Hof 's-Gravenhage, 13-05-2011, nr. 22-004851-10
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5906, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
13-05-2011
- Zaaknummer
22-004851-10
- LJN
BR5906
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5906, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 13‑05‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:773, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 13‑05‑2011
Inhoudsindicatie
De verdachte wordt beschuldigd van bedreiging, het aanwezig hebben van munitie in strijd met de Wet wapens en munitie en een poging tot doodslag. Naar aanleiding van een feestje in de woning aan de [straat A] is een conflict ontstaan, waarna verdachte heeft geprobeerd een (gevaarzettend) wapen buitenshuis te brengen "om erger te voorkomen". Hierna is hij door een aantal personen op straat achtervolgd, waarna de verdachte uiteindelijk het slachtoffer in zijn been heeft geschoten. Betreffende de bedreiging meent het hof dat de verdachte aldus heeft gehandeld in reactie op een aanval van de aangevers die hem hadden omsingeld en zich agressief in zijn richting gedroegen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en derhalve ten aanzien van de tenlastegelegde bedreiging dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het aanwezig hebben van munitie overweegt het hof dat de verdachte heeft geprobeerd een (gevaarzettend) wapen buitenshuis te brengen, om op die manier te voorkomen dat het wapen zou worden gebruikt en dat daardoor het conflict dat in de woning was ontstaan uit de hand zou lopen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt en derhalve ten aanzien van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Bij de poging tot doodslag komt de verdachte geen beroep op noodweer toe, aangezien het hof van oordeel is dat de handelswijze van de verdachte niet geboden was door de noodzakelijke verdediging. De verdachte had immers, mede gezien de afstand tussen hem en zijn belagers, ook een andere uitweg kunnen vinden. Bijvoorbeeld door de tram uit te vluchten of niet gericht op personen te schieten. Alles overwegende veroordeelt het hof de verdachte tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Partij(en)
Rolnummer: 22-004851-10
Parketnummer: 10-630318-09
Datum uitspraak: 13 mei 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 september 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres],
thans gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 22 maart 2011 en 29 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde voor wat betreft de poging tot doodslag, alsmede het onder 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel heeft (af)geschoten op het hoofd en/of lichaam van voornoemde [aangever 1], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotwond aan de voorzijde van het rechter bovenbeen met een blijvend litteken), heeft toegebracht, door opzettelijk met een vuurwapen een kogel (af) te schieten op het hoofd en/of lichaam, althans een been, van die [aangever 1];
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een kogel heeft (af)geschoten op het hoofd en/of lichaam, althans een been, van die [aangever 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een of meerdere perso(o)n(en) genaamd [aangever 2] en/of [aangever 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [aangever 2] en/of [aangever 3] bevond, een (door)geladen vuurwapen op die [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft gericht en/of (vervolgens) de trekker van dat vuurwapen meermalen, althans eenmaal, heeft overgehaald, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, terwijl hij zich op korte afstand van die [aangever 2] en/of [aangever 3] bevond opzettelijk dreigend een (door)geladen vuurwapen op die [aangever 2] en/of [aangever 3] gericht en/of (vervolgens) de trekker van dat vuurwapen meermalen, althans eenmaal, overgehaald;
- 3.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen aan die [aangever 1] getoond en/of voorgehouden en/of op (het hoofd van) die [aangever 1] gericht (gehouden);
- 4.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de [straat A] en/of de [straat B], een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een onbekend gebleven vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die Wet (van het kaliber 6,35mm),
en/of
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een of meerdere kogel(s) van het kaliber 6.35mm,
voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nietigheid van de dagvaarding ter zake van het onder 3 tenlastegelegde
Bij wijze van preliminair verweer is op 22 maart 2011 ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de inleidende dagvaarding nietig dient te worden verklaard. Dit verweer is door het hof aanvaard aangezien, zoals het gerechtshof in het proces-verbaal van de voornoemde zitting heeft overwogen, het feit niet nader naar tijd of plaats is geconcretiseerd. Onder die omstandigheden acht het hof het niet voldoende duidelijk op welk incident het onder 3 tenlastegelegde betrekking heeft.
Het hof verklaart derhalve de inleidende dagvaarding nietig voor zover het het onder 3 tenlastegelegde betreft.
Vrijspraak
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bespreking van het bewijsverweer ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde met betrekking tot het vuurwapen
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 april 2011 is door de raadsvrouw betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het in de tenlastelegging bedoelde vuurwapen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet vast is komen te staan onder welke categorie het vuurwapen valt dat de verdachte in zijn handen heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Het is de justitiele autoriteiten niet gelukt het in de tenlastelegging bedoelde vuurwapen te traceren. Er heeft derhalve geen onderzoek aan dit vuurwapen kunnen plaatsvinden. Weliswaar is in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 december 2009 gerelateerd dat er een patroonhuls is aangetroffen in de tram waar het schietincident heeft plaatsgevonden terwijl het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2011 vermeldt dat het zeer aannemelijk is dat de huls is verschoten met een semiautomatisch wapen. Naar aanleiding van een munitieonderzoek door het NFI kwam de deskundige R. Hermsen echter tot de conclusie dat de huls vermoedelijk is verschoten met een semiautomatisch pistool van het kaliber 6,35 mm Browning (zie deskundigenrapport NFI met nummer [nummer] d.d. 4 december 2009). Het hof is van oordeel dat gezien dit laatste deskundigenoordeel niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad nu het ook kan gaan om een vuurwapen van een andere categorie.
