RvdW 2011/1468
Schuld in de zin van art. 6 WVW 1994.
HR 22-11-2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3005
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22 november 2011
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos, Y. Buruma
- Zaaknummer
10/03435
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
BR3005
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BR3005, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BR3005, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2011
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑10‑2010
- Wetingang
WVW 1994 art. 6
Essentie
Schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. Dat verdachte de door hem aangereden voetgangster tijdig heeft kunnen en moeten zien, maar heeft nagelaten zijn rijgedrag daarop af te stemmen, terwijl zijn ademalcoholgehalte bijna driemaal de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol bedroeg, vormt voldoende grond voor het oordeel dat de verdachte in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam heeft gereden.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 5 maart 2010, nummer 20/001018-09, in de strafzaak tegen: R. Adv. mr. P.A. Groenhuis, te Breda.