Procestaal: Portugees.
HvJ EU, 23-10-2012, nr. C-300/10
ECLI:EU:C:2012:656
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
23-10-2012
- Magistraten
V. Skouris, K. Lenaerts, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, L. Bay Larsen, A. Rosas, M. Berger, E. Jarašiūnas, E. Juhász, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, A. Prechal, C.G. Fernlund
- Zaaknummer
C-300/10
- LJN
BY2172
- Roepnaam
Marques Almeida
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:656, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 23‑10‑2012
Uitspraak 23‑10‑2012
V. Skouris, K. Lenaerts, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, L. Bay Larsen, A. Rosas, M. Berger, E. Jarašiūnas, E. Juhász, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, A. Prechal, C.G. Fernlund
Partij(en)
In zaak C-300/10,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal da Relação de Guimarães (Portugal) bij beslissing van 22 april 2010, ingekomen bij het Hof op 17 juni 2010, in de procedure
Vítor Hugo Marques Almeida
tegen
Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA,
Jorge Manuel da Cunha Carvalheira,
Paulo Manuel Carvalheira,
Fundo de Garantia Automóvel,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresident, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, L. Bay Larsen, A. Rosas, M. Berger, E. Jarašiūnas, kamerpresidenten, E. Juhász, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev (rapporteur), A. Prechal en C. G. Fernlund, rechters,
advocaat-generaal: V. Trstenjak,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 mei 2012,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Marques Almeida, vertegenwoordigd door A. Novo, advogada,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes en S. Nunes de Almeida als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en F. Wannek als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Guerra e Andrade, N. Yerrell en G. Braun als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 juli 2012,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1; hierna: ‘Eerste richtlijn’), van artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L8, blz. 17; hierna: ‘Tweede richtlijn’), en van de artikelen 1 en 1 bis van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33; hierna: ‘Derde richtlijn’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van Marques Almeida tegen Companhia de Seguros Fidelidade-Mundial SA (hierna: ‘Fidelidade-Mundial’) tegen da Cunha Carvalheira en Carvalheira alsmede tegen Fundo de Garantia Automóvel betreffende de vergoeding door laatstgenoemden, op grond van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, van de schade die Marques Almeida bij een verkeersongeval heeft geleden.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn bepaalt:
‘Iedere lidstaat treft […] de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.’
4
Artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn luidt als volgt:
‘Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen, opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis, afgegeven overeenkomstig artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn], op grond waarvan van de verzekering is uitgesloten het gebruik of het besturen van voertuigen:
- —
door personen die daartoe niet uitdrukkelijk of stilzwijgend gemachtigd zijn, of
- —
door personen die geen rijbewijs hebben om het betrokken voertuig te besturen, of
- —
door personen die de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid van het betrokken voertuig niet in acht hebben genomen,
voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] geacht worden niet te gelden inzake aanspraken van derden die slachtoffer zijn van een ongeval.
De in het eerste streepje bedoelde bepaling of clausule kan echter worden tegengeworpen aan personen die geheel vrijwillig hebben plaatsgenomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer de verzekeraar kan bewijzen dat zij wisten dat het voertuig gestolen was.
De lidstaten hebben de mogelijkheid om voor ongevallen op hun grondgebied het bepaalde in de eerste alinea niet toe te passen indien en voor zover het slachtoffer schadevergoeding kan krijgen van een orgaan van de sociale zekerheid.’
5
In artikel 1 van de Derde richtlijn is bepaald:
‘Onverminderd artikel 2, lid 1, tweede alinea, van [de Tweede richtlijn], dekt de in artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] bedoelde verzekering de aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.
[…]’
6
Artikel 1 bis van de Derde richtlijn, dat daarin is ingevoegd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149, blz. 14) bepaalt:
‘De in artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn bedoelde verzekering dekt lichamelijk letsel en materiële schade, geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers die, als gevolg van een ongeval waarbij een motorvoertuig is betrokken, recht hebben op een vergoeding uit hoofde van het nationale burgerlijk recht. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de wettelijke aansprakelijkheid, noch aan het bedrag van de schade.’
