Hof 's-Hertogenbosch, 19-03-2013, nr. 20-001676-10
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4775, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-03-2013
- Zaaknummer
20-001676-10
- LJN
BZ4775
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4775, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑03‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:950, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Zaak FELIX. Het hof veroordeelt de verdachte terzake van: 1. het witwassen van twee panden; 2. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en 3. opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Parketnummer : 20-001676-10
Uitspraak : 19 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 16 april 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-811422-08 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats ([geboorteland])] op [geboortedatum] [geboortejaar],
volgens de GBA wonende te [woonplaats], [land], [adres],
doch verblijvende te [woonplaats], [land], [adres],
waarbij de verdachte werd vrijgesproken van;
- de onder 1., 2.A en 2.B telkens ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie;
- het onder 3. ten laste gelegde (medeplegen) van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- het onder 4.A ten laste gelegde witwassen;
maar ter zake van:
4.B. en 5.: de voortgezette handeling van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en witwassen;
6.: opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd,
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 4.B, 5. en 6. is ten laste gelegd. Daarnaast is het hoger beroep niet gericht tegen de door de eerste rechter gegeven deelvrijspraken van hetgeen aan de verdachte onder 4.B. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van de onder 4.B, 5. en 6. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
De verdediging heeft:
- bepleit dat de verdachte van het onder 4.B. ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken;
- zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 6. ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5. ten laste gelegde voor zover betrekking hebbend op de werkgeversverklaring van Aldi Best BV, maar zich met betrekking tot bewezenverklaring van de overige onder 5. ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat zal worden volstaan met een straf die in ieder geval niet zal leiden tot onvoorwaardelijke detentie van de verdachte;
- subsidiair, in het geval het hof toch tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf mocht komen, de oplegging van elektronisch toezicht bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat het onderzoek in eerste aanleg nietig is vanwege het feit dat aan de verdachte op de terechtzitting niet het recht is gelaten het laatst te spreken.
Tenlastelegging
Aan verdachte is -met inachtneming van de beperking van het hoger beroep- ten laste gelegd dat:
4.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
B. (een) voorwerp(en), te weten
* een woning/pand en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 1] te Kaatsheuvel en/of
* een woning/pand en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 2] te Esbeek
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten (van) (bovengenoemde) woning(en)/pand(en) en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden, althans (een) onroerend(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die woning(en)/pand(en) en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf (financieel dossier E1, sub 06 en/of financieel dossier E1, sub 10);
5.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 april 2005 tot en met 31 juli 2006 te Tilburg en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland en/of te Poppel, gemeente Ravels en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer werkgeversverklaring(en) en/of een salarisspecificatie en/of een arbeidsovereenkomst, - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid
* op een werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 1] vermeld/weergegeven dat zij, verdachte in (vaste) dienst was bij genoemd bedrijf en/of inkomsten/salaris genoot van genoemd bedrijf (financieel dossier E1, sub 06) en/of
* op een werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 2] vermeld/weergegeven dat [medeverdachte 2] in (vaste) dienst was bij genoemd bedrijf en/of inkomsten/salaris genoot van genoemd bedrijf (financieel dossier E1, sub 06) en/of
* op een werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 3] vermeld/weergegeven dat [medeverdachte 1] in (vaste) dienst was bij genoemd bedrijf en/of inkomsten/salaris genoot van genoemd bedrijf (financieel dossier E1, sub 09) en/of
* op een werkgeversverklaring en/of een salarisspecificatie en/of een arbeidsovereenkomst op naam van [bedrijf 1] vermeld/weergegeven dat zij, verdachte, in (vaste) dienst was bij en/of inkomsten/salaris genoot van genoemd bedrijf (financieel dossier E1, sub 10)
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
