HR, 02-04-2013, nr. 11/01951
ECLI:NL:HR:2013:BZ5957
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-04-2013
- Zaaknummer
11/01951
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ5957
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5957, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5957
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5957, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5957
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑04‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
2 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/01951
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 maart 2011, nummer 20/002699-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 april 2013.
Conclusie 05‑02‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/01951
Mr. Vellinga
Zitting: 5 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "medeplegen van poging tot moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.
2.
Namens verdachte heeft mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht, zes middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel richt zich tegen de maatstaven die het Hof ten grondslag heeft gelegd aan de beoordeling van de betrouwbaarheid en/of de geloofwaardigheid van de verklaringen van [betrokkene 1] en verdachte (pagina 5, halverwege, van het arrest).
4.
Hetgeen het Hof overweegt over de betrouwbaarheid en/of geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte en [betrokkene 1] getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Voor het overige stuit het middel af op de aan het Hof toekomende vrijheid bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen.
5.
Het middel faalt.
6.
Het tweede middel, dat klaagt over het bewijs van het medeplegen, steunt op de opvatting dat het Hof in voetnoot 7 door te verwijzen naar de pagina's 447 tot en met 449 van het in die voetnoot genoemde proces-verbaal al hetgeen daar als verklaring van de verdachte is vermeld voor het bewijs heeft gebezigd.
7.
Het middel berust op onjuiste lezing van het arrest van het Hof. Met voetnoot 7 heeft het Hof alleen aangegeven waaraan het de onder het hoofd "vastgestelde feiten" beschreven feiten, voor zover de voetnoot daarop betrekking heeft, heeft ontleend.
8.
Het middel faalt.
9.
Het derde middel en het vierde middel stuiten af op de aan de feitenrechter toekomende vrijheid bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen.
10.
Het vijfde middel berust op de opvatting dat het Hof aan zijn oordeel de algemene premisse ten grondslag heeft gelegd dat een verdachte die eerst tracht de politie op het verkeerde been te zetten en daartoe erkent te hebben gelogen, vervolgens na zulks te hebben toegegeven, per definitie "conform de waarheid" zal gaan verklaren.
11.
Het middel mist feitelijke grondslag omdat uit het arrest niet is op te maken dat het Hof van een dergelijke premisse is uitgegaan. Hetgeen het Hof te dier zake heeft overwogen kan immers niet los worden gezien van de concrete omstandigheden van het geval. Zo wijst het Hof erop dat [betrokkene 1] in haar door het Hof als betrouwbaar beoordeelde verklaring niet alleen verdachte maar ook zichzelf belast.
12.
Het middel faalt.
13.
Het zesde middel bestaat in belangrijke mate uit een samenvatting van de in de voorgaande middelen vervatte klachten. Voorts bevat het nog de - niet nader gespecificeerde - klacht dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
14.
Hetgeen het Hof heeft overwogen over het bewijs van het medeplegen geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
15.
Het middel faalt.
16.
De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
17.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG