Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1776
Rb. Gelderland, 09-12-2020, nr. AWB 19/816, nr. AWB 19/817, nr. AWB 19/818, nr. AWB 19/819, nr. AWB 19/820, nr. AWB 20/5316, nr. AWB 20/5317, nr. AWB 20/5318, nr. AWB 20/5319
ECLI:NL:RBGEL:2020:6488
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
09-12-2020
- Zaaknummer
AWB 19/816
AWB 19/817
AWB 19/818
AWB 19/819
AWB 19/820
AWB 20/5316
AWB 20/5317
AWB 20/5318
AWB 20/5319
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2020:6488, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 09‑12‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:715, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2021/0206 met annotatie van Fleur Kossen
NTFR 2021/457 met annotatie van Mr. K.M.G. Demandt
Uitspraak 09‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikkingen. Op de zaken betrekking hebbende stukken. Schending hoorplicht en inzagerecht. Is de gevraagde informatie van belang voor de belastingheffing? Informeel verschoningsrecht? Immateriële schadevergoeding. Beroepen ongegrond, nadere termijn om de gestelde vragen te beantwoorden.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 19/816 tot en met 19/820 en AWB 20/5316 tot en met 20/5319
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaken tussen
[eiseres] B.V., te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder,
en
de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) afgegeven.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 december 2018 de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 februari 2019, ontvangen door de rechtbank op 4 februari 2019, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen dr. [persoon A1] , [persoon A2] RA en mr. [persoon A3] .
Verweerder heeft bij brief van 19 augustus 2020, ontvangen door de rechtbank op 24 augustus 2020, een ontbrekend deel van productie 43 bij het verweerschrift ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 16 september 2020.
Met instemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is opgericht op 3 januari 2007. Enig aandeelhouder van eiseres is [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] BV). Directeur/enig aandeelhouder van [bedrijf 1] BV is de gemachtigde. Eiseres drijft een belastingadvies- en administratiekantoor gericht op het midden- en kleinbedrijf.
2. Eiseres dan wel haar gemachtigde heeft in 2007 de domeinnamen
[domeinnaam 1] , [domeinnaam 2] en [domeinnaam 3] geregistreerd.
3. Op 16 augustus 2012 is [bedrijf 2] N.V. ( [bedrijf 2] ) opgericht. Vanaf dat moment houdt [bedrijf 1] BV 50% van de aandelen in [bedrijf 2] . [bedrijf 2] is gevestigd te [eiland] .
4. Bij brief van 25 november 2013 heeft verweerder aangekondigd dat hij een boekenonderzoek zal instellen bij eiseres om de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting 2009 tot en met 2012 te beoordelen. In de brief staat: ‘Bij het onderzoek kan ook informatie worden verzameld in het kader van belastingheffing bij derden.’.
5. Op 25 maart 2013 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan eiseres met de gespreksonderwerpen voor de geplande bespreking op 26 maart 2013. Als gespreksonderwerpen worden onder meer genoemd de automatiseringsomgeving in het algemeen en in het bijzonder e-mailbeleid.
6. De geplande bespreking is verzet en heeft op 2 april 2014 plaatsgevonden. Tijdens het gesprek is de vraag naar inzage in de gebruikte digitale bestanden en het e-mailverkeer besproken. De gemachtigde heeft aangegeven dat naar zijn mening de vraag inzake het e-mailverkeer niet ten behoeve van de belastingheffing van zijn vennootschappen en/of van hem privé is. Eiseres heeft daarom geen inzage verleend in de digitale bestanden en e-mailverkeer. Zij heeft ook geen inzage verleend in de gevraagde boomstructuur van de opgeslagen bestanden.
