ABRvS, 06-11-2002, nr. 200104005/1
ECLI:NL:RVS:2002:AE9905
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-11-2002
- Zaaknummer
200104005/1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2002:AE9905, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑11‑2002; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 7:11 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JB 2003/7
Uitspraak 06‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
200104005/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Stein,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 6 juli 2001 in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 1999 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) vergunning verleend aan [verzoekers] (hierna: vergunninghouders) voor het bouwen van een woonhuis op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 22 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door vergunninghouders gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar en beroepschriften van 19 april 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door vergunninghouders ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 13 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag , hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 12 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 november 2001 hebben vergunninghouders een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Huijbregts en mr. I.G.J. van Kempen-van Leeuwen, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of burgemeester en wethouders terecht hebben geoordeeld dat vergunninghouders in hun bezwaar kunnen worden ontvangen. De Afdeling overweegt daaromtrent als volgt.
2.2. Blijkens het formulier gegevens betreffende het uiterlijk van het bouwwerk van 11 januari 1999 is door vergunninghouders aangegeven dat de gevels van de woning wit worden geschilderd. De welstandscommissie heeft mede op grond van bedoelde gegevens positief geadviseerd over het bouwplan. Vast staat dat burgemeester en wethouders bij besluit van 26 januari 1999 de bouwvergunning hebben verleend conform de aanvraag. Nu de aanvraag bij het primaire besluit volledig is gehonoreerd hebben vergunninghouders – behoudens bijzondere omstandigheden - geen belang bij heroverweging van het primair besluit. Van bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Burgemeester en wethouders hadden gelet hierop het bezwaar van vergunninghouders niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voorzover de rechtbank daarbij heeft nagelaten het bezwaar van vergunninghouders alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bezwaar van vergunninghouders alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 6 juli 2001, AWB 99/1039 WW44 Z, voorzover de rechtbank heeft nagelaten het bezwaar van vergunninghouders alsnog niet-ontvankelijk te verklaren;
III. verklaart het bezwaar van vergunninghouders alsnog niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
27-387.