Portugees recht
7
Artikel 503, lid 1, van het Portugese burgerlijk wetboek luidt:
‘Wie de feitelijke controle over een landvoertuig heeft en dit voertuig voor eigen rekening gebruikt, zelfs indien het wordt bestuurd door een gemachtigde, is aansprakelijk voor de schade die door dit voertuig wordt veroorzaakt, ook al neemt het niet aan het verkeer deel.’
8
Artikel 504, lid 1, van dit wetboek bepaalt:
‘De aansprakelijkheid voor door een voertuig veroorzaakte schade geldt jegens derden en inzittenden.’
9
Artikel 505 van dit wetboek bepaalt:
‘Onverminderd de bepalingen van artikel 570 is de aansprakelijkheid in de zin van artikel 503, lid 1, slechts uitgesloten wanneer het ongeval aan het slachtoffer of aan een derde toerekenbaar is of wanneer het voortvloeit uit een geval van overmacht dat aan de werking van het voertuig vreemd is.’
10
In artikel 570 van dit wetboek heet het:
- ‘1.
Wanneer het slachtoffer door eigen schuld tot het ontstaan of de verergering van de schade heeft bijgedragen, kan de bevoegde rechter gelet op de ernst van de wederzijdse onrechtmatige handelingen van partijen en de eruit voortvloeiende gevolgen bepalen of de vergoeding volledig moet worden toegekend, verminderd of zelfs uitgesloten.
- 2.
Indien de aansprakelijkheid is gebaseerd op een eenvoudig vermoeden van schuld, sluit de schuld van het slachtoffer, behoudens andersluidende bepalingen, de verplichting tot vergoeding uit.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
11
Op 12 juni 2004 heeft een voertuig waarin Marques Almeida inzittende was een aanrijding gehad met een voertuig dat aan da Cunha Carvalheira toebehoorde en door Carvalheira werd bestuurd.
12
Door de botsing sloeg Marques Almeida, die als inzittende voorin in het voertuig zat en geen veiligheidsgordel had omgedaan, met zijn hoofd door de voorruit, waardoor hij diepe snijwonden aan het hoofd en het gelaat opliep.
13
Op de datum van de aanrijding had de eigenaar van het voertuig waarin Marques Almeida zich bevond, een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van dat voertuig aanleiding kon geven, bij Fidelidade-Mundial. Er bestond daarentegen geen verzekeringsovereenkomst ter dekking van deze aansprakelijkheid voor het voertuig dat toebehoorde aan da Cunha Carvalheira.
14
Na dit ongeval heeft Marques Almeida beroep ingesteld bij de bevoegde Portugese rechter opdat Fidelidade-Mundial, da Cunha Carvalheira en Carvalheira alsmede Fundo de Garantia Automóvel hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van 65 000 EUR als vergoeding voor de schade die hij bij het ongeval had geleden en tot betaling van het bedrag ter bekostiging van eventuele toekomstige chirurgische ingrepen.
15
Dit beroep werd afgewezen op grond van artikel 570 van het Portugese burgerlijk wetboek, omdat de door Marques Almeida geleden schade te wijten was aan zijn eigen schuld daar hij zijn veiligheidsgordel niet had omgedaan, waarmee hij artikel 82, lid 1, van de Portugese wegenverkeerswet had overtreden.
16
Marques Almeida stelde tegen deze beslissing hoger beroep in bij het Tribunal da Relação de Guimarães.
17
De verwijzende rechter merkt op dat in de nationale rechtspraak, zoals toegepast door de rechter in eerste aanleg, overwegend wordt geoordeeld dat de eigen verantwoordelijkheid van het slachtoffer van een verkeersongeval voor het ontstaan van door hem geleden schade, overeenkomstig de artikelen 505 en 570 van het Portugese burgerlijk wetboek de uit artikel 503, lid 1, van dat wetboek voortvloeiende risicoaansprakelijkheid van de daadwerkelijke bestuurder van het betrokken voertuig uitsluit.
