Einde inhoudsopgave
Voorlopige voorzieningen en dwangregeling in het schuldsaneringsrecht (R&P nr. InsR6) 2015/2.2.1
2.2.1 De aard van het burgerlijk procesrecht
mr. B.J. Engberts, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
mr. B.J. Engberts
- JCDI
JCDI:ADS616634:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Insolventierecht / Schuldsanering natuurlijke personen
Voetnoten
Voetnoten
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo & Bart, p. 75 (Kamerstukken II, 2000/01, 27 824, nr. 3).
Star Busmann/Rutten & Ariëns 1972, nr. 8, Wesseling-van Gent, diss. 1987, p. 107 en Knigge 1998, p. 7.
Molengraaff 1898, p. 40.
Van Boneval Faure 1893, p. 5 e.v.
Star Busmann/Rutten & Ariëns 1972, nr. 19.
Van Boneval Faure 1893, p. 7: de voorschriften van rechtspleging zijn uit hun aard voorschriften of bepalingen van openbare orde. Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/p. 3.
De Groot, diss. 2008, p. 34, onder verwijzing naar Snijders, Klaassen en Meijer 2011, nr. 2 en Asser, Groen & Vranken 2003, p. 43.
Asser, Groen & Vranken 2003, p. 33 en Snijders, Klaassen en Meijer 2011, nr. 42.
Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/p.11.
Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/p. 11 en Asser, Groen & Vranken 2003 p. 265. Zie Hugenhotz/ Heemskerk 2012, p. 1 over deze verhouding.
Asser, Groen & Vranken 2003, hoofdstuk 7 en Snijders, Klaassen en Meijer 2011, nr. 2. Ook Smits noemt de (buitengerechtelijke) voorfase. Hij wijst onder meer op het verplichte vooroverleg ex art. 6:240 lid 4 BW en 3:305a lid 2 BW.
Hierop is kritiek gekomen, zie H.J. Snijders,‘They have a dream…een fundamenteel nieuw wetboek van rechtspleging’, NJB 2003, p. 1696 e.v.
Dit betreft onder meer gemeenten, gemeentelijke kredietbanken, advocaten, deurwaarders en registeraccountants.
Burgerlijk procesrecht wordt omschreven als het geheel van voorschriften waarin geregeld wordt op welke wijze burgerlijke wetten – dat wil zeggen de daaruit voortvloeiende burgerlijke rechtsbetrekkingen – worden geregeld, gehandhaafd en geldend gemaakt.1 Het burgerlijk procesrecht verschaft de middelen tot handhaving en verwezenlijking van burgerlijke rechten met behulp van overheidsorganen.2 Zo behoort bijvoorbeeld het executierecht tot het terrein van het burgerlijk procesrecht.
Insolventierecht wordt beschouwd als verlengstuk van het executierecht. Het faillissement en de schuldsaneringsregeling zijn immers een algemeen beslag op het gehele vermogen van de schuldenaar ten behoeve van de schuldeisers, met als doel het te gelde maken en verdelen van zijn vermogen onder diens schuldeisers.3 Procesrechtelijke bepalingen in de Faillissementswet kunnen reeds daarom tot het terrein van het burgerlijk procesrecht gerekend worden. Daarnaast kan gezegd worden dat het insolventieprocesrecht regelt op welke wijze een insolventieprocedure wordt geopend en, indien deze is geopend, op welke wijze deze wordt afgewikkeld. Daaronder zijn (ook) de rechten begrepen die betrokken ‘partijen’ (zoals schuldenaar, schuldeiser en curator of bewindvoerder) hebben. Aldus regelt het procesrecht in de Faillissementswet (eveneens) hoe uit burgerlijke wetten voortvloeiende burgerlijke rechten worden geregeld, gehandhaafd en geldend gemaakt.
