Rb. 's-Gravenhage, 20-07-2012, nr. 421543 - FA RK 12-4503
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX3679
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
20-07-2012
- Zaaknummer
421543 - FA RK 12-4503
- LJN
BX3679
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX3679, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 20‑07‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2012:BX8436, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 20‑07‑2012
Inhoudsindicatie
“De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de ouders anders betogen, uit de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden afgeleid dat bij het vertrek van de ouders met de minderjarigen naar Duitsland in november 2011 sprake is geweest van een weloverwogen keuze om te emigreren naar Duitsland, waaraan een daarop gerichte voorbereiding is voorafgegaan. (…)Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen ten tijde van hun overbrenging vanuit Duitsland naar Nederland nog altijd was gelegen in Nederland. De rechtbank kan dus in het midden laten of de overbrenging in strijd was met een gezagsrecht. Reeds wegens het feit dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen niet buiten Nederland is geweest, concludeert de rechtbank dat geen sprake is geweest van het ongeoorloofd overbrengen of het niet doen terugkeren van de minderjarigen als bedoeld in artikel 3 van het Haagse Verdrag.”
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 12-4503
Zaaknummer: 421543
Datum beschikking: 20 juli 2012 (bij vervroeging)
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 19 juni 2012 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats vader], Duitsland,
advocaat: mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam,
en
[de vrouw],
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder], Duitsland,
advocaat: mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg,
advocaat: mr. P.J. Montanus te 's-Gravenhage,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: de raad.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift;
- -
het verweerschrift;
- -
de brief d.d. 11 juli 2012, met bijlagen, van de zijde van Bureau Jeugdzorg;
- -
het faxbericht d.d. 12 juli 2012, met bijlagen, van de zijde van Bureau Jeugdzorg;
- -
het faxbericht d.d. 12 juli 2012, met bijlagen, van de zijde van de ouders.
Op 13 juli 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- -
de ouders met hun advocaat;
- -
namens Bureau Jeugdzorg: mevrouw mr. P.J. Montanus, mevrouw B. Mulder en mevrouw J.A.H. Nieman;
- -
namens de raad: mevrouw J.J. de Kok.
Van de zijde van de vader en de moeder zijn pleitnotities en nadere stukken overgelegd.
Na de zitting is nog ingekomen het faxbericht d.d. 18 juli 2012 van de zijde van verzoekers. Nu dit stuk is ingediend nadat de behandeling ter zitting was gesloten en zijdens Bureau Jeugdzorg en de raad daarop nog niet is gereageerd, heeft de rechtbank daarop vooralsnog geen acht geslagen. Het stuk zal evenwel aan het dossier worden toegevoegd, zodat het in het vervolg van de procedure, vergelijk hierna, in het debat kan worden betrokken.
Feiten
- -
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar.
- -
Uit de moeder zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- *
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- *
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- *
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- -
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- -
In november 2011 zijn de ouders met de minderjarigen naar Duitsland vertrokken.
- -
Bij beschikking van [datum beschikking] 2011 heeft de rechtbank Groningen de minderjarigen voor de duur van drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg en is een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken.
- -
Bij beschikking van [datum beschikking] 2011 heeft de rechtbank Groningen, voor zover thans van belang, de beschikking van [datum beschikking] 2011 bekrachtigd en de minderjarigen (definitief) onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg tot 25 maart 2012. Daarnaast heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.
- -
Op basis van de beschikking van de rechtbank Groningen van [datum beschikking] 2011 zijn de minderjarigen op [datum] 2011 in Duitsland door de politie aldaar met dwang uit huis gehaald. Zij zijn enige dagen opgevangen in kindertehuizen in Duitsland en vervolgens overgedragen aan Bureau Jeugdzorg, die de minderjarigen heeft geplaatst in pleeggezinnen in het arrondissement Groningen.
- -
Tegen de beschikkingen van [datum beschikking] 2011 en [datum beschikking] 2011 hebben de ouders hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van [datum beschikking] 2012 heeft het gerechtshof Leeuwarden het hoger beroep van de ouders tegen de beschikking van [datum beschikking] 2011 afgewezen, voor zover daarbij de voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken. Het gerechtshof heeft de beschikkingen van [datum beschikking] 2011 en [datum beschikking] 2011 voor het overige bekrachtigd.
