Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.4.1.8
4.4.1.8 Nieuwe stukken in cassatie
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS375029:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser 2003, p. 93. Veegens/Wiersma/Wiersma, nr. 66. Zie HR 6 januari 1984 (INA/Van den Broeke), NJ 1985, 590 (FHJM) en HR 31 januari 1986 ( Volp/Equityand Law), NJ 1986, 361 (essentie). Uit HR 20 februari 1998 (Rainbow/de Ontvanger), NJ 1998, 474 blijkt dat in cassatie ook nog met succes stukken kunnen worden overgelegd waarop de appèlrechter geen acht heeft geslagen, indien (uitzonderlijke) bijzondere omstandigheden de slotsom wettigen dat die stukken desalniettemin tot de stukken van het geding in hoger beroep behoren te worden gerekend.
Zie ook HR 2 oktober 1998 (Plataforma/Curapo), NJ 1999, 1; HR 21 maart 1997 (FNV/VSN), NJ 1997, 437; HR 24 april 1991 (Molenschot/VWB), NJ 1992, 190 (HJS); HR 30 juni 1989 (Upjohn/Van Ommeren-van Heek), NJ 1990, 652; HR 11 mei 1984, NJ 1984, 584 en HR 18 juni 1982 (Leutscher/Van Tuijn III), NJ 1983, 599. Zonder verwijzing naar de goede procesorde: HR 31 januari 1986 ( Volp/Equity and Law), NJ 1986, 361 (essentie); HR 19 oktober 1984 (CBI/IF7V), NJ 1985, 213 (G); HR 6 januari 1984 (INA/Van den Broeke), NJ 1985, 590 (FHJM) en HR 8 april 1983 (Van der Heijden/VMH), NJ 1984, 717.
226. Ook in cassatie kunnen partijen nog nieuwe (bewijs)stukken overleggen, al is, anders dan in hoger beroep, de mogelijkheid daartoe, gelet op de aard van het cassatieberoep, zeer beperkt. Art. 413 Rv schrijft voor dat partijen zijn gehouden de bescheiden, waarop zij zich in cassatie beroepen, elkander over en weer mee te delen in afschrift of door nederlegging van het oorspronkelijke ter griffie. Nu de Hoge Raad echter gebonden is aan de feitelijke vaststellingen in eerdere instanties (zie art. 419 lid 3 Rv), kunnen de bescheiden waar art. 413 Rv op doelt, alleen bescheiden zijn die van belang zijn voor de feitenvaststelling in een kwestie die de procesgang in cassatie betreft (bijvoorbeeld de ontvankelijkheid in verband met de termijn waarbinnen het cassatieberoep moet worden ingesteld of in verband met de formele partijwaardigheid van eiser of verzoeker), bescheiden die van belang zijn ingeval door een uitspraak van de Hoge Raad of een wetswijziging hangende de procedure in cassatie een nieuwe juridische situatie is ontstaan waaraan partijen hun stellingen moeten kunnen aanpassen, of - maar dan gaat het niet meer om bewijsstukken - bescheiden die zich beperken tot een zuiver juridische ondersteuning van het betoog in cassatie.1
De eisen van een goede procesorde verzetten zich er niet tegen dat een partij bij de schriftelijke toelichting, bij mondeling pleidooi of anderszins in een laat stadium van de procedure in cassatie, nog dergelijke nieuwe stukken in het geding brengt, indien zij deze stukken 'tijdig' tevoren aan haar wederpartij heeft toegezonden en de aard, omvang en hoeveelheid van die stukken niet beletten dat die wederpartij voldoende gelegenheid heeft om van die stukken kennis te nemen en daarop te reageren. Bij de bepaling van hetgeen de eisen van een goede procesorde in dergelijke gevallen meebrengen, baseerde de Hoge Raad zich mede op het aan art. 147 (oud, thans art. 85) Rv te ontlenen 'richtsnoer'.
Bijvoorbeeld in een arrest van de Hoge Raad van 11 mei 19842, waarin de Hoge Raad een bundel bescheiden die door eiser in cassatie, de man, bij schriftelijke repliek in cassatie (volgend op het bepleiten van de zaak middels schriftelijke toelichtingen) in het geding was gebracht met het verzoek die tot de gedingstukken te rekenen, na bezwaar daartegen door verweerster, de vrouw, buiten beschouwing liet. De Hoge Raad overwoog:
'Naar de advocaat van de vrouw onweersproken heeft gesteld, zijn door de advocaat van de man bij repliek overgelegde bescheiden niet tijdig vooraf te zijner kennis gebracht. Zulks in aanmerking genomen, en gezien de grote hoeveelheid - meer dan 200 bladzijden - van die bescheiden, moet worden aangenomen dat de advocaat van de vrouw niet in staat is geweest daarop voldoende te antwoorden. Onder die omstandigheden verzetten de eisen van een goede procesorde, mede gelet op het aan art. 147 [(oud)] Rv te ontlenen richtsnoer, zich ertegen in dit stadium van het geding stukken van deze omvang alsnog over te leggen.'3