7. Bij brief van 16 mei 2014 heeft verweerder schriftelijk gemotiveerd waarom hij inzage verlangt in de digitale bestanden en e-mailverkeer. In de brief staat onder meer:
‘De Belastingdienst heeft zowel de digitale bestanden als de bestanden met het emailverkeer nodig voor het onderzoek naar de volledigheid van de opbrengstverantwoording, wat deel uitmaakt van de werkzaamheden van zowel het onderzoek voor de vennootschapsbelasting als voor de omzetbelasting. Voor het onderzoek naar de volledigheid van de opbrengstverantwoording wordt aansluiting gezocht met de financiële administratie, maar ook met de andere informatiebronnen, zoals in dit geval de digitale bestanden als de bestanden met het e-mailverkeer. Overigens zijn deze bestanden ook van belang voor het onderzoek naar de juistheid van de kosten en in vooraftrek gebrachte omzetbelasting.’.
8. Een tweede gesprek over de voortgang van het boekenonderzoek tussen partijen heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014.
9. In de periode na het tweede gesprek heeft eiseres e-mailbestanden en de urenverantwoording 2012 verstrekt aan verweerder. Van twee e-mailmappen, de map ‘ [eiland] ’ en de map ‘Archief [bedrijf 2] ’ (‘ [bedrijf 2] ’) heeft eiseres niet de volledige inhoud van de e-mails verstrekt. Van de map ‘ [eiland] ’ zijn niet de namen van de afzenders vermeld. Van de map ‘ [bedrijf 2] ’ zijn alleen de gegevens uit de header/kop (afzender (van), ontvanger (aan), onderwerp en ontvangen) verstrekt, waarbij bij een deel daarvan de (namen) van de afzender zijn verstrekt.
10. Bij brief van 22 juni 2015 heeft verweerder nogmaals verzocht om de e-mails uit de mappen ‘ [bedrijf 2] ’ en ‘ [eiland] ’ te verstrekken. In de brief heeft verweerder ook geschreven dat er een aanzienlijk verschil is tussen de gewerkte uren op basis van de verzamelloonstaat over het jaar 2012 en de uren op basis van de urenverantwoording. Op basis van de verstrekte gegevens komt verweerder uit op 1.175 vastgelegde uren, terwijl er op basis van de verzamelloonstaat 3.868 uren worden verloond. Verweerder heeft eiseres onder meer gevraagd dit verschil te verklaren.
11. Bij brief van 29 september 2015 heeft eiseres zich beroepen op haar (informele) verschoningsrecht en uitgelegd waarom zij niet zal overgaan tot het verstrekken van de gevraagde informatie met betrekking tot het e-mailverkeer. Ook heeft eiseres verweerder te kennen gegeven dat een vergelijking tussen de tijd/werk-registratie en de loonadministratie mank gaat.
12. Op 9 oktober 2015 heeft een gesprek tussen de gemachtigde en verweerder plaatsgevonden over de wijze waarop de urenadministratie wordt bijgehouden. De gemachtigde heeft een toelichting gegeven op de verschillen tussen de urenadministratie en de financiële administratie.
13. Bij brief van 15 oktober 2015 is aan eiseres medegedeeld dat de vragen over de urenverantwoording voldoende zijn beantwoord. Verweerder heeft nogmaals verzocht om verstrekking van de gevraagde informatie met betrekking tot het e-mailverkeer. In de brief staat onder meer:
‘Wij constateren dat thans steeds vaker in boekenonderzoeken het gehele zakelijke mailverkeer wordt opgevraagd en dat daarvoor art. 52 en art. 47 AWR een afdoende wettelijke basis bieden. Ook naar de toekomst toe zal dit gezien de toenemende digitalisatie van bedrijfsprocessen meer en meer het geval zijn. In het onderhavige geval is een deel van de aard van de werkzaamheden van [bedrijf 1] (het geven van fiscale adviezen) een complicerende factor. Wij hebben m.n. in dit kader een tweetal toezeggingen gedaan ten einde het wantrouwen bij [bedrijf 1] weg te nemen. Deze toezeggingen staan nog steeds overeind en behelsen:
1) de toezegging dat [bedrijf 1] zelf mails met fiscale adviezen mag scheiden van overige mails, een controle op deze scheiding zal door een RA van de Belastingdienst én een door [bedrijf 1] (indien gewenst) aan te wijzen RA geschieden, de inhoud van mails met fiscale adviezen zal niet gebruikt worden voor de belastingheffing van derden en
2) privé-mails zullen slechts marginaal bekeken worden. Bij deze laatste toezegging is relevant dat de heer [naam gemachtigde] zelf verantwoordelijk is voor een scheiding tussen privé- en zakelijke mails en dat nu hij dat heeft nagelaten een marginale lezing van die mails onvermijdelijk is. Tegenover deze toenadering van de inspecteur staat een [bedrijf 1] die categorisch weigert -op welke wijze dan ook- mee te werken aan een inzage van het zakelijke mailverkeer.’.