- -
Bij verzoekschrift van 31 mei 2012 hebben de ouders tegen de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van [datum beschikking] 2012 cassatieberoep ingesteld.
- -
Bij beschikking van [datum beschikking] 2012 heeft de rechtbank Groningen, voor zover thans van belang, de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van 25 maart 2012 verlengd tot 25 februari 2013. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 25 juli 2012.
- -
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft Bureau Jeugdzorg de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende dat de omgangsregeling per 25 mei 2012 wordt stopgezet.
- -
De ouders hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Groningen van [datum beschikking] 2012. Op 11 juli 2012 heeft de behandeling ter terechtzitting van het gerechtshof Leeuwarden plaatsgevonden.
Verzoek en verweer
De ouders verzoeken:
- 1.
a) de beschikkingen van [datum beschikking] 2011 en [datum beschikking] 2011 van de rechtbank Groningen en die van [datum beschikking] 2012 van het gerechtshof Leeuwarden nietig te verklaren en
- b)
voor recht te verklaren dat de feitelijke uithuisplaatsing onrechtmatig is;
- 2.
de teruggeleiding van de minderjarigen te gelasten naar de ouders in Duitsland;
- 3.
de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onmiddellijk te beëindigen;
- 4.
voor zover de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet worden beëindigd: de gezinsvoogd te ontheffen van haar taak en [naam grootmoeder], de grootmoeder van de minderjarigen, te benoemen tot voogd, althans als voogd te benoemen een persoon die onafhankelijk is van Bureau Jeugdzorg;
- 5.
een onafhankelijk persoon te benoemen als bijzonder curator voor de minderjarigen;
- 6.
de aanwijzing van 6 juni 2012 vervallen te verklaren en te bepalen dat de ouders en de minderjarigen op ieder moment bij elkaar op bezoek mogen;
- 7.
de minderjarigen onder toezicht te stellen van een Duitse kinderbeschermings-organisatie dan wel te plaatsen in Duitsland in de buurt van de woonplaats van de ouders;
- 8.
mevrouw W. Janssen-Breederveld, kinder- en jeugdpsychiater, als onafhankelijke deskundige te benoemen om onder meer te onderzoeken hoe de situatie van de minderjarigen is.
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming voeren verweer tegen het verzochte, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Ad 1a: het verzoek tot nietigverklaring
De ouders hebben verzocht de beschikkingen van de rechtbank Groningen van [datum beschikking] 2011 en [datum beschikking] 2011 en de beslissing van het gerechtshof Leeuwarden van [datum beschikking] 2012 nietig te verklaren. Dit verzoek is niet op de wet gegrond en wordt dus afgewezen. In Nederland geldt immers een gesloten stelsel van rechtsmiddelen, inhoudende dat de geldigheid van een rechterlijke uitspraak slechts kan worden aangetast door het instellen van een rechtsmiddel.
Ad 1b: de verzochte verklaring voor recht
Het verzoek van de ouders voor recht te verklaren dat de feitelijke uithuisplaatsing onrechtmatig heeft plaatsgevonden, is kennelijk gegrond op onrechtmatige daad. Een vordering gegrond op onrechtmatige daad dient met een dagvaarding te worden ingeleid. Gelet op het bepaalde in artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zal de rechtbank, met verwijzing naar de civiele sector van deze rechtbank, bevelen dat de procedure met betrekking tot genoemd verzoek wordt voortgezet in de stand van het geding waarin zij zich bevindt volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.
Ter terechtzitting hebben de ouders de gronden van hun verzoek aangevuld in die zin dat zij zich thans ook op het standpunt stellen dat - wat er mogelijk ook zij van de inhoudelijke juistheid van de beschikking waarin een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, welke juistheid door de ouders wordt betwist - de tenuitvoerlegging van deze beschikking in Duitsland niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Nu naar het oordeel van de rechtbank uit het verzoekschrift niet voldoende duidelijk is gebleken wat de feitelijke grondslag is van de door hen verzochte verklaring voor recht en de aangevulde gronden tijdens de zitting van 13 juli 2012 onvoldoende aan de orde zijn gekomen, acht de rechtbank het redelijk dat Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte nader uit te laten over het verzoek van de ouders.
