Rb. 's-Hertogenbosch, 21-03-2012, nr. 235144 - HA ZA 11-1379
ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8844
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
21-03-2012
- Zaaknummer
235144 - HA ZA 11-1379
- LJN
BV8844
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8844, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 21‑03‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 19 Burgerlijk Wetboek Boek 2
- Vindplaatsen
JOR 2012/140 met annotatie van Mr. B.J. de Jong
Uitspraak 21‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Korte samenvatting: Contradictoir. De ontbinding van een vennootschap zonder vereffening is onrechtmatig jegens schuldeiser omdat is gebleken dat er nog wel een bate was.Schuldeiser heeft schade en causaal verband met het achterwege laten van de ontbinding onvoldoende onderbouwd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 235144 / HA ZA 11-1379
Vonnis van 21 maart 2012
in de zaak van
[eiseres]
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R.C.H. Bruinier te Ede,
tegen
[Gedaagden 1 t/m 4]
gedaagden,
advocaat mr. J. Nederlof te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 9 november 2011
- -
het proces-verbaal van comparitie van 9 januari 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagden] c.s. zijn tot en met 1 december 2009 (middellijk) bestuurders geweest van [X] BV (verder [X]). [eiseres] heeft tot in 2005 fiscale en administratieve werkzaamheden verricht voor [X]. Een deel van de werkzaamheden is onbetaald gebleven tot een bedrag van € 26.161,86. Bij vonnis van deze rechtbank van 4 januari 2006 is [X] veroordeeld om aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 28.905,80, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 25.959,80 vanaf 8 november 2005 tot de dag van volledige betaling en een bedrag van € 1.292,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis (productie 6 bij dagvaarding). Het vonnis is op 22 mei 2006 aan [X] betekend (productie 7 bij dagvaarding) en is in kracht van gewijsde gegaan.
2.2.
Op 1 december 2009 is door de aandeelhoudersvergadering besloten [X] per die datum te ontbinden wegens gebrek aan baten. Dit besluit is op 6 januari 2010 ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel (productie 10 bij dagvaarding). Sedert 2003 zijn geen jaarstukken van [X] meer gepubliceerd (productie 17 bij dagvaarding).
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] c.s. tot betaling van
- 1.
€ 28.905,80, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 25.959,80 vanaf 8 november 2005
- 2.
€ 1.292,53 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 juni 2006
- 3.
de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van dit vonnis.
3.2.
[gedaagden] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door over te gaan tot ontbinding van [X] ex artikel 2:19 lid 4 BW (de ontbinding zonder vereffening wegens gebrek aan baten). Er waren immers nog baten: de vordering van [X] jegens de bestuurders wegens wanbeleid door het sinds 2003 niet meer voldoen aan de deponeringsverplichting ex artikel 2:10 BW en een vordering op [Y] BV. Daarnaast was er nog een bekende schuld: de schuld aan [X]. Er had dus vereffening in de zin van 2:19 lid 5 BW moeten plaatsvinden of [gedaagden] c.s. had het faillissement van [X] moeten aanvragen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het ondanks de aanwezigheid van baten en een schuldeiser achterwege laten van een vereffening na de ontbinding van een vennootschap, tegenover die schuldeiser als onrechtmatig moet worden beschouwd. Indien dit komt vast te staan dient [gedaagden] c.s. derhalve de schade die [eiseres] door het ten onrechte achterwege laten van de vereffening heeft geleden te vergoeden.
4.3.
[gedaagden] c.s. betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Hij voert daartoe als eerste aan dat hij er op vertrouwde en op mocht vertrouwen dat [eiseres] had afgezien van haar vordering. Dit verweer wordt verworpen. [gedaagden] c.s. stelt immers zelf dat hem vóór het vonnis van 4 januari 2006 namens (de accountantsafdeling van) [eiseres] zou zijn toegezegd dat niet tot inning van de vordering zou worden overgegaan. Daarna is (de juridische afdeling van) [eiseres] overgegaan tot dagvaarding en is het veroordelend vonnis gevolgd. Het hierna gevoerde overleg heeft volgens de eigen stellingen van [gedaagden] c.s. niets opgeleverd. Vervolgens heeft [eiseres] tevergeefs getracht het vonnis te executeren. Gelet op deze gang van zaken had [gedaagden] c.s. er niet op kunnen vertrouwen dat [eiseres] van haar vordering had afgezien. Dat [eiseres] van 2006 tot 2009 geen verdere pogingen heeft gedaan haar vordering te innen brengt daarin geen verandering.