10 Op 14 januari 2016 heeft nogmaals een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. Zij blijven van mening verschillen over de verstrekking van de gevraagde informatie met betrekking tot het e-mailverkeer.
11 Bij brief van 4 juli 2016 heeft verweerder eiseres voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om te voldoen aan het verzoek tot inzage in en volledige weergave van het e-mailverkeer in de digitale e-mailmappen ‘ [bedrijf 2] ’ en ‘ [eiland] ’, binnen twee weken na dagtekening van die brief.
12 Met dagtekening 28 september 2016 heeft verweerder de informatiebeschikkingen vennootschapsbelasting (Vpb) en omzetbelasting (OB) voor de jaren 2009 tot en met 2012 afgegeven.
13 Eiseres heeft op 10 november 2016 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen Vpb en OB voor de jaren 2009 tot en met 2012.
14 Bij brief van 16 januari 2018 heeft verweerder vragen gesteld aan eiseres met betrekking tot de aangifte vennootschapsbelasting 2014. Verweerder heeft onder meer verzocht om de digitale e-mailmappen ‘ [bedrijf 2] ’ en ‘ [eiland] ’.
15 Partijen hebben in de daaropvolgende communicatie dezelfde standpunten herhaald als met betrekking tot het eerdere verzoek tot verstrekking van de gevraagde informatie aangaande het e-mailverkeer.
16 Met dagtekening 26 april 2018 heeft verweerder de informatiebeschikking Vpb 2014 afgegeven.
17 Eiseres heeft op 5 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking Vpb 2014 en daarbij verzocht om een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar.
18 Verweerder heeft eiseres geen nadere termijn voor de aanvulling van de gronden van het bezwaar gegeven en haar niet gehoord ter zake haar bezwaar tegen de informatiebeschikking Vpb 2014.
Geschil
19 In geschil is of:
- verweerder alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft overgelegd;
- voldoende zorgvuldig is beslist op het bezwaar van eiseres tegen de informatiebeschikking Vpb 2014 en of daarbij de hoorplicht is geschonden;
- het inzagerecht van eiseres is geschonden;
- verweerder terecht informatiebeschikkingen aan eiseres heeft gegeven;
- omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is;
- eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade;
- eiseres recht heeft op een vergoeding van de werkelijke proceskosten.
20 Eiseres verzoekt primair vernietiging van de informatiebeschikkingen.
Zij stelt daartoe - kort gezegd - dat zij niet gehouden is op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de gevraagde informatie te verstrekken, omdat zij zich kan beroepen op het informeel verschoningsrecht. Eiseres verzoekt subsidiair verweerder te gelasten alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 10.000 en vergoeding van de werkelijke proceskosten.
21 Verweerder stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
Op de zaak betrekking hebbende stukken
22 Eiseres heeft gesteld dat verweerder niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft verstrekt (artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Volgens eiseres zijn na afloop van de bezwaarfase nog nieuwe stukken overgelegd in het beroepschrift, terwijl eerder door verweerder verklaard is dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken waren overgelegd. Eiseres stelt dat zij niet de volledigheid van de overgelegde stukken kan beoordelen en vermoedt dat er meer stukken moeten zijn. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij nog concreet overgelegd wenst te hebben de ontbrekende pagina’s bij productie 43 van het verweerschrift.
