Rb. Rotterdam, 13-04-2010, nr. 10/611288-09
ECLI:NL:RBROT:2010:BM1697, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
13-04-2010
- Zaaknummer
10/611288-09
- LJN
BM1697
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2010:BM1697, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 13‑04‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BO5168, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
Jwr 2010/47
NbSr 2010/240
Uitspraak 13‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Voorwaardelijk opzet op doodslag in het verkeer. Naar algemene ervaringsregels bestaat een aanmerkelijke kans op een botsing of aanrijding met een dodelijke afloop indien een bestuurder van een auto op rijstrook 1 van de snelweg met meer dan 100 km per uur tegen de voorgeschreven rijrichting inrijdt, terwijl op die rijstrook andere verkeersdeelnemers rijden die wel in de voorgeschreven rijrichting gaan. Uit de omstandigheden dat de verdachte uiterst risicovol, namelijk zwaar onder invloed van alcohol met grote snelheid over een lengte van ongeveer drie kilometer spookrijdend op de snelweg heeft gereden en dat zij bovendien niet is uitgeweken voor haar tegemoetkomende automobilisten, maakt de rechtbank op dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij door haar rijgedrag de dood van de haar uiteindelijk tegemoetkomende [slachtoffer] zou veroorzaken. Uit voornoemde omstandigheden, en het feit dat de verdachte welbewust onder invloed van alcohol een auto is gaan besturen, concludeert de rechtbank tevens dat de verdachte de kans dat zij zelf het leven zou verliezen op de koop toe heeft genomen.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/611288-09
Datum uitspraak: 13 april 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[ ],
geboren op [ ] te [ ],
wonende te [],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda,
raadsman mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er primair op neer dat de verdachte opzettelijk een persoon, [slachtoffer], van het leven heeft beroofd door op de snelweg met te veel alcohol op spookrijdend frontaal tegen zijn auto te botsen, danwel subsidiair door aldus deel te nemen aan het verkeer hoogst roekeloos heeft gereden waardoor deze [slachtoffer] werd gedood. Ten tweede wordt de verdachte verweten dat zij onder invloed van alcohol heeft gereden.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Boender heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaar.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Bloedonderzoek en alcoholpromillage
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) d.d. 29 december 2009 bleek dat het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte 1.91 milligram per milliliter bloed betrof.
Namens de verdachte is aangevoerd dat het resultaat van het bloedonderzoek van het bewijs dient te worden uitgesloten. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Het is onduidelijk hoeveel bloed bij de verdachte is afgenomen, en met name of dit ongeveer 8 milliliter bloed betrof zoals artikel 3 lid 2 Regeling bloed- en urineonderzoek voorschrijft. De rechtspraak - die stelt dat indien geen aanwijzingen bestaan dat een andere dan de voorgeschreven hoeveelheid is afgenomen ervan mag worden uitgegaan dat te dien aanzien de voorschriften zijn nageleefd - staat op gespannen voet met het onschuldbeginsel als vervat in artikel 6 EVRM.
Bovendien is het bij de verdachte afgenomen bloedmonster niet ‘zonder verder uitstel’ naar het NFI toegestuurd, hetgeen in strijd is met de terzake geldende ministeriële aanwijzingen. Uit jurisprudentie is gebleken dat een termijn van maximaal vijf dagen voldoet aan het genoemde vereiste van een versturing ‘zonder verder uitstel’. De bloedafname vond plaats op 19 december 2009. Het NFI ontving het bloedmonster op 28 december 2009, negen dagen later.
De raadsman heeft geconcludeerd dat daarom op het resultaat van het bloedonderzoek geen acht mag worden geslagen.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Op 19 december 2009 heeft de arts, dr. Vermeer, bloed bij de verdachte afgenomen door middel van een venapunctie. Uit voornoemd rapport van het NFI blijkt dat het twee buisjes met daarin het bloed van de verdachte heeft ontvangen. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek dient een hoeveelheid bloed afgenomen te worden van ten minste 2 en bij voorkeur 8 milliliter. Niet is gebleken dat de bloedafname daaraan niet voldoet. Nu de verdachte bovendien uitdrukkelijk heeft afgezien van het laten verrichten van een tegenonderzoek naar het alcoholgehalte in haar bloed, welke mogelijkheid aan haar kenbaar is gemaakt middels een brief van de Executieve Ondersteuning van de Politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 5 januari 2010 (kenmerk PL17PO 2009432476-1), kan een beroep op de onrechtmatigheid van het bloedonderzoek niet slagen.