18
Daaruit vloeit voort dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, voor zover niet is bewezen dat de bestuurders van de motorrijtuigen die een aanrijding hadden daaraan schuld hebben, terwijl wel is aangetoond dat de door het inzittende slachtoffer geleden schade is terug te voeren op zijn eigen schuld, deze inzittende niet schadeloos kan worden gesteld op grondslag van de risicoaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 503, lid 1, van het Portugese burgerlijk wetboek.
19
Volgens de verwijzende rechter vloeit uit de rechtspraak van het Hof, en met name uit de arresten van 30 juni 2005, Candolin e.a. (C-537/03, Jurispr. blz. I-5745), en 19 april 2007, Farrell (C-356/05, Jurispr. blz. I-3067), echter voort dat er daarin naar wordt gestreefd in het bijzonder de inzittenden van bij een ongeval betrokken voertuigen te beschermen. Het Hof heeft aldus geoordeeld dat de wettelijke en contractuele bepalingen waarmee in een lidstaat, in strijd met de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn, in bepaalde omstandigheden wordt afgeweken van de verplichting om die inzittende schadeloos te stellen, buiten toepassing moeten blijven.
20
Gelet op deze rechtspraak van het Hof heeft het Tribunal da Relação de Guimarães twijfels over de verenigbaarheid van het stelsel van wettelijke aansprakelijkheid dat op het hoofdgeding van toepassing is, met de relevante bepalingen van het Unierecht.
21
Daarop heeft het Tribunal da Relação de Guimarães de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
- ‘1.
Moeten artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn […], artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn […] en de artikelen 1 en 1 bis van de Derde richtlijn […] aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat het nationale burgerlijk recht, inzonderheid de artikelen 503, lid 1, 504, 505 en 570 van de Código civil, erin voorziet dat in geval van een aanrijding tussen twee voertuigen, zonder dat een van de bestuurders ter zake schuld heeft, en waardoor een inzittende van een van de voertuigen lichamelijk letsel heeft geleden (de benadeelde die schadevergoeding vordert), de schadevergoeding waarop die inzittende aanspraak heeft, moet worden afgewezen of beperkt op grond dat hij aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, aangezien hij naast de bestuurder zat en geen veiligheidsgordel droeg, hoewel het nationale recht dat voorschrijft,
- —
terwijl in dit verband is komen vast te staan dat die inzittende bij de aanrijding tussen de betrokken voertuigen door de botsing alsmede doordat hij geen veiligheidsgordel droeg, zodanig hard met zijn hoofd tegen de voorruit klapte, dat de voorruit brak en hij diepe snijwonden aan het hoofd en het gelaat opliep,
- —
en voorts in aanmerking moet worden genomen dat aangezien een van de betrokken voertuigen ten tijde van het ongeval niet geldig en doeltreffend was verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij, de vordering behalve tegen de verzekeringsmaatschappij van het andere betrokken voertuig, ook is gericht tegen de eigenaar van het onverzekerde voertuig, de bestuurder daarvan en het Fundo de Garantia Automóvel, die, nu er sprake is van objectieve aansprakelijkheid, hoofdelijk kunnen worden verplicht tot betaling van de schadevergoeding?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
Opmerkingen vooraf
22
Vooraf moet worden vastgesteld dat artikel 1 bis van de Derde richtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14, ratione materiae en ratione temporis niet van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, zoals de Duitse regering op goede gronden heeft opgemerkt. Ten eerste betreft deze richtlijn immers enkel het recht op vergoeding van door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers geleden schade. Bij de aanrijding waardoor hij schade heeft geleden, was Marques Almeida ingezetene van het motorvoertuig.
