Zie rov. 3.1 t/m 3.3 van de bestreden beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2017.
HR, 23-03-2018, nr. 17/04456
ECLI:NL:HR:2018:422
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-03-2018
- Zaaknummer
17/04456
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:422, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑03‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:53, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:53, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:422, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Personen- en familierecht. Verlenging machtiging uithuisplaatsing. Art. 1:265c BW en art. 1:265b BW.
Partij(en)
23 maart 2018
Eerste Kamer
17/04456
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder] ,wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
t e g e n
De gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,gevestigd te Roermond,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de GI.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/03/229799/FA RK 16-4723 van de rechtbank Limburg van 3 februari 2017;
b. de beschikking in de zaak 200.214.286/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 juni 2017.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De GI heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 23 maart 2018.
Conclusie 19‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Personen- en familierecht. Verlenging machtiging uithuisplaatsing. Art. 1:265c BW en art. 1:265b BW.
Partij(en)
17/04456
mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 19 januari 2018
CONCLUSIE inzake:
[de moeder]
verzoekster tot cassatie
(hierna: de moeder)
adv.: mr. C. Reijntjes-Wendenburg
tegen
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg
verweerster in cassatie
(hierna: GI)
geen verweer
Het gaat in deze procedure om een verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. Het hof is van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder komt in cassatie met motiveringsklachten tegen dit oordeel op.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.1.
- -
i) Uit de moeder is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [het kind] geboren. De moeder oefent het gezag uit over [het kind] .
- -
ii) [het kind] is op 4 augustus 2016 onder toezicht gesteld van de GI voor de periode tot 4 augustus 2017.
- -
iii) [het kind] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 16 augustus 2016 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden, derhalve tot 16 februari 2017.
1.2
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 20 december 2016, heeft de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tevens heeft de GI verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd, onder meer, dat de moeder belast is met ernstige psychiatrische problematiek, waaronder schizofrenie van het paranoïde type en een stoornis in de impulsbeheersing, dat zij beperkt ziekte-inzicht/besef heeft, en dat zij tijdens de wekelijkse bezoeken aan [het kind] een beperkt concentratievermogen heeft, zich slechts kort op hem kan richten en moeite heeft met het opvolgen van instructies.
1.3
De moeder heeft op de zitting van 3 februari 2017 gemotiveerd verweer gevoerd.
1.4
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 3 februari 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 16 februari 2017 voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 4 augustus 2017.
1.5
De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met het verzoek om (naar het hof heeft begrepen) de beschikking te vernietigen ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] en het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
1.6
De GI heeft verweer gevoerd en verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
1.7
Op 1 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan bevindt zich een proces-verbaal bij de stukken.
1.8
Bij beschikking van 22 juni 2017 heeft het hof ’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank Limburg van 3 februari 2017 bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer als volgt overwogen:
“3.8.3. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in het belang van diens verzorging en opvoeding noodzakelijk blijft. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.8.4.
De moeder heeft de afgelopen tijd onmiskenbaar grote stappen in de goede richting gezet. Zij accepteert hulp en begeleiding, zij neemt de voorgeschreven medicatie trouw in, zij huurt zelfstandige woonruimte, zij heeft zelf geregeld dat daarvoor een begeleidingsovereenkomst geldt, zij verricht vrijwilligerswerk en er is sprake van bewindvoering. Een en ander is van groot belang om orde te scheppen in haar leven. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt evenwel ook dat de moeder al zeer lang kampt met een ernstige psychiatrische stoornis, waaronder schizofrenie van het paranoïde type, een stoornis in de impulsbeheersing en een beperkt ziekte-inzicht/besef. Ondanks het feit dat de moeder sinds enige tijd trouw de voorgeschreven medicatie inneemt, blijkt dat zij nog steeds niet geheel stabiel is. Psychotische belevingen lijken af en toe nog volop aanwezig, zo blijkt uit de recente berichtgeving van de verpleegkundig specialist GGZ van 24 mei 2017. Ook de overgelegde e-mailberichten van de moeder aan de GI wijzen erop dat de moeder niet stabiel is. Bovendien geeft zij er op dit moment onvoldoende blijk van in staat te zijn in de gesprekken met de GI centraal te stellen de vraag wat [het kind] nodig heeft, zo is ter zitting gebleken.
De groei die de moeder heeft laten zien acht het hof dan ook niet voldoende om - de pas tien maanden oude - [het kind] 24 uur per dag aan haar toe te vertrouwen.