23 Verweerder stelt dat alle op de zaken betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. Verweerder heeft ter zitting een verklaring gegeven waarom de door eiseres genoemde stukken pas bij het beroepschrift zijn ingediend. Verweerder heeft de ontbrekende pagina’s bij productie 43 van het verweerschrift na de zitting ingediend. Eiseres heeft daarop gereageerd en gesteld dat zij geen aanvullende opmerkingen heeft.
24 De verplichting tot overlegging van stukken geldt alleen voor zover het verzoek strekt tot het overleggen van een bepaald stuk en eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.1.Hoewel de handelswijze van verweerder de indruk bij eiseres heeft gewekt dat niet alle stukken zijn overgelegd, is het enkele vermoeden van eiseres dat er meer stukken zijn onvoldoende voor het oordeel dat verweerder niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Eiseres heeft immers niet gemotiveerd gesteld welke stukken, na indiening van productie 43, nog ontbreken in de beroepsfase. Ook heeft eiseres niet gemotiveerd gesteld waarom die stukken van belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in haar zaken. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat de op deze zaken betrekking hebbende stukken meer omvatten dan de door verweerder in de beroepsfase overgelegde stukken.
Schending hoorplicht m.b.t. Vpb 2014 en inzagerecht
25 Eiseres heeft gesteld dat zij ter zake de informatiebeschikking Vpb 2014 niet in de gelegenheid is gesteld de gronden van het bezwaar aan te vullen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
26 De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres in de gelegenheid had moeten stellen de gronden van het bezwaar tegen de informatiebeschikking Vpb 2014 aan te vullen. Bovendien heeft verweerder de hoorplicht geschonden, door uitspraak op bezwaar te doen zonder eiseres de gelegenheid te geven haar bezwaren aan te vullen en zonder haar te horen. Het aan de hoorzitting gekoppelde inzagerecht (artikel 7:4, tweede lid, van de Awb) is daarom ook geschonden.
27 Eiseres heeft ook gesteld dat verweerder het inzagerecht heeft geschonden ter zake de andere informatiebeschikkingen, omdat hij in de bezwaarfase niet de gelegenheid heeft geboden tot volledige inzage in de op de zaken betrekking hebbende stukken, nu een gedeelte daarvan ontbrak en pas in de beroepsprocedure is overgelegd.
28 Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat zij, ook als het inzagerecht en de hoorplicht zijn geschonden, niet wil dat de zaken worden teruggewezen naar verweerder. Daarom gaat de rechtbank aan deze schendingen met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres in de beroepsfase kennis kunnen nemen van alle op de zaken betrekking hebbende stukken (zie onder 28). Eiseres heeft in beroep de bezwaren schriftelijk kunnen uiteenzetten en mondeling kunnen toelichten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de schendingen van het inzagerecht en de hoorplicht op deze manier voldoende hersteld, aangezien niet gesteld is dat over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen verweerder en eiseres een verschil van mening bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij verweerder geen beleidsvrijheid toekomt.2.
29 De rechtbank ziet in de schendingen van het inzagerecht en de hoorplicht wel aanleiding om, onder toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb, te bepalen dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht wordt vergoedt.
Rechtmatigheid informatiebeschikkingen
30 Ingevolge artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Uit artikel 49 van de AWR volgt dat de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
31 Artikel 52, zesde lid, van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
32 Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt onder meer dat indien met betrekking tot een op te leggen (navorderings)aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 52 van die wet, verweerder dit kan vaststellen bij een voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
33 Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat eiseres niet aan haar informatieplicht heeft voldaan en dat verweerder met zijn informatieverzoek niet de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.
34 Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor het vermoeden dat zij niet aan haar fiscale verplichtingen heeft voldaan, zodat alle door de verweerder gestelde vragen als onderdeel van een ‘fishing expedition’ moeten worden gekenmerkt. Volgens eiseres is niet in geschil dat zij een sluitende administratie heeft.