23
Ten tweede is deze bepaling in de Derde richtlijn ingevoegd bij richtlijn 2005/14, waarvan artikel 7 bepaalt dat zij in werking trad op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, te weten op 11 juni 2005, en waarvan artikel 6, lid 1, bepaalt dat zij uiterlijk 11 juni 2007 moest zijn uitgevoerd. Het verkeersongeval dat tot het hoofdgeding heeft geleid, heeft zich voorgedaan op 12 juni 2004.
24
Bijgevolg heeft de prejudiciële vraag enkel betrekking op de uitlegging van de artikelen 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn.
Beantwoording van de vraag
25
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn in die zin moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale voorschriften op grond waarvan in geval van een aanrijding tussen twee motorvoertuigen waardoor lichamelijk letsel is ontstaan bij de inzittende van een van deze voertuigen zonder dat een van de bestuurders van die voertuigen ter zake schuld heeft, de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerden, en bijgevolg de schadevergoeding van deze inzittende door de verzekering van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, mag worden beperkt of uitgesloten louter omdat die inzittende heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade.
26
In dit verband zij eraan herinnerd dat uit de considerans van de Eerste en de Tweede richtlijn duidelijk blijkt dat deze richtlijnen enerzijds het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden, en anderzijds willen verzekeren dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (arresten van 28 maart 1996, Ruiz Bernáldez, C-129/94, Jurispr. blz. I-1829, punt 13; 14 september 2000, Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira, C-348/98, Jurispr. blz. I-6711, punt 24; 17 maart 2011, Carvalho Ferreira Santos, C-484/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 24, en 9 juni 2011, Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, C-409/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 23).
27
De Eerste richtlijn, zoals verduidelijkt en aangevuld bij de Tweede en de Derde richtlijn, verplicht de lidstaten dus ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald aanleiding kan geven, door een verzekering wordt gedekt en preciseert met name welke soorten schade en welke derden die het slachtoffer van een ongeval zijn geworden, door deze verzekering moeten worden gedekt (zie reeds aangehaalde arresten Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira, punt 27; Carvalho Ferreira Santos, punt 27, en Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, punt 24).
28
Er zij evenwel aan herinnerd dat de verplichting om bij wege van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering de door motorrijtuigen aan derden veroorzaakte schade te dekken, moet worden onderscheiden van de omvang van die schadeloosstelling op grond van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde. Terwijl de verplichte dekking is vastgesteld en gewaarborgd door de regeling van de Unie, wordt de omvang van de schadeloosstelling immers hoofdzakelijk door het nationale recht bepaald (reeds aangehaalde arresten Carvalho Ferreira Santos, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, punt 25).
29
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit het doel en de bewoordingen van de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn blijkt dat zij er niet toe strekken de wettelijke aansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten te harmoniseren en dat de lidstaten bij de huidige stand van het Unierecht bevoegd blijven om te bepalen welke regeling inzake wettelijke aansprakelijkheid geldt voor ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer met motorrijtuigen (reeds aangehaalde arresten Carvalho Ferreira Santos, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, punt 26).
30
Dit neemt niet weg dat de lidstaten verplicht zijn te garanderen dat de naar hun nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, wordt gedekt door een verzekering die in overeenstemming is met de bepalingen van de drie bovengenoemde richtlijnen (reeds aangehaalde arresten Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira, punt 29; Farrell, punt 33; Carvalho Ferreira Santos, punt 34, en Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, punt 27).
31
Tevens volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheden op dit gebied het Unierecht in acht dienen te nemen en dat de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van voertuigen aan het verkeer, de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn niet hun nuttige werking mogen ontnemen (arrest Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, reeds aangehaald, punt 28).
32
Zoals het Hof heeft gepreciseerd, zouden deze richtlijnen een dergelijke werking missen indien een nationale regeling aan de hand van algemene en abstracte criteria, op grond van het feit dat het slachtoffer tot de schade heeft bijgedragen, hetzij hem het recht zou ontzeggen om door de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, te worden vergoed, hetzij dit recht op onevenredige wijze zou beperken. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan — op basis van een individuele beoordeling — dit recht worden beperkt (arrest Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, reeds aangehaald, punt 29).
