Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2023/1791 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking)
Artikel 6 Voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2023
- Bronpublicatie:
13-09-2023, PbEU 2023, L 231 (uitgifte: 20-09-2023, regelingnummer: 2023/1791)
- Inwerkingtreding
10-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-09-2023, PbEU 2023, L 231 (uitgifte: 20-09-2023, regelingnummer: 2023/1791)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Energiebesparing
Energierecht / Europees energierecht
1.
Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU zorgt elke lidstaat ervoor dat jaarlijks minstens 3 % van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties, wordt gerenoveerd om minstens te worden getransformeerd tot bijna-energieneutrale gebouwen of emissievrije gebouwen overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU.
De lidstaten kunnen kiezen welke gebouwen in de renovatieverplichting van 3 % moeten worden opgenomen, met inachtneming van de kosteneffectiviteit en de technische haalbaarheid bij de keuze van de te renoveren gebouwen.
De lidstaten kunnen bepalen dat de in de eerste alinea bedoelde renovatieverplichting niet geldt voor sociale woningen als een dergelijke renovatie niet kostenneutraal is of zou leiden tot een huurverhoging voor de personen die in een dergelijke woning wonen, tenzij deze huurverhoging niet hoger is dan de kostenbesparingen op de energiefactuur.
Wanneer overheidsinstanties een gebouw gebruiken dat zij niet bezitten, onderhandelen zij met de eigenaar, met name wanneer zij een triggerpunt bereiken, zoals de vernieuwing van huurcontract, wijziging van het gebruik, aanzienlijke reparatie- of onderhoudswerkzaamheden, met als doel contractuele clausules vast te stellen opdat het gebouw ten minste een bijna-energieneutraal gebouw of een emissievrij gebouw wordt.
Het percentage van minstens 3 % wordt berekend over de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, die eigendom zijn van overheidsinstanties en die op 1 januari 2024 geen bijna-energieneutrale gebouwen zijn.
2.
De lidstaten kunnen voor de volgende categorieën gebouwen minder strenge eisen stellen dan die van lid 1:
- a)
gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een als zodanig aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover de toepassing van bepaalde minimumeisen inzake energieprestaties hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;
- b)
gebouwen die eigendom zijn van de strijdkrachten of de centrale overheid en nationale defensiedoeleinden dienen, uitgezonderd individuele woonruimten en kantoorgebouwen voor de strijdkrachten en ander personeel in dienst van de nationale defensieautoriteiten;
- c)
gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten.
De lidstaten kunnen besluiten een niet in de eerste alinea bedoeld gebouw niet te renoveren tot het in lid 1 genoemde niveau indien zij van oordeel zijn dat het technisch, economisch of functioneel niet haalbaar is om dit gebouw om te vormen tot een bijna-energieneutraal gebouw. Indien zij daartoe besluiten, tellen de lidstaten de renovatie van dat gebouw niet mee voor de naleving van de in lid 1 vastgelegde eis.
3.
Om energiebesparing in een vroeg stadium te stimuleren en om een stimulans te bieden voor vroegtijdige actie, kan een lidstaat die in een jaar, doch tot en met 31 december 2026, meer dan 3 % van de totale vloeroppervlakte van zijn gebouwen renoveert overeenkomstig lid 1, het overschot meetellen bij het jaarlijkse renovatiepercentage van één van de drie jaren daarna. Een lidstaat die vanaf 1 januari 2027 in een jaar meer dan 3 % van de totale vloeroppervlakte van zijn gebouwen renoveert, mag het overschot optellen bij het jaarlijkse renovatiepercentage van de twee volgende jaren.
4.
De lidstaten mogen nieuwe gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties ter vervanging van specifieke gebouwen die in de voorgaande twee jaren zijn gesloopt, meetellen bij het jaarlijkse renovatiepercentage van de gebouwen. Dat is alleen van toepassing indien dit qua energie- en CO2-emissies tijdens de levenscyclus kosteneffectiever en duurzamer zou zijn dan het renoveren van dergelijke gebouwen. De algemene criteria, werkwijzen en procedures aan de hand waarvan dergelijke uitzonderingen kunnen worden bepaald, worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.
5.
Uiterlijk op 11 oktober 2025 stellen de lidstaten voor de toepassing van dit artikel een algemeen beschikbare en toegankelijke inventaris op van verwarmde en/of gekoelde gebouwen, die eigendom zijn van of gebruikt worden door overheidsinstanties en een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2 hebben. De lidstaten werken die inventaris ten minste om de twee jaar bij. De inventaris wordt gekoppeld aan het overzicht van het gebouwenbestand dat wordt gemaakt in het kader van de nationale plannen voor de renovatie van gebouwen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU en de relevante databanken.
Algemeen beschikbare en toegankelijke gegevens over de kenmerken van het gebouwenbestand en de renovatie en energieprestaties van gebouwen kunnen door de waarnemingspost voor het gebouwenbestand van de Unie worden geaggregeerd om aan de hand van vergelijkbare gegevens meer inzicht te krijgen in de energieprestaties van de sector gebouwen.
De inventaris dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:
- a)
de vloeroppervlakte in m2;
- b)
het gemeten jaarlijkse energieverbruik in verband met verwarming, koeling, elektriciteit en warm water, voor zover deze gegevens beschikbaar zijn;
- c)
het energieprestatiecertificaat van elk gebouw, afgegeven in overeenstemming met artikel 16 van Richtlijn 2010/31/EU.
6.
De lidstaten kunnen besluiten een alternatieve benadering dan die van de leden 1 tot en met 4 toe te passen om elk jaar een hoeveelheid energiebesparing in de gebouwen van overheidsinstanties te realiseren die ten minste gelijk is aan de in lid 1 vereiste hoeveelheid.
Voor de toepassing van die alternatieve benadering:
- a)
zorgen de lidstaten ervoor dat elk jaar, waar van toepassing, een renovatiepaspoort wordt ingevoerd voor gebouwen die ten minste 3 % uitmaken van de totale vloeroppervlakte van verwarmde en/of gekoelde gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties. Voor die gebouwen wordt de renovatie tot bijna-energieneutrale gebouwen uiterlijk in 2040 gerealiseerd;
- b)
ramen de lidstaten de energiebesparing waartoe de leden 1 tot en met 4 zouden leiden, aan de hand van passende standaardwaarden voor het energieverbruik van referentiegebouwen van overheidsinstanties vóór en na renovatie tot bijna-energieneutrale gebouwen als bedoeld in Richtlijn 2010/31/EU.
De lidstaten die besluiten de alternatieve benadering toe te passen, stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2023 in kennis van hun verwachte energiebesparing om uiterlijk op 31 december 2030 ten minste het equivalent van de energiebesparing in de onder lid 1 vallende gebouwen te bereiken.