Met betrekking tot het vereiste van versturing van een bloedmonster aan het NFI ‘zonder verder uitstel’ overweegt de rechtbank het volgende.
Feitelijk zijn negen dagen verlopen tussen de bloedafname en de ontvangst van het bloedmonster door het NFI. Tussen 19 december 2009 en 28 december 2009 zaten echter door twee weekeinden en kerstdagen slechts vier werkdagen. Daarmee rekening houdend is de rechtbank van oordeel dat het bloedmonster ‘zonder verder uitstel’ en dus tijdig aan het NFI is gezonden.
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft na het ongeval meerdere verklaringen afgelegd. In haar eerste verklaring op 19 december 2009 gaf de verdachte aan dat zij zich niets herinnert tussen het moment dat zij het huis van een vriend verliet op 18 december 2009 rond 20:30, en de aanrijding.
Gelet op het alcoholgehalte van het bloed van verdachte (1,91 milligram per milliliter bloed) acht de rechtbank deze verklaring van verdachte het meest betrouwbaar.
De latere door de verdachte afgelegde verklaringen, inhoudende dat haar ‘spookrijden’ is ontstaan door een daaraan voorafgegane slipmanoeuvre ergens westelijk van de op/afrit 9 Vlaardingen, acht de rechtbank onaannemelijk en ongeloofwaardig. Deze door haar geschetste gang van zaken is niet in de geringste mate door haar aannemelijk gemaakt en wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier.
Van het volgende wordt derhalve uitgegaan.
Op 18 december 2009 zette de verdachte rond 23:15 een vriend af bij een café aan het Plein 1953 te Rotterdam. Zij had tevoren tezamen met deze vriend alcohol genuttigd, eerst in zijn Surinaamse toko en vervolgens bij een andere vriend thuis in Rotterdam. Daar is haar de laatste borrel afgenomen omdat zij zich vreemd gedroeg en is haar gezegd dat het onverantwoord voor haar was om nog te rijden. Aan haar is gevraagd of er een taxi voor haar moest worden gebeld. De verdachte heeft daarop geantwoord dat een taxi niet nodig was omdat zij nog kon rijden. De verdachte is vervolgens samen met de eerstgenoemde vriend in haar auto, een Mercedes Benz A160, vanaf het huis van de laatstgenoemde vriend vertrokken en heeft laatstgenoemde vriend afgezet bij het café in Rotterdam. Daarna is zij doorgereden.
Vastgesteld is dat het alcoholgehalte in haar bloed die avond 1,91 milligram per milliliter bloed bedroeg. De verdachte is meerdere malen veroordeeld voor het rijden onder invloed.
De verdachte is komende vanaf deA4 vervolgens ter hoogte van Vlaardingen op rijstrook 1 van de noordelijke rijbaan van Rijksweg A20 (links) te Schiedam geraakt en heeft daarbij tegen de voor die autosnelweg geldende verplichte rijrichting in gereden (het zogenaamde spookrijden: komende vanuit de richting van het Kethelplein en gaande in die van het Kleinpolderplein). De verdachte reed daarbij minimaal 100 kilometer per uur. Vele getuigen hebben verklaard dat zij die avond een ‘spookrijder’ hebben waargenomen op voornoemde autosnelweg. [getuige], aspirant bij de politie, heeft verklaard dat hem die avond omstreeks 23.45 op rijstrook 1 van de A20, komende vanuit de richting van het Kleinpolderplein een spookrijder tegemoet was gekomen en dat deze tot op enkele meters voor hem reed. Hij heeft gezien dat de spookrijder geen enkele poging deed om naar een andere rijstrook te gaan. Hij was genoodzaakt een ruk naar rechts te geven waardoor hij op rijstrook 2 terecht kwam. Getuigen hebben verklaard dat diverse waarschuwingssignalen zijn gegeven.
Het latere slachtoffer, [slachtoffer], reed op rijstrook 1 van de noordelijke rijbaan van rijksweg A20 (links), komende vanuit de richting van het Kleinpolderplein en gaande in die van het Kethelplein. Omstreeks 23:50 vond een frontale botsing plaats tussen het voertuig van de verdachte en dat van het slachtoffer. Het slachtoffer is daarbij zwaar gewond geraakt en naar het ziekenhuis gebracht. Daar is hij komen te overlijden als gevolg van het ongeval.