Ad 2: het verzoek tot teruggeleiding
Relatieve bevoegdheid
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag betreffende burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139, hierna: het Haagse Verdrag) is de rechtbank 's-Gravenhage uitsluitend bevoegd om van het teruggeleidingsverzoek van de ouders kennis te nemen.
Alleen Bureau Jeugdzorg belanghebbende
De rechtbank merkt voor wat betreft het verzoek tot teruggeleiding slechts Bureau Jeugdzorg als belanghebbende aan, nu de door de ouders gestelde onrechtmatige overbrenging heeft plaatsgevonden door Bureau Jeugdzorg en de raad - naar hij onweersproken ter zitting heeft gesteld - met de feitelijke uithuisplaatsing geen bemoeienis heeft gehad.
Inhoudelijke beoordeling
Het Haagse Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Haagse Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Haagse Verdrag).
De gewone verblijfplaats van de minderjarigen
In geschil is of de minderjarigen hun gewone verblijfplaats onmiddellijk voorafgaand aan hun overbrenging vanuit Duitsland naar Nederland in Duitsland, dan wel in Nederland hadden.
De ouders betogen, samengevat weergegeven, dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen is gewijzigd in Duitsland, omdat zij in november 2011 met de minderjarigen naar Duitsland zijn geëmigreerd. Ten tijde van de overbrenging van de minderjarigen vanuit Duitsland naar Nederland was de gewone verblijfplaats van de minderjarigen volgens de ouders derhalve in Duitsland gelegen.
Bureau Jeugdzorg meent dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen altijd in Nederland is gebleven. Zij voert daartoe, kort samengevat, aan dat het nooit de intentie van de ouders is geweest zich permanent in Duitsland te vestigen, althans dat sprake is geweest van een overhaast vertrek van de ouders naar Duitsland om aan een dreigende uithuisplaatsing te ontkomen. Als gevolg daarvan is geen verandering aangebracht in de gewone verblijfplaats van de minderjarigen, aldus nog steeds Bureau Jeugdzorg.
De rechtbank overweegt dat het conflictrechtelijke begrip gewone verblijfplaats als bedoeld in artikel 3 van het Haagse Verdrag een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daarbij gaat het volgens vaste jurisprudentie, kort gezegd, om de plaats waarmee het kind onmiddellijk voorafgaande aan zijn overbrenging maatschappelijk de nauwste bindingen heeft. Tot de voor de bepaling van de gewone verblijfplaats van het kind in aanmerking te nemen factoren kunnen, naast de fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat, in het bijzonder worden gerekend omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Voorts kan de bedoeling van de ouders om zich met het kind in een andere lidstaat te vestigen, waaraan uiting is gegeven door maatregelen, zoals de koop of de huur van een woning in de lidstaat van ontvangst, een aanwijzing voor de wijziging van de gewone verblijfplaats zijn. Ook de leeftijd van het kind en zijn sociale en familiale omgeving zijn van wezenlijk belang voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats (vgl. Hoge Raad 17 juni 2011, LJN: BQ4833).
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de ouders anders betogen, uit de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden afgeleid dat bij het vertrek van de ouders met de minderjarigen naar Duitsland in november 2011 sprake is geweest van een weloverwogen keuze om te emigreren naar Duitsland, waaraan een daarop gerichte voorbereiding is voorafgegaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen 14 tot en met 18 van de beschikking van [datum beschikking] 2012 van het gerechtshof Leeuwarden, die zij in zoverre tot de hare maakt.
De omstandigheid dat de rechtbank Groningen in de kop van haar beschikking van [datum beschikking] 2011 melding heeft gemaakt van de emigratie van de ouders naar Duitsland, leidt niet tot een ander oordeel, nu die rechtbank kennelijk (zoals te doen gebruikelijk) bij de aanduiding van partijen hun verblijfplaats heeft weergegeven zoals die is opgenomen in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Daarmee heeft de rechtbank Groningen evenwel geen onderzoek gedaan naar, dan wel een oordeel gegeven over de gewone verblijfplaats van de minderjarigen ten tijde van hun overbrenging naar Nederland.
