Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/3.1
3.1 Inleiding
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS433284:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Voetnoten
Voetnoten
Derde Richtlijn 78/855/EEG van de Raad van 9 oktober 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende fusies van naamloze vennootschappen, PB L 295 van 20.10.1978, p. 36 – 43.
Zesde Richtlijn 82/891/EEG van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen, PB L 378 van 31.12.1982, p. 47 – 54.
Zie hoofdstuk 2 voor een uitvoerige beschrijving van de Zesde richtlijn en op welke punten de Zesde richtlijn dwingend is en op welke punten de Zesde richtlijn ruimte laat voor lidstaten eigen regels op te nemen.
Kamerstukken II, 1995-1996, 24 702, nr. 1 (Koninklijke boodschap) en nr. 2 (Voorstel van wet).
Kamerstukken II, 1997-1998, 24 702, nr. 52d (Eindverslag van de Vaste commissie voor Justitie).
Wet van 24 december 1997 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de regeling van de splitsing van rechtspersonen, Stb. 1997, 776.
In Nederland kwam bij de implementatie van de Derde richtlijn1 betreffende juridische fusie reeds de vraag op of de Nederlandse wetgeving niet ook zou moeten voorzien in de mogelijkheid tot juridische splitsing. Richtlijn 2011/35/EU, waarmee de Derde richtlijn (Richtlijn 78/855/EEG), Richtlijn 2006/99/EG, Richtlijn 2007/63/EG en Richtlijn 2009/109/EG werden geconsolideerd, heeft een dwingend karakter en laat lidstaten niet de vrijheid te beslissen de rechtshandeling van juridische fusie wel of niet op te nemen in hun wetgevingen. Met de Derde richtlijn is, althans wat betreft de rechtshandeling fusie, totale harmonisatie beoogd. De Derde richtlijn stond echter niet in de weg aan het uit eigen beweging opnemen van wetgeving omtrent juridische splitsing in nationale wetgeving. De Nederlandse wetgever had derhalve zonder meer kunnen overgaan tot het opnemen van wetgeving omtrent juridische splitsing ter gelegenheid van de implementatie van de Derde richtlijn, ook al was daar nog geen directe communautaire basis voor, zoals een Europese richtlijn.
De Zesde richtlijn heeft, zoals beschreven in paragraaf 2.3.3., een facultatief karakter. De Zesde richtlijn hoeft slechts geïmplementeerd te worden in nationale wetgeving indien de wetgeving van een lidstaat de rechtshandeling splitsing als omschreven in de Zesde richtlijn toestaat.2 De implementatie van de richtlijn als geheel is optioneel. Binnen de reikwijdte van de Zesde richtlijn is implementatie echter dwingend, uitzonderingen van optionele implementatie, bijvoorbeeld wat betreft de wijze van bescherming van schuldeisers en minderheidsaandeelhouders, daargelaten.3 De Zesde richtlijn is op 17 december 1982 tot stand gekomen. Implementatie van de Zesde richtlijn in Nederland heeft lang op zich laten wachten. Op 26 april 1996 is het Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de regeling van de splitsing van rechtspersonen ingediend bij de Tweede Kamer.4 Na een wetgevingsproces van ruim negentien maanden achtte de Vaste commissie voor Justitie het wetsvoorstel voldoende voorbereid.5 Op 1 februari 1998 trad de wetgeving omtrent juridische splitsing in werking.6 Met het van kracht worden van de splitsingswetgeving werden aan de reeds bestaande Titel 2.7 BW, waarin tot dat moment alleen fusie werd geregeld, twee nieuwe afdelingen toegevoegd: Afdeling 2.7.4 BW, getiteld ‘Algemene bepalingen omtrent splitsingen’ en Afdeling 2.7.5 BW, getiteld ‘Bijzondere bepalingen voor splitsingen waarbij een naamloze of besloten vennootschap wordt gesplitst of opgericht’.
De wetgeving van een staat op basis waarvan de rechtshandeling splitsing mogelijk is en welke de procedures voorschrijft voor een splitsing, is van groot belang bij een grensoverschrijdende splitsing. Het nationale recht dat van toepassing is op een vennootschap – de lex societatis – bepaalt in grote mate de mogelijkheid tot grensoverschrijdende juridische splitsing en de daartoe te volgen procedures. Indien één of meerdere vennootschappen waarop Nederlands recht van toepassing is betrokken zijn bij een grensoverschrijdende juridische splitsing, zullen de mogelijkheden tot splitsing en de daartoe te volgen procedure mede af te leiden zijn uit de Nederlandse wetgeving omtrent splitsing. Om die reden is dit hoofdstuk over de regeling omtrent juridische splitsing in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Dit hoofdstuk zal in hoofdzaak beperkt zijn tot de splitsing van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen. De splitsing van andere rechtspersonen dan naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen komt slechts zijdelings aan bod.
In het vervolg zal de splitsingsregeling in de Nederlandse wetgeving centraal staan (paragraaf 3.2.) en de basis van de wetgeving in de Zesde richtlijn (paragraaf 3.3.). In paragraaf 3.4. zal ik de twee basisvormen van splitsing behandelen: zuivere splitsing en afsplitsing, gevolgd door de reikwijdte van de Nederlandse splitsingswetgeving in paragraaf 3.5. In paragraaf 3.6. staan enkele kenmerkende elementen van splitsing centraal, zoals de vermogensovergang onder algemene titel. De vereisten, gesteld aan vennootschappen om partij te kunnen zijn bij een juridische splitsing komen aan bod in paragraaf 3.7. In paragraaf 3.8. worden de mogelijke splitsingsvormen, zoals die bestaan als varianten op de zuivere splitsing en afsplitsing, behandeld, gevolgd door de procedure tot splitsing in paragraaf 3.9.