerde1] tot betaling van een bedrag van € 114,95 (inclusief btw) ter zake de kosten van het deskundigenbericht en bepaalt dat dit bedrag dient te worden voldaan op basis van een nota die zij van het Landelijk Dienstencentrum zal ontvangen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. W. Foppen, en mr. I.A. Vermeulen, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 april 2016.