De ouders hebben ter terechtzitting nog aangevoerd dat zij inmiddels een huurwoning in Duitsland hebben betrokken met een huurtermijn van twee jaar, dat zij aldaar de benodigde verzekeringen en bankrekeningen hebben afgesloten, dat de oudste minderjarige is aangemeld voor school en dat zij voor de jongste een afspraak hebben gemaakt bij het consultatiebureau. Al deze feiten en omstandigheden duiden volgens de ouders op hun emigratie naar Duitsland. De rechtbank gaat evenwel aan de stellingen van de ouders voorbij. Nog afgezien van het feit dat de ouders hun stellingen - die door Bureau Jeugdzorg zijn betwist - niet met stukken hebben onderbouwd, is gesteld noch gebleken wanneer de ouders genoemde maatregelen hebben getroffen. Om die reden hebben de ouders hun stelling dat zij voorafgaand aan hun vertrek naar Duitsland (dan wel zeer kort daarna) de bedoeling hadden langdurig in Duitsland te verblijven en dat zij dit verblijf als zodanig hebben voorbereid naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen ten tijde van hun overbrenging vanuit Duitsland naar Nederland nog altijd was gelegen in Nederland. De rechtbank kan dus in het midden laten of de overbrenging in strijd was met een gezagsrecht. Reeds wegens het feit dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen niet buiten Nederland is geweest, concludeert de rechtbank dat geen sprake is geweest van het ongeoorloofd overbrengen of het niet doen terugkeren van de minderjarigen als bedoeld in artikel 3 van het Haagse Verdrag. Het verzoek van de ouders tot teruggeleiding van de minderjarigen naar Duitsland ligt dan ook voor afwijzing gereed. De overige gronden die de ouders aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd, kunnen in het licht van het vorenstaande onbesproken blijven.
Ad 3 tot en met 8: de verzoeken met betrekking tot de minderjarigen
Vast staat dat de minderjarigen ten tijde van het indienen van de onderhavige verzoeken verbleven in pleeggezinnen op geheime adressen in het arrondissement Groningen. Ingevolge artikel 265 Rv is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats van de minderjarigen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat niet de rechtbank 's-Gravenhage, maar de rechtbank Groningen bevoegd is om te oordelen over de verzoeken van de ouders als hiervoor weergegeven onder nummers 3 tot en met 7. De rechtbank verklaart zich dan ook onbevoegd van deze verzoeken kennis te nemen en verwijst de zaak voor de beslissing op deze verzoeken naar de rechtbank Groningen.
Hetzelfde geldt voor het ter terechtzitting door de ouders gedane verzoek om mevrouw W. Janssen-Breederveld, kinder- en jeugdpsychiater, als onafhankelijke deskundige te benoemen om onder meer te onderzoeken hoe de situatie van de minderjarigen is (verzoek 8). Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat de ouders en Bureau Jeugdzorg ter terechtzitting hebben afgesproken dat op korte termijn een gesprek zal plaatsvinden tussen de ouders en de nieuwe gezinsvoogden. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat de ouders zich tijdens dit gesprek zullen laten bijstaan door mevrouw Janssen-Breederveld. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen - in het belang van de minderjarigen - de door hen gemaakte afspraken en gedane toezeggingen zullen nakomen.
Beslissing
De rechtbank:
- *
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de verzoeken van de ouders als weergegeven onder het kopje "verzoek en verweer" onder nummers 3 tot en met 8 en verwijst de zaak in zoverre in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank te Groningen;
- *
wijst af het verzoek van de ouders tot nietigverklaring van de beschikkingen van de rechtbank Groningen van [datum beschikking] 2011 en [datum beschikking] 2011 en de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van [datum beschikking] 2012;
- *
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen naar Duitsland;
- *
beveelt dat de procedure voor wat betreft de verzochte verklaring voor recht dat de uithuisplaatsing onrechtmatig heeft plaatsgevonden (onder nummer 1b) zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
bepaalt dat (dit gedeelte van) de zaak zal worden uitgeroepen ter rolzitting van de civiele sector van deze rechtbank van 22 augustus 2012 voor het nemen van een akte uitlatingen aan de zijde van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming als hiervoor overwogen (vgl. blad 4).
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt- van Endt, I.D. Bellaart en J. Brandt, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. L.F.A. Bos als griffier, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2012.