35 Verweerder heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikkingen rechtsgeldig zijn genomen omdat de informatie door hem is verzocht om te kunnen controleren of de door eiseres verantwoorde omzet volledig is en of er eventuele noodzaak is tot het aanbrengen van omzetcorrecties. Ook is de informatie van belang om te kunnen beoordelen of de kosten die verband houden met de uren die zijn besteed aan de behandeling van de gevraagde e-mails voor rekening van eiseres zijn gekomen.
36 Verweerder heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van de ingediende verzamelloonstaat een verschil heeft geconstateerd tussen de verantwoorde en verloonde uren. Naar aanleiding daarvan heeft hij een aansluiting geprobeerd te maken tussen de verschillende registraties. Hij heeft geconstateerd dat de uren die voor werkzaamheden zijn vastgelegd, zijn gefactureerd. Maar ter zitting heeft hij desgevraagd toegelicht dat de werkelijke omzet hoger was dan volgt uit de gefactureerde uren. Er werd bij eiseres niet alleen per tijdseenheid gefactureerd. Eiseres factureerde ook op basis van vaste prijsafspraken ongeacht de aan de opdracht bestede tijd. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat de door eiseres verantwoorde omzet niet volledig is, aldus verweerder.
37 De rechtbank stelt vast dat eiseres niet bestreden heeft dat de gevraagde e-mails van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van eiseres. Dat verweerder ook inzage heeft gevraagd in e-mailverkeer van eiseres met derden ziet de rechtbank - gelet op de gegeven motivering van verweerder - niet als een fishing expedition, zoals eiseres stelt, maar als een verzoek dat verband houdt met de controle van de door eiseres aangegeven omzet en de opgegeven kosten.
Informeel verschoningsrecht
38 Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat zij niet verplicht is de niet-geanonimiseerde e-mailcorrespondentie, aan verweerder te overleggen, omdat hiervoor het informele verschoningsrecht geldt. Eiseres beroept zich op het fair play-beginsel en wijst ter ondersteuning van dit standpunt op een arrest van de Hoge Raad van 23 september 2005.3.
39 Verweerder betwist dat eiseres zich kan beroepen op het informele verschoningsrecht omdat de gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de belastingheffing van eiseres, als belastingplichtige, zelf. Het informele verschoningsrecht geldt als informatie bij eiseres zou zijn opgevraagd ten behoeve van de belastingheffing van derden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
40 De rechtbank stelt voorop dat verweerder geen concrete e-mailcorrespondentie van specifieke relaties heeft opgevraagd. Verweerder heeft eerst verzocht om alle e-mailcorrespondentie en, toen eiseres de inhoud uit twee mappen niet (volledig) verstrekte, om de e-mailberichten uit die mappen. De gegevens die zijn opgevraagd maken deel uit van de administratie van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat deze gegevens als feitelijke gegevens op grond van de artikelen 47 en 52 van de AWR ten behoeve van de belastingheffing van eiseres zelf zijn opgevraagd en zij verplicht is deze te verstrekken. Een informeel verschoningsrecht is dan niet aan de orde. De enkele omstandigheid dat de door verweerder verlangde informatie van eiseres ook andere fiscale doeleinden kan dienen, leidt niet tot schending van het fair play-beginsel nu er een belang is in de zin van art. 47 van de AWR.4.
41 De rechtbank ziet in de door eiseres aangehaalde jurisprudentie evenmin aanknopingspunten dat een beroep kan worden gedaan op het informele verschoningsrecht. In het arrest van de Hoge Raad is sprake van een andere situatie dan in het onderhavige geval aan de orde is. In die zaak ging het weliswaar om gegevens die op grond van artikel 47 van de AWR werden opgevraagd ten behoeve van de belastingheffing van de belastingplichtige zelf, maar betrof het concreet een door een derde opgemaakt due diligence rapport over de fiscale positie van de belastingplichtige. Het fair play-beginsel verzet zich er dan tegen dat verweerder kennis krijgt van rapporten en andere geschriften van derden voor zover zij ten doel hebben de fiscale positie van de belastingplichtige te belichten of hem daaromtrent te adviseren. In de onderhavige situatie gaat het niet om advisering over de fiscale positie van eiseres zelf.