Het hof is derhalve van oordeel dat het noodzakelijk is dat de veiligheid van [het kind] wordt gewaarborgd door continuering van zijn uithuisplaatsing.”
1.9
De moeder heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 18 september 2017, tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof van 22 juni 2017. De GI heeft geen verweer gevoerd.
2. De beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
De periode waarvoor de onderhavige verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is sinds 4 augustus 2017 verstreken.2.Dit neemt niet weg dat moet worden aangenomen dat de moeder een rechtens relevant belang heeft bij toetsing van de rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel.3.
2.2
Het cassatiemiddel bestaat uit een inleiding (cassatieverzoekschrift p. 2-3), die geen klachten bevat, en één onderdeel.
2.3
Onderdeel I (verzoekschrift p. 3 en nrs. 1 en 1.1 t/m 1.3) komt (kennelijk) op tegen rov. 3.8.3, 3.8.4, 3.9 en het dictum van de beschikking van 22 juni 2017. Het is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in het belang van diens verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
2.4
De aangekondigde rechtsklacht (verzoekschrift p. 3) blijft uit. Wat betreft de door het hof gehanteerde maatstaf is dit terecht. Uit de bestreden beschikking blijkt dat het hof het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing – terecht – heeft getoetst aan de maatstaf of verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid (art. 1:265c lid 2 jo art. 1:265b lid 1 BW, zie rov. 3.8.1 en 3.8.2).
2.5
Volgens de motiveringsklacht is het bestreden oordeel gelet op de inhoud van de stukken van het geding onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Deze hoofdklacht wordt als volgt uitgewerkt.
2.6
Het middel (verzoekschrift nrs. 1 en 1.1) neemt tot uitgangspunt dat het hof zijn oordeel dat continuering van de uithuisplaatsing noodzakelijk is ter waarborging van de veiligheid van [het kind] (rov. 3.8.4) en derhalve noodzakelijk is in het belang van diens verzorging en opvoeding (rov. 3.8.3), gebaseerd heeft op de volgende feiten en omstandigheden:
(i) psychotische belevingen lijken bij moeder af en toe nog volop aanwezig;4.
(ii) moeder is niet stabiel;5.
(iii) moeder geeft op dit moment onvoldoende blijk dat zij in staat is in de gesprekken met de GI de vraag centraal te stellen wat [het kind] nodig heeft.6.
Volgens het middel (verzoekschrift nrs. 1.2 en 1.3) kunnen deze door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden (i) t/m (iii) ’s hofs oordeel niet dragen, en wel om de volgende, hierna samengevat weergegeven redenen.
Ad (i). De enkele vaststelling dat bij de moeder psychotische belevingen nog steeds volop aanwezig lijken, rechtvaardigt niet de door het hof kennelijk getrokken conclusie dat deze psychotische belevingen voor [het kind] een onveilige situatie veroorzaken en/of meebrengen dat de moeder niet in staat is om hem te verzorgen of op te voeden. Het hof had daartoe op zijn minst moeten vaststellen wat de inhoud van de psychotische belevingen was. Voormelde conclusie is zonder nadere uitleg onbegrijpelijk in het licht van de – in het middel uitvoerig geciteerde – rapportage van AnaCare7., waaruit juist volgt dat de moeder goed met [het kind] omgaat.
Ad (ii). Op welke e-mailberichten het hof het oog heeft gehad wordt niet nader benoemd. Als het hof heeft gedoeld op de bij verweerschrift overgelegde e-mailberichten8.d.d. 15 mei 2017 en 18 april 2017, zijn deze uit hun context gehaald. ’s Hofs conclusie dat deze e-mailberichten erop wijzen dat de moeder niet stabiel is, is zonder nadere toelichting onbegrijpelijk.
Ad (iii). Het hof verwijst naar zijn eigen ter zitting gedane waarneming dat moeder op dit moment onvoldoende ervan blijk geeft dat zij in staat is in de gesprekken met de GI de vraag centraal te stellen wat [het kind] nodig heeft. Nu het hof niet uitlegt uit welke concrete mededelingen of gedragingen ter zitting het hof dat heeft afgeleid, is de uit de eigen waarneming getrokken conclusie onbegrijpelijk.
Het middel klaagt ten slotte (verzoekschrift nr. 1.3) dat het om bovengenoemde redenen niet nader geconcretiseerde oordeel van het hof niet te rijmen valt met de vaststellingen in rov. 3.8.4, 2e volzin.
2.7
Ik meen dat de motiveringsklacht tevergeefs is voorgesteld. Ik licht dat als volgt toe.