De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde voor wat betreft het vuurwapen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair voor wat betreft de poging tot doodslag, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
primair:
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen een kogel heeft afgeschoten op het lichaam van voornoemde [aangever 1], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- 2.
subsidiair:
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte, terwijl hij zich op korte afstand van die [aangever 2] en [aangever 3] bevond opzettelijk dreigend een vuurwapen op die [aangever 2] en [aangever 3] gericht;
4.
hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam, op de openbare weg, de [straat A] en de [straat B], munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een of meerdere kogel(s) van het kaliber 6.35 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Bespreking van het verweer met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daartoe heeft de raadsvrouw de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De verdachte is samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] uit de woning richting de auto van de verdachte gelopen. Vervolgens is er een groep mannen uit de woning op hen af komen rennen en heeft één van hen [medeverdachte 1] een klap gegeven. De verdachte heeft daarop gereageerd, waarna er drie mannen - waaronder aangevers [aangever 2] en [aangever 3] - op hem af zijn gelopen zodat hij geen kant op kon. Om te voorkomen dat de mannen het wapen van hem af zouden pakken en omdat hij bang was dat de mannen de messen die hij in de woning had gezien bij zich hadden en zouden gebruiken, heeft hij het pistool uit zijn zak gepakt en op de aangevers gericht.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte volgens de raadsvrouw ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht op grond van het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep d.d. 22 maart 2011 en 29 april 2011 alsmede de stukken in het dossier aannemelijk geworden dat de verdachte aanwezig was bij een ruzie tijdens een feest in een woning in de [straat A] in Rotterdam. Deze ruzie, waarbij verschillende personen betrokken waren escaleerde. Een vriend van de verdachte liep naar de bovenverdieping van de woning en pakte daar een wapen. De verdachte ging kort daarop achter die vriend aan en pakte het wapen van zijn vriend af. Naar eigen zeggen deed hij dit omdat hij wilde voorkomen dat de zaak uit de hand zou lopen en het wapen door iemand anders zou worden gebruikt.
Terwijl de verdachte de trap afliep om de woning te verlaten werd hij door twee personen met een mes bedreigd. Buiten gekomen wilde hij, samen met een vriend naar zijn (verdachtes) auto lopen. Op dat moment kwam er echter een groep mensen uit de woning gerend. Vervolgens werd de vriend van de verdachte geslagen. Een aantal mannen probeerde in de zakken van de verdachte te voelen, en hij werd omsingeld en vastgepakt. Hij kon geen kant op omdat hij met zijn rug tegen een auto stond en richtte zijn pistool op de mannen die hem aanvielen.
In hoger beroep heeft de verdachte voorts ter terechtzitting van 22 maart 2009 verklaard:
Eén van hen wilde mij toen fouilleren en ik duwde hem daarop weg. Toen kwamen ze allemaal op mij af. Ze hadden messen en ik werd bang dus ik liep naar achteren. Toen haalde ik het wapen uit mijn rechter broekzak en ik richtte het wapen op hen omdat ik hen op afstand wilde houden. Ik wilde weg. Ik richtte het wapen niet op hun hoofd maar meer naar beneden. Ik zei toen niets. Maar ze werden kennelijk niet bang want ze kwamen alsnog op mij af. U vraagt mij of ik het wapen op de hele groep richtte of op één of twee personen in het bijzonder. Ik weet dat niet precies; het was een hele groep. Ik heb de trekker van het wapen niet overgehaald. Ik heb dat ook niet geprobeerd.
Het hof gaat uit van de feitelijke juistheid van deze verklaring en is van oordeel dat de verdachte aldus heeft gehandeld in reactie op een aanval van de aangevers die hem hadden omsingeld en zich agressief in zijn richting gedroegen. De verdachte bevond zich op dat moment van de aanval in een benarde positie, namelijk tussen een auto en de aangevers in en kon aannemen dat de aangevers nog steeds messen bij zich hadden. Derhalve is het hof van oordeel dat de handelwijze van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf, tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en derhalve ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bespreking van het verweer met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe heeft de raadsvrouw de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Nadat de verdachte het wapen had getrokken op straat, zijn de mannen wederom op hem afgekomen. De verdachte is weggevlucht en uitgekomen bij een straat waar een tram stond te wachten. Nadat hij de tram was in gesprongen, zijn ook vier van zijn achtervolgers - onder wie aangever [aangever 1] - de tram in gegaan waarna de deuren dichtgingen. De verdachte had op dit moment geen mogelijkheid meer om te vluchten en nog steeds de vrees dat de mannen hem iets aan zouden doen met de messen die hij eerder in de woning had gezien en heeft daarom eenmaal met het pistool geschoten waarbij aangever [aangever 1] is geraakt.