Burgerlijk procesrecht wordt formeel recht genoemd omdat het (in beginsel) niet de inhoud van rechten en verplichtingen regelt maar (vooral) de vorm en wijze waarop men deze rechten en verplichtingen kan verwezenlijken. Deze term valt wellicht terug te voeren op het gegeven dat vaste vormen en termijnen onmisbaar zijn in elke vorm van procesrecht.4 Ze dienen om een eerlijke rechtsstrijd te waarborgen en zijn nodig om te voorkomen dat een partij door de ander wordt overrompeld, om een regelmatige afwikkeling van het geding te bevorderen en rechterlijke willekeur te beteugelen.5 Het formele karakter van het burgerlijk procesrecht komt tot uitdrukking in de gedachte dat aan een civiele- en insolventieprocedure zodanige belangen zijn verbonden dat deze de belangen van de procespartijen overstijgen.6 Zo is er het belang dat de uitspraak beantwoordt aan de regels die worden gevonden in het burgerlijk recht en het belang van de rechtszekerheid, waaronder begrepen het belang dat de rechterlijke uitspraken (tot op zekere hoogte) voorspelbaar zijn. Het burgerlijk procesrecht regelt niet alleen de privaatrechtelijke verhouding tussen, maar ook de verhouding tussen partijen en de rechter. Laatstgenoemde verhouding is van publiekrechtelijke aard.7 De Nederlandse staat stelt immers een voorziening (burgerlijke- of insolventieprocedure) ter beschikking aan de burger. Met deze voorziening kan een beslissing in een civiele zaak of insolventieprocedure worden verkregen, waarvan de naleving kan worden afgedwongen bij een bevoegd orgaan (de rechter).
Het burgerlijk recht wordt – als het ware tegenover het burgerlijk procesrecht – als materieel recht aangemerkt omdat dit de rechten en plichten van rechtssubjecten regelt. De heersende gedachte is dat het burgerlijk procesrecht in dienst staat van het burgerlijk recht.8 Het burgerlijk procesrecht wordt daarom als een onzelfstandig rechtsgebied beschouwd.9 Tegenwoordig wordt meer de nadruk gelegd op de dynamische en wederkerige verhouding tussen het burgerlijk procesrecht en (materieel) burgerlijk recht. Zo wordt de processuele positie van een partij die bijvoorbeeld is belast met een civielrechtelijke mededelingsplicht verzwaard met een stelplicht of bewijslast ter zake van de nakoming van die mededelingsplicht.10 Het burgerlijk procesrecht (het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) kent tevens materiële bepalingen, zoals de bepalingen omtrent proceskostenveroordeling ten laste van verliezers van een procedure (art. 237, 238 en 289 Rv) of de bepalingen over het opleggen van een dwangsom (art. 611a Rv e.v. e.v.).
Het burgerlijk procesrecht ziet volgens enkele schrijvers niet alleen op het voeren van gerechtelijke processen. Zij menen dat de fase voorafgaand aan een procedure (de voorfase) er eveneens onder valt.11 De gedachte is dat partijen, zodra zij in een geschil met elkaar raken of betrokken zijn, rekening dienen te houden met elkaars belangen met het oog op de beëindiging van hun geschil.12 Deze voorfase dient er mede toe om partijen elkaar zo snel en volledig mogelijk te laten informeren over hun standpunt en de feiten waarop dat berust, teneinde de feitelijke grondslag van het geschil zo snel mogelijk duidelijk te krijgen. De voorfase vormt (ook) ter zake van art. 287 lid 4-, 287b- en 287a-verzoeken een relevante uitbreiding van onderzoeksterrein. De voorfase is bij art. 287a van belang omdat daarin het aanbod voor een minnelijke schuldregeling wordt voorbereid en uitgebracht. Bijzonder is dat deze voorfase samenvalt met de voorfase die voor toelating tot een schuldsaneringsregeling in de wet verplicht is gesteld: het minnelijke traject genaamd. Als voorwaarde voor toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft de wetgever immers als eis gesteld dat een verklaring wordt overgelegd inhoudende dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen (art. 285 lid 1 onder f). In art. 288 lid 2 onder b wordt bovendien de eis gesteld dat ‘de poging’ tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen moet zijn uitgevoerd door de in art. 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) genoemde persoon of instelling.13
Bij 287 lid 4- en 287b-verzoeken is de voorfase in die zin van belang dat partijen geacht worden elkaar te informeren over te nemen stappen. Bovendien kan vanuit een ander perspectief worden gezegd dat een 287b-verzoek op de voorfase als zodanig betrekking heeft.
Bij de art. 287b kan tevens sprake zijn van een ‘nafase’. Want na toewijzing van een 287b-verzoek zal het zogeheten minnelijk traject moeten worden opgepakt of voortgezet.