6.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2006 tot en met 30 november 2006 te Tilburg en/of Rotterdam en/of Diemen, althans in Nederland en/of te Poppel, gemeente Ravels, althans in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) facturen (op naam van [bedrijf 4] (blz. 109387) en/of [bedrijf 5] (blz. 109383) en/of [bedrijf 6] (blz. 109384) en/of [bedrijf 7] (blz. 109381) en/of [bedrijf 8] (blz. 109386))
- (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) die factu(u)r(en) (telkens) heeft/hebben ingediend en/of overlegd, althans heeft/hebben doen indienen en/of overleggen bij de bank en/of een of meer (andere) financiële dienstverlener(s) (in verband met te verkrijgen uitbetalingen uit een bouwdepot) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op die factu(u)r(en) valselijk en/of in strijd met de waarheid was vermeld/weergegeven dat de op die factu(u)r(en) genoemde bedrijven de op die facturen vermelde/weergegeven werkzaamheden en/of diensten had(den) verricht/geleverd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met betrekking tot het onder 5. ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbend op het valselijk opmaken van een werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 3], heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de verdachte op verzoek van een klant slechts het bovenste deel van deze verklaring heeft opgemaakt, hetgeen een min of meer gebruikelijk onderdeel van haar werkzaamheden als financieel adviseur was en dat de werkgever [bedrijf 3] het onderste deel van de verklaring zelf heeft ingevuld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan de lezing van de verdediging niet weerleggen. Op grond daarvan heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de verdachte de bedoeling heeft gehad voormelde werkgeversverklaring valselijk op te maken, dan wel dat zij dat feitelijk heeft gedaan, zodat het ten laste gelegde opzet niet kan worden bewezen. De verdachte zal daarom in zoverre van het onder 5. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4.B., 5. en 6. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
4.
zij in de periode van 1 april 2005 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand voorwerpen, te weten
* een woning/pand en loods/bedrijfsruimte en aanhorigheden, aan de [adres 1] te Kaatsheuvel en
* een woning/pand en loods/bedrijfsruimte en aanhorigheden aan de [adres 2] te Esbeek
heeft verworven en/of van bovengenoemde woning(en)/pand(en) en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, dat dat/die woning(en)/pand(en) en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
zij op tijdstippen in de periode van 26 april 2005 tot en met 31 juli 2006 in Nederland en/of België, werkgeversverklaringen en een salarisspecificatie en een arbeidsovereenkomst, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk en in strijd met de waarheid
* op een werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 1] vermeld/weergegeven dat zij, verdachte in (vaste) dienst was bij genoemd bedrijf en/of inkomsten/salaris genoot van genoemd bedrijf en
* op een werkgeversverklaring op naam van [bedrijf 2] vermeld/weergegeven dat [medeverdachte 2] in (vaste) dienst was bij genoemd bedrijf en inkomsten/salaris genoot van genoemd bedrijf en
* op een werkgeversverklaring en/of een salarisspecificatie en een arbeidsovereenkomst op naam van [bedrijf 1] vermeld/weergegeven dat zij, verdachte, in (vaste) dienst was bij en inkomsten/salaris genoot van genoemd bedrijf,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
6.
zij in de periode van 1 april 2006 tot en met 30 november 2006 in Nederland en/of in België, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen op naam van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] en [bedrijf 6] en [bedrijf 7] en [bedrijf 8] - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die facturen telkens heeft ingediend bij de bank of een financiële dienstverlener (in verband met te verkrijgen uitbetalingen uit een bouwdepot) en bestaande die valsheid hierin dat op die facturen valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld/weergegeven dat de op die facturen genoemde bedrijven de op die facturen vermelde/weergegeven werkzaamheden hadden verricht/geleverd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 4.B. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij, met verwijzing naar onder meer het arrest van de Hoge Raad gepubliceerd onder LJN-nummer BX6909, aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat er geen sprake kan zijn van witwassen door de verdachte, aangezien zij geen gedragingen heeft verricht die ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de gelden (te weten: de hypothecaire leningen) waarmee zij de onderhavige woningen heeft verkregen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het verweer faalt reeds omdat hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd niet met zich zou brengen dat het onder 4.B. ten laste gelegde niet bewezen zou kunnen worden, doch tot gevolg zou hebben dat het handelen van verdachte niet als witwassen kan worden gekwalificeerd en dientengevolge geen strafbaar feit zou opleveren.
Reeds om die reden verwerpt het hof het verweer. Het hof zal het verweer opvatten als gevoerd ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezen verklaarde en hieronder nader bespreken.