Omkering van de bewijslast
42 Eiseres heeft voorts gesteld dat in dit geval omkering van de bewijslast niet proportioneel is en dat ook om die reden de informatiebeschikkingen niet in stand kunnen blijven. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding om op voorhand de informatiebeschikkingen te vernietigen. De rechtbank kan echter in deze fase van het geding nog niet ten volle overzien of het niet voldoen aan de informatieverplichting van zodanig gewicht is dat omkering van de bewijslast, gelet op alle omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd is. Eiseres kan deze vraag (opnieuw) aan de orde stellen in de procedures tegen eventuele (navorderings)aanslagen.5.
Tussenconclusie
43 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de informatiebeschikkingen terecht zijn opgelegd. Het beroep is ongegrond. Met inachtneming van artikel 27e, tweede lid, van de AWR zal de rechtbank een nieuwe termijn stellen om aan de informatiebeschikkingen te voldoen. Gelet op de aard van de informatie zal de rechtbank deze termijn op vier weken bepalen.
Vergoeding van immateriële schade
44 Eiseres heeft de rechtbank verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade van € 10.000 vanwege (i) het feit dat zij zich onrechtmatig behandeld voelt en (ii) overschrijding van de redelijke termijn.
45 De rechtbank acht geen gronden aanwezig voor een immateriële schadevergoeding wegens een onrechtmatige behandeling, omdat het beroep ongegrond is.
46 Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting gesteld dat de jurisprudentie met betrekking tot de immateriële schadevergoeding van overeenkomstige toepassing is in het geval het gaat om een informatiebeschikking in plaats van een belastingaanslag. De rechtbank ziet aanleiding eiseres hierin te volgen nu de Hoge Raad als basisprincipe voorop heeft gesteld dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn behoren te worden berecht.6.Een procedure over een informatiebeschikking is ook een belastinggeschil. De rechtbank gaat bij de beoordeling dan ook uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het hiervoor genoemde overzichtsarrest van 19 februari 2016.7.
47 Tussen de ontvangst van het oudste bezwaarschrift op 10 november 2016 en deze uitspraak zijn ruim 48 maanden verstreken, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met (naar boven afgerond) 25 maanden. Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 2.500 (5 x € 500). De uitspraken op bezwaar dateren van 31 december 2018. Dat betekent dat van de overschrijding (afgerond) 20 maanden is toe te rekenen aan de bezwaarfase en (afgerond) 5 maanden aan de beroepsfase. Met inachtneming van de uitgangspunten van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, dient verweerder 4/5 van € 2.500 te vergoeden, oftewel € 2.000, en de Staat 1/5 van € 2.500, oftewel € 500. Omdat de Staat minder dan € 5.000 hoeft te vergoeden, hoeft het bevoegd gezag van de Staat niet in de gelegenheid te worden gesteld om hierop verweer te voeren.8.
Proceskostenvergoeding
48 Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de integrale proceskosten.
49 Verweerder heeft betwist dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zodat eiseres in het geheel niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding.
50 Vast staat dat de gemachtigde het beroep heeft ingesteld op briefpapier van eiseres en fulltime in dienst is bij haar. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gemachtigde ten opzichte van eiseres geen derde is. De door eiseres verzochte kostenvergoeding kan daarom niet betrekking hebben op door de gemachtigde verleende rechtsbijstand. Daarnaast en voor het overige is de verzochte vergoeding niet cijfermatig onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, ook niet voor een forfaitaire proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de informatiebeschikkingen ongegrond;
- geeft eiseres een termijn van vier weken, gerekend vanaf de dag nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, om de in de informatiebeschikking gevraagde informatie aan verweerder te overleggen;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eisers geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2000;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door eisers geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- gelast dat verweerder de helft van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 172,50 vergoedt;
gelast dat de Staat de helft van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 172,50 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑12‑2020
Vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495.
Hoge Raad 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3140.
Vgl. Hoge Raad 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1785.
Vgl. Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130.
Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
Zie Staatscourant 2014, nr. 20210 en Staatscourant. 2017, nr. 62751.