Verdachte werd voor het eerst spookrijdend gezien op de A20 ter hoogte van hmpaal 22.9 II en 23.3 II. Het ongeval heeft plaatsgevonden op de A20 ter hoogte van hmpaal 25.6. De afstand tussen deze twee punten bedraagt ongeveer 3 km. Verdachte heeft dus over ongeveer een afstand van 3 km op de A20 tegen het verkeer in gereden (het zogenaamde spookrijden).
Opzet
Namens de verdachte is aangevoerd dat zij geen (voorwaardelijk) opzet op het dodelijk ongeval heeft gehad. Van een welbewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans is geen sprake geweest. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van een ander - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg.
Naar algemene ervaringsregels bestaat een aanmerkelijke kans op een botsing of aanrijding met een dodelijke afloop indien een bestuurder van een auto op rijstrook 1 van de snelweg (de rijstrook waarop het snelst rijdende verkeer het andere verkeer inhaalt) met meer dan 100 km per uur tegen de voorgeschreven rijrichting inrijdt, terwijl op die rijstrook andere verkeersdeelnemers rijden die wel in de voorgeschreven rijrichting gaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte daarbij niet is uitgeweken voor haar tegemoetkomend verkeer. Tenminste één andere automobilist heeft voor haar moeten uitwijken, en uiteindelijk is zij met haar auto frontaal op een auto, bestuurd door [slachtoffer], gebotst. Vlak voor de fatale botsing deed de verdachte wél een poging uit te wijken (evenals het slachtoffer). De rechtbank ziet deze manoeuvre als reflexbeweging.
De verdachte was, gezien het in haar bloed geconstateerde alcoholgehalte van 1.91 milligram per milliliter bloed, zwaar onder invloed van alcohol. Dat alcohol en verkeer niet samengaan, wist zij. Naast dat dit een feit van algemene bekendheid is, is de verdachte rijschoolhoudster en had zij dat uit dien hoofde behoren te weten, en is zij bovendien vier keer eerder veroordeeld voor rijden onder invloed. Op de waarschuwing aan de verdachte dat zij niet moest gaan rijden heeft zij gereageerd met de mededeling dat zij nog wel kon rijden. Uit de omstandigheden dat de verdachte uiterst risicovol, namelijk zwaar onder invloed met grote snelheid over een lengte van ongeveer drie kilometer spookrijdend op de snelweg heeft gereden en dat zij bovendien niet is uitgeweken voor haar tegemoetkomende automobilisten, maakt de rechtbank op dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij door haar rijgedrag de dood van de haar uiteindelijk tegemoetkomende [slachtoffer] zou veroorzaken. Dat de verdachte vlak voor de botsing een poging tot uitwijken heeft gedaan doet hieraan niet af. De rechtbank ziet deze manoeuvre slechts als een reflexbeweging en niet als een verandering in de aanvaarding van de aanmerkelijke kans op een fatale botsing.
In een geval als het onderhavige, waarin de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door haar handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechtbank in haar oordeel te betrekken dat – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat zij zelf als gevolg van een frontale botsing met een tegemoetkomende auto het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt. De rechtbank concludeert uit voornoemde omstandigheden echter dat de verdachte, ondanks dat haar raadsman het tegendeel heeft betoogd, deze kans wel heeft aanvaard. Zij betrekt daarbij in het bijzonder dat de verdachte welbewust onder invloed van alcohol een auto is gaan besturen en gedurende langere tijd en over een afstand van ongeveer 3 kilometer, met hoge snelheid op de snelweg tegen de rijrichting in heeft gereden en niet is uitgeweken voor haar tegemoetkomend verkeer.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 primair:
zij op 18 december 2009 te Schiedam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
als bestuurder van een personenauto, terwijl zij verkeerde onder de invloed van alcohol en door dat gebruik van alcoholhoudende drank het gevaar bestond dat zij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van haar werden vereist, met een hoge snelheid heeft gereden op de rijksweg A20, op een rijbaan die bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer en aldus tegen de rijrichting in heeft gereden (zgn. spookrijden), waardoor verdachte vervolgens frontaal is gebotst tegen een haar tegemoetkomend voertuig, tengevolge waarvan de bestuurder van dat voertuig, te
weten voornoemde [slachtoffer], is overleden;
2.
zij op 18 december 2009 te Rotterdam en Schiedam, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,91 milligram, alcohol, per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1. Doodslag;
2. Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft over een afstand van ongeveer 3 km met een snelheid van tenminste 100 km per uur als spookrijdster over de snelweg A20 gereden, terwijl zij aan alcoholpromillage van 1,91 had. Zij is uiteindelijk tegen een tegemoetkomende auto aangereden. De bestuurder van die auto, een jonge man van 26 jaar oud genaamd [slachtoffer], is daardoor overleden. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] alleen even van huis was weggegaan om de portemonnee van zijn vriendin naar zijn vriendin terug te brengen.