2.8
Het hof heeft zijn oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in het belang van diens verzorging en opvoeding noodzakelijk is (rov. 3.8.3) gemotiveerd met verschillende argumenten die uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting zijn gebleken (rov. 3.8.4).
2.9
Het hof heeft ten eerste vastgesteld – in cassatie onbestreden – dat de moeder al zeer lang kampt met een ernstige psychiatrische stoornis, waaronder schizofrenie van het paranoïde type, een stoornis in de impulsbeheersing en een beperkt ziekte-inzicht/besef.
Het hof heeft ten tweede geoordeeld dat de groei die de moeder heeft laten zien niet voldoende is om – de pas tien maanden oude – [het kind] 24 uur per dag aan haar toe te vertrouwen. Dit oordeel wordt gemotiveerd met de volgende vaststellingen:
(i) ondanks het feit dat de moeder sinds enige tijd trouw de voorgeschreven medicatie inneemt, blijkt dat zij nog steeds niet geheel stabiel is.
(ii) bovendien geeft de moeder er op dit moment onvoldoende blijk van in staat te zijn in de gesprekken met de GI de vraag centraal te stellen wat [het kind] nodig heeft.
2.10
De omstandigheid dat de moeder nog steeds niet geheel stabiel is, leidt het hof ten eerste af uit het e-mailbericht van de verpleegkundig specialist GGZ d.d. 24 mei 2017. De inhoud van dit bericht luidt, voor zover hier relevant, als volgt (onderstreping A-G):
“Het is absoluut zo dat [de moeder] heel coöperatief is, en dat ze behandeling goed toelaat. Ze neemt medicatie, en ze doet vrijwilligerswerk en probeert er oprecht het beste van te maken. Toch lijken af en toe de psychotische belevingen nog volop aanwezig. Dus helemaal stabiel is ze niet, maar ze doet haar best.”9.
Op grond van dit e-mailbericht heeft het hof kunnen oordelen, ook zonder de inhoud van de psychotische belevingen vast te stellen en/of vast te stellen op welke wijze deze psychotische belevingen de veiligheid van [het kind] en/of diens verzorging en opvoeding in het gedrang kunnen brengen, dat de moeder nog steeds niet geheel stabiel is. Voor zover het middel anders betoogt, faalt het.
2.11
Ten tweede wijzen ook de overgelegde e-mailberichten van de moeder aan de GI er volgens het hof op dat de moeder niet stabiel is. Het hof doelt hier kennelijk op de als bijlagen bij het inleidend verzoekschrift in eerste aanleg en het verweerschrift in hoger beroep door de GI overgelegde e-mailberichten (en dus niet enkel de bij het verweerschrift overgelegde e-mailberichten, zoals het middel stelt, zie hiervoor onder 2.6).
Bestudering van deze e-mailberichten leert – mede in het licht van de vaststelling door het hof dat de moeder al zeer lang kampt met een ernstige psychiatrische stoornis, waaronder schizofrenie van het paranoïde type, een stoornis in de impulsbeheersing en een beperkt ziekte-inzicht/besef – dat het oordeel van het hof dat de berichten erop wijzen dat de moeder niet stabiel is, niet onbegrijpelijk is. In de e-mailberichten komt de moeder inderdaad behoorlijk verward over, zoals door de GI is gesteld.10.
2.12
De klacht die berust op de lezing dat het hof zijn oordeel – dat de moeder er op dit moment onvoldoende blijk van geeft in staat te zijn in de gesprekken met de GI de vraag centraal te stellen wat [het kind] nodig heeft – heeft gebaseerd op een eigen ter zitting gedane waarneming (zie hiervoor onder 2.6 ad (iii)) faalt wegens gemis aan feitelijke grondslag. Het betreffende oordeel is niet gebaseerd op een eigen waarneming van het hof; het oordeel is gegrond op de ter zitting gedane verklaring van de GI bij monde van [betrokkene 1] (onderstreping A-G):11.
“ [betrokkene 1] : Onze zorg is niet zozeer of de moeder haar medicatie trouw inneemt, maar vooral haar stabiliteit. De moeder heeft al heel lang psychiatrische problemen. We zien dat ze niet in staat is om stabiel te functioneren. Psychotische doorbraken vinden plaats ondanks de medicatie. Psychotische belevingen zijn er nog steeds. Ik verwijs daarvoor naar het bericht van Zuyderland GGZ ( [...] ) en naar de verwarrende emailberichten van de moeder. Als we in gesprek zijn met haar, gaat het veel over de juridische procedures. Over [het kind] kunnen we het eigenlijk niet hebben. Zij laat dan papieren zien en haalt dingen uit hun verband. We zien dat ze stabieler leeft. Maar dat is niet genoeg om [het kind] 24 uur per dag op te voeden.”
en:
“ [betrokkene 1] : ik heb er verder niets aan toe te voegen. Door de vele juridische procedures bestaat er veel onrust. Het zou beter zijn wanneer de moeder in haar gesprekken met de GI haar energie meer richt op de ontwikkeling van [het kind] dan op de procedures.”