33
Het Hof is aldus tot de slotsom gekomen dat artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan, louter omdat de inzittende tot de door hem geleden schade heeft bijgedragen, het recht van die inzittende op schadeloosstelling door de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, mag worden geweigerd of op onevenredige wijze beperkt (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Candolin e.a., punt 35, en Farrell, punt 35).
34
In het hoofdgeding worden echter, ten eerste, anders dan in de zaken die tot de reeds aangehaalde arresten Candolin e.a. en Farrell hebben geleid, de slachtoffers van een verkeersongeval in hun recht op vergoeding geraakt niet vanwege een beperking, in de bepalingen inzake verzekering, van de dekking van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, maar, net als in de in de gedingen die tot de reeds aangehaalde arresten Carvalho Ferreira Santos alsmede Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio hebben geleid, vanwege een beperking in de nationale regeling inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van ongevallen met motorrijtuigen.
35
De nationale wettelijke regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, beoogt immers enkel het recht — en de eventuele omvang ervan — van het slachtoffer op schadeloosstelling op grond van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde te bepalen. Zij beperkt daarentegen niet de dekking door de verzekering van de bij een verzekerde vastgestelde wettelijke aansprakelijkheid.
36
Ten tweede voorzien de artikelen 503 en 504 van het Portugese burgerlijk wetboek blijkens de verwijzingsbeslissing in objectieve aansprakelijkheid voor verkeersongevallen, maar wordt, onverminderd artikel 570 van dat wetboek, de risicoaansprakelijkheid in de zin van artikel 503, lid 1, van dit wetboek, overeenkomstig artikel 505 ervan enkel uitgesloten wanneer het ongeval te wijten is aan het slachtoffer of een derde of het gevolg is van overmacht. Artikel 570, lid 1, van het Portugese burgerlijk wetboek preciseert dat het slachtoffer, wanneer het door eigen schuld tot het ontstaan of de verergering van de schade heeft bijgedragen, op basis van de beoordeling door de bevoegde rechter van de ernst van de respectieve schuld en van de eruit voortvloeiende gevolgen, geheel of gedeeltelijk het recht op schadevergoeding verliest (zie in die zin arrest Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, reeds aangehaald, punt 32).
37
Anders dan de respectieve juridische contexten in de zaken die tot de reeds aangehaalde arresten Candolin e.a. en Farrell hebben geleid, heeft deze nationale regeling dus niet tot gevolg dat ingeval het slachtoffer van een verkeersongeval — in casu een inzittende van een bij een dergelijk ongeval betrokken voertuig — bijdraagt tot de eigen schade, het recht op schadeloosstelling door de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, waardoor de bestuurder van het bij het ongeval betrokken voertuig is gedekt, automatisch wordt uitgesloten of onevenredig wordt beperkt (zie reeds aangehaalde arresten Carvalho Ferreira Santos, punt 43, en Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, punt 34).
38
Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling niet afdoet aan de Unierechtelijke waarborg dat de naar nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moet zijn gedekt door een verzekering overeenkomstig de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn (zie reeds aangehaalde arresten Carvalho Ferreira Santos, punt 44, en Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, punt 34).
39
Bijgevolg dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn in die zin moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale voorschriften op grond waarvan in geval van een aanrijding tussen twee motorvoertuigen waarbij lichamelijk letsel is ontstaan bij een inzittende van een van deze voertuigen zonder dat een van de bestuurders van die voertuigen ter zake schuld heeft, de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerden mag worden beperkt of uitgesloten.
Kosten
40
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:
In omstandigheden als die van het hoofdgeding moeten artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, artikel 2, lid 1, van de 4 de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, in die zin worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale voorschriften op grond waarvan in geval van een aanrijding tussen twee motorvoertuigen waarbij lichamelijk letsel is ontstaan bij een inzittende van een van deze voertuigen zonder dat een van de bestuurders van die voertuigen ter zake schuld heeft, de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerden mag worden beperkt of uitgesloten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑10‑2012