4.4.
[gedaagden] c.s. wijst er vervolgens op dat bij een brand op 15 mei 2006 de volledige administratie van [X] verloren is gegaan en dat hij daardoor geen zicht meer had op de baten en schulden van [X]. De activiteiten van [X] zijn vervolgens in een andere vennootschap ondergebracht en de zaken van [X] zijn zo goed mogelijk afgehandeld. Met de schuldeisers die aanklopten is een regeling getroffen. [gedaagden] c.s. wist niet beter dan dat alle schuldeisers waren voldaan in december 2009. Ook dit verweer wordt verworpen. Het vonnis van 4 januari 2006 is immers na de brand, op 22 mei 2006 aan [X] betekend en daarna zijn nog pogingen gedaan het vonnis te executeren. Bijvoorbeeld op 14 juni 2006 heeft de deurwaarder vergeefs getracht beslag te leggen, waarbij gedaagde sub 4, de heer [Z], in persoon aanwezig was (productie 9 bij dagvaarding). Het verloren gaan van de administratie van [X] (wat daar verder ook van zij) kan derhalve niet veroorzaakt hebben dat [X] en haar bestuurders niet bekend waren met de vordering van [eiseres].
4.5.
[gedaagden] c.s. voert tenslotte aan dat nog niet duidelijk is of en hoeveel schade [eiseres] als gevolg van het achterwege laten van de vereffening heeft geleden. Bij verzoekschrift van 26 september 2011 is verzocht de heropening van de vereffening te bevelen (productie bij 9 conclusie van antwoord). Dit verzoek is bij beschikking van 24 november 2011 toegewezen met benoeming van [gedaagden] Beheer BV en [Z] Beheer BV tot vereffenaars. Of de vordering van [eiseres] uiteindelijk zal kunnen worden voldaan, is nog niet te voorspellen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat nog niet vaststaat dat de vordering van [eiseres] onbetaald zal blijven. Evenmin staat vast dat de vordering (volledig) betaald zou zijn indien wel was vereffend. [eiseres] wijst er terecht op dat door de rechtbank Arnhem in een enigszins vergelijkbare zaak wel is aangenomen dat het ten onrechte achterwege laten van vereffening tot het onbetaald blijven van de vordering heeft geleid. In die zaak oordeelde de rechter verder dat voorshands, behoudens tegenbewijs, bewezen was dat de bestuurder tegenover de boedel aansprakelijk zou zijn voor het tekort omdat niet was voldaan aan de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening. Vervolgens oordeelde de rechtbank Arnhem dat indien de bestuurder in dat tegenbewijs niet zou slagen de aansprakelijkheid voor het onbetaald blijven van de vordering was gegeven. De rechtbank sluit zich aan bij de kritiek van mr. drs. B.J. de Jong in zijn noot onder die uitspraak in JOR 2007, 29. Ten eerste is niet zeker of indien na de ontbinding wel was vereffend, de vordering van [eiseres] wel geheel of gedeeltelijk zou zijn voldaan en ten tweede staat, indien de vereffenaar het faillissement zal moeten aanvragen, de uitkomst van een eventueel door de curator te voeren procedure ex artikel 2:248 BW nog niet vast. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen omdat zowel de gestelde schade als het causaal verband tussen het achterwege laten van de vereffening en de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Het verzoek van [eiseres] om [gedaagden] c.s. desondanks in de proceskosten te veroordelen wordt eveneens afgewezen. Het verzoek de vereffening te heropenen is weliswaar pas na dagvaarding gedaan, maar niets had [eiseres] er van hoeven weerhouden zelf heropening van de vereffening te vragen.
4.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] c.s. worden begroot op:
- -
explootkosten € 0,00
- -
griffierecht 1.744,00
- -
getuigenkosten 0,00
- -
deskundigen 0,00
- -
overige kosten 0,00
- -
salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.532,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] c.s. tot op heden begroot op € 3.532,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.