Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/21.2.8.2.1
21.2.8.2.1 Derdenbetalingen
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS369374:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 23 april 1997, nr. 32 166, BNB 1997/301, r.o. 3.2.3.3: “(...) Het staat vast dat B zowel bij belanghebbende als bij D BV als directeur in dienstbetrekking was en dat de werkelijke aan die dienstbetrekking verbonden kosten (...) bij helfte, werden verdeeld, waarbij beide vennootschappen het risico van die kosten, bijvoorbeeld in geval van ziekte van B, droegen. (...)”.
HR 23 april 1997, nr. 32 166, BNB 1997/301, r.o. 3.1: “ (...) B is bij beide vennootschappen in dienst als directeur en beide vennootschappen zijn overeengekomen dat de uit de dienstbetrekking voortvloeiende kosten door hen ieder voor de helft zullen worden gedragen, behoudens een bedrag dat aan B als directeursbeloning is toegekend. (...)”.
Hof Amsterdam 28 februari 1996, nr. 93/5598, BNB 1997/301 en Hof 's-Gravenhage 6 mei 1998, nr. 97/1583, V-N 1999/38.15.
HR 23 april 1997, nr. 32 166, BNB 1997/301, r.o. 3.1 en r.o. 3.2.3.3.
In dezelfde zin: Redactie Vakstudie-Nieuws, aantekening bij Hof 's-Gravenhage 6 mei 1998, nr. 97/1583, V-N 1999/38.15.
In het standaardarrest van 23 april 1997 ging het om een zaak waarin (onder andere) één directeur twee dienstbetrekkingen, bij twee verschillende vennootschappen had.1 Het lijkt er echter op dat niet de salariskosten van de directeur verdeeld werden, maar andere kosten die met de dienstbetrekking verband hielden, zoals kosten voor ziekteverzuim.2 Geheel duidelijk komt dit echter noch uit de Hofuitspraken3, noch uit het arrest van de Hoge Raad naar voren. Duidelijk is wel dat die andere kosten gelijkelijk verdeeld werden.4
Als de directeur bij beide vennootschappen in dienst was en de salariskosten in eerste instantie door één van de twee vennootschappen betaald werden, dan komt het mij voor dat voor het gedeelte dat werd doorbelast, sprake was van een derdenbetaling. De vennootschap die de loonkosten in eerste instantie maakte, betaalde deze op naam en voor rekening van de andere vennootschap. De kosten vloeiden voort uit een rechtstreekse rechtsverhouding tussen de andere vennootschap en een derde (de directeur). Mijns inziens had het leerstuk van kosten voor gemene rekening dan niet toegepast hoeven te worden. Als sprake is van een derdenbetaling, dan blijft op die grond heffing reeds achterwege.5
In andere situaties, waarbij bijvoorbeeld een werknemer voor twee belastingplichtigen werkzaamheden verricht, doch slechts een dienstbetrekking met één van beide heeft, kan van een derdenbetaling geen sprake zijn. Ik ga ervan uit dat in de situatie die aanleiding was voor het arrest van 23 april 1997, de betreffende directeur voor wat betreft de kosten die wél werden doorbelast (kennelijk waren dit niet de salariskosten) beide vennootschappen aan kon spreken voor het geheel van die kosten. Zou dit anders zijn, dan vraag ik me af waarom de Hoge Raad het leerstuk van kosten voor gemene rekening heeft toegepast in die situatie.