Aan de nabestaanden is groot en onherstelbaar leed toegebracht, hetgeen ook ter terechtzitting is gebleken toen de moeder van [slachtoffer] gebruik maakte van haar spreekrecht. De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat zij in de bewuste avond een auto is gaan besturen, nadat zij stevig alcohol had gedronken. Dit terwijl zij reeds viermaal eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor het rijden onder invloed van alcohol (hetgeen blijkt uit het op haar naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2010). Bovendien was de verdachte rijschoolhoudster en had zij zich er uit dien hoofde eens te meer van bewust moeten zijn dat alcohol en verkeer niet samengaan.
Blijkens een omtrent de verdachte opgesteld reclasseringsadvies van Bouman GGZ d.d. 23 februari 2010, bagatelliseert de verdachte haar problemen met alcohol. Enerzijds geeft zij aan een probleem met alcohol te hebben, anderzijds kan zij zit totaal niet onder ogen zien. Ze is meerdere keren veroordeeld voor het rijden onder invloed, maar heeft hier nochtans geen lering uit getrokken. De verdachte is op de reclassering niet overgekomen als een vrouw die ‘leerbaar’ is. Bovendien lijkt zij weinig respect te hebben voor de in de samenleving geldende regels.
De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen reden om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 57 en 287 van het wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf (5) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van tien (10) jaar;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter,
en mrs. Pauw-Gerlings Döhrn en Schreuder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. McGivern, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2010.
Bijlage bij vonnis van 13 april 2010:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij
op of omstreeks 18 december 2009 te Rotterdam en/of Schiedam opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), terwijl zij verkeerde
onder de invloed van alcohol en/of door (dat) gebruik van alcoholhoudende
drank het gevaar bestond dat zij als bestuurder niet voortdurend in staat was
handelingen te verrichten die van haar werden vereist,
met een hoge/aanzienlijke snelheid heeft gereden op de rijksweg A20, op een
rijbaan die bestemd was voor het tegemoetkomend verkeer en/of (aldus) tegen
het verkeer/de rijrichting in heeft gereden (zgn. spookrijden),
waardoor/waarna verdachte (vervolgens) (frontaal) is gebotst op/tegen een haar
tegemoetkomend voertuig, tengevolge waarvan de bestuurder van dat voertuig, te
weten voornoemde [slachtoffer], is overleden;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 december 2009 te Rotterdam en/of Schiedam als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg A20, zich zodanig
heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden,
door met dat motorrijtuig (hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Rijksweg A20, althans de
openbare weg,
welk roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig
rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte,
- terwijl zij verkeerde onder de invloed van alcohol (1,91 milligram, in elk
geval meer dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed) en aldus verkeerde
in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste althans tweede lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 en/of
- (mede) door gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een (zodanige)
toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben
van een door haar bestuurd voertuig en/of het gevaar bestond dat zij als
bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van
haar werden vereist,
een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en/of langere tijd, althans
enige tijd op een rijbaan van die genoemde Rijksweg A20 die bestemd was voor
het tegemoetkomende verkeer, is gaan rijden en blijven rijden en/of aldus
tegen het verkeer/de rijrichting in is gaan en/of blijven rijden (zogenaamd
spookrijden) en/of (aldaar) heeft gereden met een hoge/aanzienlijke snelheid
en/of dusdoende (frontaal) is gebotst op/gereden tegen een haar, verdachte,
tegemoetkomend voertuig,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, zulks terwijl zij,
verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede
lid van de Wegenverkeerswet 1994;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
(artikel 6 WVW1994)
2.
zij op of omstreeks 18 december 2009 te Rotterdam en/of Schiedam, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van
verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,91 milligram, in elk geval
hoger dan 0,5 milligram, alcohol, per milliliter bloed bleek te zijn.
(artikel 8 Wegenverkeerswet 1994)