II.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijd-)verband beschouwd.
III.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
IV.
Met betrekking tot het onder 4.B. ten laste gelegde is door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat er geen sprake is van witwassen op grond van de hiervoor onder I. genoemde reden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voorop wordt gesteld dat, wanneer vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft evenwel bewezen verklaard dat verdachte de onderhavige onroerende goederen, die -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf, heeft verworven en van een deel van die onroerende goederen gebruik heeft gemaakt, gedragingen ten aanzien van welke de door de raadsman gestelde eis blijkens de betreffende vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet geldt.
Meer in het bijzonder overweegt het hof dat de verdachte door middel van het plegen van een misdrijf (oplichting/valsheid in geschrift) hypothecaire leningen, en daarmee door misdrijf verkregen gelden, heeft verkregen. Vervolgens heeft de verdachte met die door misdrijf verkregen gelden onroerende goederen verworven en daarmee een handeling verricht die niet louter heeft bestaan uit het enkele voorhanden hebben van voorwerpen (gelden) die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf. Genoemde verwervingshandelingen zijn ook volgens de rechtspraak van de Hoge Raad (NJ 2010, 655) aan te merken als gedragingen die als witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Uit de wetsgeschiedenis volgt immers dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van het de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde en naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door haar handelwijze genoemde integriteit aangetast door de door misdrijf verkregen gelden aan te wenden om de koopsom van de onroerende goederen te betalen en vervolgens (een deel van) die onroerend goederen ook als rechthebbende te gebruiken.
Gelet op het bovenstaande verwerpt het hof het verweer.
V.
Het onder 4.B. bewezen verklaarde levert op:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 5. bewezen verklaarde levert op:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 6. bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
VI.
Er zijn ook overigens geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat door het onder 4.B. bewezen verklaarde witwassen van onroerende goederen, verworven middels door oplichting/valsheid in geschrift verkregen hypothecaire leningen, de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde is aangetast;
- de omstandigheid dat, zoals bewezen verklaard onder 5., de verdachte als mede-eigenaar van een administratiekantoor en werkzaam als boekhouder/financieel adviseur, een aantal geschriften valselijk heeft opgemaakt ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek en aldus de betrokken financiële instelling heeft bewogen tot verstrekking van een hypotheek;
- de omstandigheid dat de verdachte, zoals bewezen verklaard onder 6., in voormelde hoedanigheid een aantal geschriften valselijk heeft opgemaakt ten behoeve van het verkrijgen van geld uit een bouwdepot;
- de mate waarin door de onder 5. en 6. bewezen verklaarde feiten het vertrouwen dat financiële instellingen mogen stellen in de juistheid van ingediende geschriften als de onderhavige, is geschonden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2013, waaruit blijkt dat zij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest;
- haar overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de omstandigheid dat zij nog immer forse, nadelige financiële gevolgen ondervindt van het feit dat zij nog steeds de maandelijkse hypotheeklasten van het door haar verkregen pand aan de [adres 2] te Esbeek dient te voldoen, terwijl daar nog beslag op rust in de zaak van de medeverdachte Derwort.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het vorenstaande niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd.
Op grond van het vorenstaande acht het hof in beginsel de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, alsmede de oplegging van de maximale werkstraf passend en geboden.
Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal het hof bevelen dat aan haar vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 16 april 2010, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 19 maart 2013, een periode van bijna 3 jaar is verstreken.
Om proceseconomische redenen is de onderhavige strafzaak gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met een aantal strafzaken tegen medeverdachten. In die zaken is een groot aantal getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof, waarvan de uitvoering de nodige tijd heeft gekost, en ook in de onderhavige zaak is in hoger beroep een aantal getuigen gehoord. Het hof is echter van oordeel dat niet het gehele tijdsverloop uitsluitend daardoor kan worden verklaard. Dat brengt met zich mee dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Zonder schending van de redelijke termijn zou, naast oplegging van de maximale werkstraf, een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof de overwogen gevangenisstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen.
Met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4.B, 5. en 6. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het onder 4.B, 5. en 6. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. M. van Zinnen en mr. M. Rutgers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 19 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.