Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.3.7.3
4.3.7.3 Tardief verweer tegen exceptie van niet-ontvankelijkheid in cassatie
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS379908:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Alleen de exceptie van beraad (art. 128 lid 4 Rv) moet op straffe van verval afzonderlijk voor alle weren worden voorgedragen, zo is bedoeld in art. 411 lid 3 Rv, dat per abuis verwijst naar art. 128 lid 3 Rv. Verval van exceptieve verweren zal niet vaak aan de orde zijn, nu de belangrijkste exceptieve weren (niet-ontvankelijkheid wegens termijn-overschrijding, onbevoegdheid Hoge Raad) worden ontleend aan voorschriften die van openbare orde zijn en derhalve ambtshalve door de Hoge Raad moeten worden toegepast.
Zie Veegens/Korthals Altes/Groen 2005, nr. 151, met verwijzing naar o.m. HR 20 november 1992 (Ignatius Ziekenhuis/Elisabeth Ziekenhuis), NJ 1993, 136 en HR 28 januari 1994, NJ 1994, 687 OdB). Zie ook HR 6 januari 2006 (Fortuna/Léséleuc), RvdW 2006, 75, waarin de Hoge Raad terugkomt op een fel bekritiseerde overweging waarmee de Hoge Raad de betekenis van art. 411 lid 2 Rv nieuw leven leek in te blazen in HR 10 september 2004 (DOR/De Staat), NJ 2005, 51 (JBMV).
HR 27 oktober 2000, NJ 2003, 328.
Zie VeegensfKorthals Altes/Groen 2005, nr. 151.
198. Op grond van art. 411 lid 2 Rv is verweerder gehouden om, evenals gedaagde in eerste aanleg, zijn exceptieve verweren te verenigen met zijn principale verweren, op straffe van verval van het recht om de exceptieve verweren later alsnog aan te voeren.1 Verval van exceptieve verweren zal evenwel niet vaak aan de orde zijn, nu de belangrijkste exceptieve weren (niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding, onbevoegdheid Hoge Raad) worden ontleend aan voorschriften die van openbare orde zijn en derhalve ambtshalve door de Hoge Raad moeten worden toegepast. Gedaagde kan zich daarom ook later in de procedure nog met succes op die excepties beroepen.2
Tegenover de verplichting van concentratie van verweer, staat blijkens het arrest Van Nunen/Moerenburg3de verplichting van eiser tot cassatie om, indien hij een conclusie van antwoord op exceptie neemt, in die conclusie dan ook al zijn weren tegen de exceptie aan te voeren. Voert hij vervolgens in zijn schriftelijke toelichting alsnog dergelijke weren aan, dan zullen deze als te laat gevoerd buiten beschouwing worden gelaten. Zo oordeelde de Hoge Raad:
'Van Nunen c.s. hebben in de schriftelijke toelichting van hun advocaat tegen de door Moerenburg opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid enige weren aangevoerd, die alle deels van feitelijke aard zijn. Deze weren dienen buiten beschouwing te blijven, nu zij in strijd met de eisen van een goede procesorde niet reeds in de eerder namens Van Nunen c.s. genomen "conclusie van antwoord op exceptie tot niet-ontvankelijkverklaring" zijn aangevoerd.'
De ratio van deze beslissing zal zijn gelegen in de wens om exceptieve verweren, die immers aan een inhoudelijke behandeling van de zaak in de weg zouden kunnen staan, vóór die inhoudelijke behandeling te kunnen afdoen, ten einde zinloze debatten over het materiële geschil te voorkomen.4
De beslissing sluit overigens niet uit dat de Hoge Raad wel acht slaat op pas in de schriftelijke toelichting aangevoerde weren tegen een opgeworpen exceptie die zuiver juridisch van aard zijn, dat wil zeggen de uitleg van een rechtsregel betreffen. De Hoge Raad kent immers het recht en zal, ongeacht de stellingname van partijen, op grond van art. 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden dienen aan te vullen waarop de exceptie moet worden verworpen of gehonoreerd.