Het hof heeft uit deze ter zitting afgelegde verklaring van de zijde van GI afgeleid dat de moeder er op dit moment onvoldoende blijk van heeft gegeven in staat te zijn in de gesprekken met de GI de vraag centraal te stellen wat [het kind] nodig heeft. Dat oordeel is in het licht van voormelde verklaring van de GI niet onbegrijpelijk.
2.13
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband beschouwd, te weten: (a) dat de moeder al zeer lang kampt met een ernstige psychiatrische stoornis en (b) dat de groei die de moeder heeft laten zien niet voldoende is om de pas tien maanden oude [het kind] 24 uur per dag aan haar toe te vertrouwen, omdat (i) ondanks het feit dat de moeder sinds enige tijd trouw de voorgeschreven medicatie inneemt, blijkt dat zij nog steeds niet geheel stabiel is en (ii) zij er bovendien onvoldoende blijk van heeft gegeven in staat te zijn in de gesprekken met de GI de vraag centraal te stellen wat [het kind] nodig heeft, heeft het hof naar mijn mening – zonder nadere motivering – kunnen oordelen dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] noodzakelijk is in het belang van diens verzorging en opvoeding.
2.14
Daaraan doet, anders dan het middel betoogt, de rapportage van AnaCare12.niet af. Zelfs indien, zoals het middel stelt, uit de rapportage van AnaCare volgt dat de moeder zeer alert op [het kind] en zijn omgeving reageert, zorgzaam met hem omgaat, hem voldoende weet te stimuleren, bij onzekerheid advies vraagt en dat ook nauwkeurig opvolgt en er geen enkele onveilige situatie is gerapporteerd, dan nog maakt dit het bestreden oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. De rapportage heeft slechts betrekking op de beperkte omgang tussen moeder en kind die elke dinsdagmiddag tussen 14:30-15:30 uur plaatsvindt onder begeleiding van AnaCare (zie p. 2 van het proces-verbaal d.d. 1 juni 2017). Uit deze momentopnames kan niet worden afgeleid dat de hiervoor onder 2.9 sub (i) en (ii) genoemde omstandigheden zich niet voordoen.
Hieraan doet ook niet af dat de moeder de afgelopen tijd onmiskenbaar grote stappen in de goede richting heeft gezet. Het hof heeft deze omstandigheid uitdrukkelijk onder ogen gezien (rov. 3.8.4, 1ste t/m 3e volzin), maar deze groei op grond van voormelde omstandigheden onvoldoende geacht. Dit feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.15
De aangevallen beslissing van het hof onttrekt zich aan een verdergaande toetsing in cassatie, omdat het oordeel nauw verweven is met waarderingen van feitelijke aard. Onderdeel I faalt derhalve.
2.16
Toepassing van art. 81 lid 1 RO wordt in overweging gegeven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑01‑2018
Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2017 (p. 3) volgt dat er een verzoek is ingediend tot verdere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5151, NJ 2011/596 m.nt. S.F.M. Wortmann.
Volgens het middel verwijst het hof naar de e-mail van de verpleegkundig specialist GGZ van 24 mei 2017.
Volgens het middel verwijst het hof naar de overgelegde e-mailberichten van de moeder aan de GI.
Volgens het middel verwijst het hof naar zijn eigen waarneming ter zitting van 1 juni 2017.
Het middel verwijst naar bijlage 2 bij het verweerschrift van GI in hoger beroep.
Het middel verwijst naar bijlage 1 bij het verweerschrift van GI in hoger beroep.
De e-mail van 24 mei 2017 is gehecht aan het proces-verbaal van 1 juni 2017.
Zie rov. 3.7 van de bestreden beschikking; p. 2 van bijlage 1 bij het verzoekschrift; p. 3 van het proces-verbaal van de zitting van 3 februari 2017; p. 2 van het verweerschrift van GI in hoger beroep, en p. 2-3 van het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2017.
Zie p. 3 van het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2017. Zie ook rov. 3.7 eerste zin en slot van de bestreden beschikking.
Bijlage 2 bij het verweerschrift van GI in hoger beroep.