Rb. Zeeland-West-Brabant, 13-05-2022, nr. AWB - 20 , 6589
ECLI:NL:RBZWB:2022:2666
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
13-05-2022
- Zaaknummer
AWB - 20 _ 6589
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2022:2666, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13‑05‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2022/2974 met annotatie van mr. J. de Haan
Uitspraak 13‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6589
uitspraak van 13 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 20 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 2018 (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [gemachtigde] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming in dienstverlenende activiteiten op het gebied van het uitzenden en uitlenen van personeel.
2.2.
Belanghebbende heeft per 1 januari 2018 of later in dat jaar de werknemers [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] , [werknemer 4] , [werknemer 5] , [werknemer 6] , [werknemer 7] en [werknemer 8] in dienst genomen. Deze werknemers waren daarvoor in dienstbetrekking bij andere ondernemingen behorende tot hetzelfde concern als belanghebbende.
2.3.
Belanghebbende heeft per 3 september 2018 de werknemer [werknemer 9] in dienst genomen. In de loonaangifte is (per abuis) verzocht om loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer in plaats van loonkostenvoordeel oudere werknemer.
2.4.
Het UWV heeft op basis van de loonaangiften van belanghebbende over het jaar 2018 een voorlopige berekening gemaakt van de tegemoetkomingen uit de Wtl. Het UWV heeft deze berekening per brief van 7 maart 2019 aan belanghebbende kenbaar gemaakt. Op grond van de voorlopige berekening heeft belanghebbende recht op de volgende tegemoetkomingen:
Soort tegemoetkoming | Bedrag |
Loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer | 33.865 |
LKV arbeidsgehandicapte werknemer | 11.381 |
LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden | 7.842 |
Lage-inkomensvoordeel (LIV) | 16.611 |
Jeugd-LIV | 16.731 |
Totaal | 86.430 |
In de brief van het UWV is opgenomen dat, indien de voorlopige berekening niet klopt doordat in de aangiften loonheffingen niet de juiste gegevens zijn doorgegeven, belanghebbende tot en met 1 mei 2019 de aangiften loonheffingen kan corrigeren.
2.5.
Belanghebbende heeft vóór 2 mei 2019 geen correcties aangiften loonheffingen gedaan.
2.6.
De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 16 juli 2019 de tegemoetkomingen uit de Wtl aan belanghebbende kenbaar gemaakt. De inspecteur heeft daarbij de LIV aangepast naar € 19.755 en de Jeugd-LIV naar € 17.066. De overige bestanddelen van de voorlopige berekening heeft de inspecteur gehandhaafd.
2.7.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar is de inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen en is het totaalbedrag aan tegemoetkomingen verhoogd naar € 90.397, omdat ter zake van werknemer [werknemer 10] tijdig een correctie is ingediend, zodat ten aanzien van [werknemer 10] alsnog recht bestaat op LKV oudere werknemer. Voor zover het bezwaar van belanghebbende ziet op de in 2.2 en 2.3 genoemde werknemers heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
2.8.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur aan belanghebbende terecht geen, dan wel niet volledig, LKV heeft toegekend voor de in 2.2 en 2.3 genoemde werknemers.
2.9.
Op grond van artikel 2.1 van de Wtl kan een werkgever een verzoek doen voor een tegemoetkoming LKV. Een van de voorwaarden voor toekenning LKV oudere werknemer is dat bij deze werkgever een werknemer in dienstbetrekking is, die een geldige doelgroepverklaring heeft verstrekt aan de werkgever.1.Een doelgroepverklaring wordt op verzoek door het UWV verstrekt aan degene die een dienstbetrekking met een werkgever aangaat en die voldoet aan de wettelijk voorwaarden.2.
2.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werknemers [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] , [werknemer 4] , [werknemer 5] , [werknemer 6] , [werknemer 7] en [werknemer 8] vóór 2018 voldeden aan de voorwaarden voor toekenning van de (toenmalige) premiekorting oudere werknemer en dat de werkgever recht had op premiekorting voor de betreffende werknemers.
2.11.
Belanghebbende stelt dat zij onevenredig zwaar wordt benadeeld, omdat zij uitsluitend vanwege de voortzetting van het dienstverband van de werknemers door een andere vennootschap binnen hetzelfde concern, geen aanspraak kan maken op de resterende termijn van de tegemoetkoming LKV.
2.12.
De rechtbank stelt vast dat de betrokken werknemers per 1 januari 2018 of later in dat jaar uit dienst zijn getreden bij de vorige werkgever en per diezelfde datum in dienst zijn getreden bij belanghebbende. Nu de werknemers op het moment dat zij in dienst traden bij belanghebbende niet aan de voorwaarden voor LKV voldeden – vast staat immers dat bij indiensttreding bij belanghebbende geen geldige doelgroepverklaringen zijn verstrekt – heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht geen (dan wel niet volledig) LKV toegekend. Dat belanghebbende behoort tot hetzelfde concern als de vorige werkgever en dat de werkzaamheden en de arbeidsvoorwaarden hetzelfde zijn gebleven maakt dat niet anders. Er is immers sprake van een nieuwe werkgever en daarom had binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking een doelgroepverklaring moeten worden aangevraagd. De Wtl voorziet, anders dan de voorheen geldende regels over de premiekortingen, niet in een regeling waarbij het recht op de tegemoetkoming bij voorzetting van het dienstverband bij een andere werkgever binnen hetzelfde concern behouden blijft.
2.13.
Ten aanzien van de werknemer [werknemer 9] stelt belanghebbende dat zij onevenredig zwaar wordt benadeeld, omdat zij uitsluitend vanwege de omstandigheid dat zij een foutief vinkje heeft gezet financieel niet wordt gecompenseerd.
2.14.
Uit de gegevens die het UWV aan de Belastingdienst heeft verstrekt blijkt dat voor de betrokken werknemer een doelgroepverklaring ‘LKV voor oudere werknemers’ is afgegeven. Belanghebbende heeft in de loonaangiften de indicatie arbeidsgehandicapte medewerkers aangevinkt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet aan de voorwaarden voor toekenning van de tegemoetkoming LKV voldaan. Als een inhoudingsplichtige een verzoek doet voor een tegemoetkoming waar geen recht op bestaat, betekent dit immers niet dat daarmee tevens een verzoek is gedaan voor een tegemoetkoming waar recht op zou kunnen bestaan. Dat de bedragen van beide tegemoetkomingen even hoog zijn maakt dat niet anders. Belanghebbende heeft immers de mogelijkheid gehad het onjuiste verzoek te corrigeren door een correctiebericht in te dienen, maar heeft dit niet (tijdig) gedaan.
2.15.
De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift dat belanghebbende bovenstaande uitkomst als onredelijk ervaart, maar (de tekst van) de Wtl laat geen ruimte voor een andere uitleg of toepassing. Het is de rechtbank niet toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.3.Van bijzondere omstandigheden, die niet zouden zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om zonder indicatie (het aanzetten van het juiste vinkje) geen loonkostenvoordeel toe te kennen4.. Ook het niet voorzien in een regeling voor overgang van een dienstbetrekking naar een concernvennootschap lijkt een bewuste afweging te zijn geweest, waarbij motieven van vereenvoudiging en geautomatiseerde uitvoerbaarheid een rol lijken te hebben gespeeld.
2.16.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
2.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok,, griffier, op 13 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑05‑2022
Zie artikel 2.3, eerste lid, van de Wtl.
Op grond van artikel 11 van de Wet van 1829, Stb. 28, houdende Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 34 304, nr. 3