Gelet op het bovenstaande dient de verdachte volgens de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd aannemelijk, met uitzondering van haar stelling dat de deuren van de tram dicht waren ten tijde van het schietincident. Uit de verklaring die de conducteur van de tram. [getuige A] op 31 oktober 2009 bij de politie heeft afgelegd blijkt namelijk dat op het moment van de schietpartij alle deuren van de tram nog open waren en pas werden gesloten nadat alle mensen die betrokken waren bij de vechtpartij de tram weer hadden verlaten. Uit deze verklaring blijkt voorts dat zich ten tijde van het voorval, behalve de verdachte en de groep mannen die hem achtervolgden, nog ongeveer zeven personen aanwezig waren in de tram (de bestuurder van de tram, de conducteur en ongeveer vijf passagiers). Ook heeft [getuige A] verklaard dat ten tijde van het schietincident de afstand tussen de verdachte en de jongens die hem achtervolgden drie tot vier meter was.
Het hof acht voorts aannemelijk dat de verdachte, zoals hij op 22 maart 2011 ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, vóór de in de tenlastelegging bedoelde incidenten nog nooit een vuurwapen in handen heeft gehad. Uit de aangifte van [aangever 1] d.d. 2 november 2009 blijkt dat de verdachte tijdens het schietincident het vuurwapen op het hoofd van [aangever 1] had gericht.
Het hof heeft bij de beoordeling van het verweer in aanmerking genomen het hierboven overwogene met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde.
Hoewel het hof met de verdediging van oordeel is dat er, gezien het agressieve gedrag van de achtervolgers, sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, is het hof van oordeel dat de handelswijze van de verdachte niet geboden was door de noodzakelijke verdediging. De verdachte had immers, mede gezien de afstand tussen hem en zijn belagers, ook een andere uitweg kunnen vinden. Bijvoorbeeld door de tram uit te vluchten of niet gericht op personen te schieten. Het beroep op noodweer slaagt derhalve niet.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, aangezien de verdachte weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het beroep op noodweer blijkt dat niet voldaan is aan het subsidiariteitsvereiste doordat de door de verdachte gekozen wijze van verdediging niet noodzakelijk was. Hoewel het hof wel aannemelijk acht dat de verdachte onder invloed van emoties heeft gehandeld, die waren veroorzaakt door de (dreigende) wederrechtelijke aanranding, meent het hof dat deze emoties niet zodanig waren dat hij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden is. De verdachte had ondanks deze emoties redelijkerwijs gebruik kunnen maken van de zinvolle alternatieven die voor hem openstonden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte door zijn handelswijze de in de tram aanwezige mensen in gevaar heeft gebracht, nu hij een ongeoefend schutter was en de kans dat hij onbedoeld een willekeurig persoon zou raken erg groot was.
Bespreking van het verweer met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 april 2011 is door de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte een beroep toekomt op overmacht in de zin van noodtoestand. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat er bij de verdachte sprake was van een belangenconflict, te weten het verwijderen van het wapen uit de woning en het zich schuldig maken aan een strafbaar feit, waarbij de verdachte voor de zwaarstwegende plicht heeft gekozen. De verdachte dient volgens de raadsvrouw te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep d.d. 22 maart 2009 en 29 april 2011 kan worden aangenomen dat de handelingen van de verdachte zijn voortgevloeid uit een actuele concrete nood en geëigend waren om aan die nood een einde te maken. De verdachte wilde immers, zoals hiervoor is overwogen, voorkomen dat het wapen zou worden gebruikt en dat daardoor het conflict dat in de woning was ontstaan uit de hand zou lopen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt en derhalve ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Er is ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot moord, alsmede het onder 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door in een tram met een vuurwapen te schieten waarbij het slachtoffer in zijn been is geraakt. Hierbij is het slechts aan het toeval te wijten geweest, dat hij het slachtoffer niet dodelijk heeft getroffen.
Een delict als het onderhavige, gepleegd in het openbaar vervoer in aanwezigheid van andere mensen, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en daarnaast brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Ten nadele van de verdachte wordt meegewogen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2011, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Wel weegt het hof mee - in het voordeel van de verdachte - dat hij niet als de voornaamste agressor kan worden beschouwd van het conflict dat op het feestje in de woning aan de [straat A] is ontstaan, dat hij heeft geprobeerd een (gevaarzettend) wapen buitenshuis te brengen "om erger te voorkomen" en dat hij toen hij eenmaal door een aantal personen op straat werd achtervolgd, in een benaderde positie verkeerde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep ter zake van het onder 3 tenlastegelegde nietig.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 2 subsidiair en 4 bewezenverklaarde geen strafbare feiten opleveren en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. G.J.W. van Oven en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier mr. F.L.C. Schoolderman. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 mei 2011.
Mr. I.M. Abels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.