Procestaal: Pools.
HvJ EU, 20-05-2021, nr. C-707/19
ECLI:EU:C:2021:405
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
20-05-2021
- Magistraten
E. Regan, M. Ilešič, E. Juhász, C. Lycourgos, I. Jarukaitis
- Zaaknummer
C-707/19
- Roepnaam
K.S. (Frais de remorquage d’un véhicule endommagé)
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2021:405, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 20‑05‑2021
Uitspraak 20‑05‑2021
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven — Richtlijn 2009/103/EG — Artikel 3 — Verplichte dekking van materiële schade — Omvang — Regeling van een lidstaat die de verplichting tot dekking van de kosten voor het wegslepen van een beschadigd voertuig en van de stallingskosten beperkt tot respectievelijk de sleepkosten die op het grondgebied van die lidstaat zijn gemaakt en de stallingskosten die ingevolge een strafrechtelijk onderzoek of om enige andere reden noodzakelijk waren’
E. Regan, M. Ilešič, E. Juhász, C. Lycourgos, I. Jarukaitis
Partij(en)
In zaak C-707/19,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Rejonowy dla Łodzi-Śródmieścia w Łodzi (rechter in eerste aanleg Łódź, Polen) bij beslissing van 2 september 2019, ingekomen bij het Hof op 23 september 2019, in de procedure
K.S.
tegen
A.B.,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, M. Ilešič, E. Juhász, C. Lycourgos en I. Jarukaitis (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: A. Rantos,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
A.B., vertegenwoordigd door M. Samocik, radca prawny,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Letse regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door V. Soņeca en K. Pommere, vervolgens door K. Pommere als gemachtigden,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door J. Schmoll en M. Winkler-Unger als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door H. Tserepa-Lacombe en B. Sasinowska als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen K.S. en A.B. over een verzoek tot vergoeding van de kosten voor het stallen in Letland en voor het wegslepen naar Polen van een voertuig en een aanhangwagen die door een ongeval met motorrijtuigen in Letland beschadigd waren geraakt.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De overwegingen 2 en 20 van richtlijn 2009/103 luiden:
- ‘(2)
De verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (motorrijtuigenverzekering) is van bijzonder groot belang voor Europese burgers, of zij verzekeringnemers zijn of slachtoffers van een ongeval. Zij is tevens van grote betekenis voor verzekeringsondernemingen omdat de motorrijtuigenverzekering een aanzienlijk deel van het schadeverzekeringsbedrijf in de [Europese Unie] vormt. Daarnaast heeft de motorrijtuigenverzekering gevolgen voor het vrije verkeer van personen en voertuigen. Een van de hoofddoelstellingen van het […] optreden [van de Unie] op het gebied van financiële diensten dient derhalve een versterking en consolidering van de interne markt op het gebied van motorrijtuigenverzekering te zijn.
[…]
- (20)
Er dient voor te worden gezorgd dat slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de [Unie] waar het ongeval zich heeft voorgedaan.’
4
Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift ‘Definities’, luidt als volgt:
‘Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- 1.
‘voertuigen’: alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers;
- 2.
‘benadeelden’: zij die recht hebben op vergoeding van door voertuigen veroorzaakte schade;
[…]’
5
Artikel 3 van die richtlijn, met als opschrift ‘Verplichte motorrijtuigenverzekering’, bepaalt:
‘Iedere lidstaat treft, onverminderd de toepassing van artikel 5, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.
De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in de in de eerste alinea bedoelde maatregelen vastgesteld.
Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen opdat door de verzekeringsovereenkomst eveneens worden gedekt:
- a)
de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de andere lidstaten, overeenkomstig de in deze staten geldende wettelijke regelingen;
[…]
De in de eerste alinea bedoelde verzekering dekt zowel materiële schade als lichamelijk letsel.’
Lets recht
6
Artikel 28 van de Sauszemes transportlīdzekļu īpašnieku civiltiesiskās atbildības obligātās apdrošināšanas likums (wet op de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid van eigenaren van voertuigen in het wegverkeer) van 7 april 2004 (Latvijas Vēstnesis, 2004, nr. 65), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: ‘Letse wet op de verplichte motorrijtuigenverzekering’), bepaalt:
‘Onder de kosten voor het wegslepen van een voertuig of wrak worden de kosten verstaan voor het wegslepen van het voertuig of wrak van de plaats van het verkeersongeval naar de woonplaats van de eigenaar of van de bevoegde gebruiker die het voertuig ten tijde van het ongeval bestuurde, dan wel naar de plaats op het grondgebied van de Republiek Letland waar het voertuig zal worden hersteld. Indien het als gevolg van een strafrechtelijk onderzoek of om enige andere reden noodzakelijk is het voertuig of wrak op een parkeerterrein te stallen, omvat de schade tevens de kosten voor het wegslepen van het voertuig of wrak naar een geschikt parkeerterrein en de vergoeding van de stallingsdiensten.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
7
Op 30 oktober 2014 heeft zich in de stad K. (Letland) een verkeersongeval voorgedaan waarbij een voertuig en een aanhangwagen, die eigendom van K.S. waren en in Polen waren geregistreerd, beschadigd zijn geraakt. Het voertuig en de aanhangwagen zijn wegens de opgelopen schade naar een parkeerterrein gesleept om daar te worden gestald en zijn vervolgens weggesleept naar Polen.
8
De stallingskosten in Letland bedroegen 6 020 Poolse zloty (PLN) (ongeveer 1 292 EUR) en de kosten voor het wegslepen naar Polen bedroegen 32 860 PLN (ongeveer 7 054 EUR).
9
Naar aanleiding van een door K.S. ingediend verzoek tot vergoeding heeft A.B., de verzekeringsonderneming waarbij de veroorzaker van het ongeval verzekerd was tegen wettelijke aansprakelijkheid, K.S. een bedrag van 4 492,44 PLN (ongeveer 964 EUR) uitbetaald ter vergoeding van de sleepkosten in Letland. A.B. heeft echter geweigerd om enige vergoeding te betalen voor de stallingskosten in Letland en de sleepkosten buiten Letland.
10
Op 23 januari 2017 heeft K.S. bij de Sąd Rejonowy dla Łodzi-Śródmieścia w Łodzi (rechter in eerste aanleg Łódź, Polen), de verwijzende rechter, een vordering ingesteld strekkende tot veroordeling van A.B. tot betaling aan hem van het totaalbedrag van 28 527,56 PLN (ongeveer 6 124 EUR), vermeerderd met vertragingsrente, voor de sleepkosten buiten Letland en het bedrag van 6 020 PLN (ongeveer 1 292 EUR) voor de stallingskosten in Letland.
11
Ter verweer heeft A.B. aangevoerd dat zij overeenkomstig het toepasselijke Letse recht uitsluitend verplicht was tot vergoeding van sleepkosten op het Letse grondgebied en stallingskosten die verband hielden met een strafrechtelijke of een andere procedure.
12
De verwijzende rechter merkt vooraf op dat volgens het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, opgemaakt te 's Gravenhage op 4 mei 1971, het nationale recht van de staat waar het ongeval zich heeft voorgedaan — te weten het Letse recht — van toepassing is op het bij hem aanhangige geding.
13
Aangezien artikel 28 van de Letse wet op de verplichte motorrijtuigenverzekering niet voorziet in een verplichte dekking van de kosten voor het wegslepen van een beschadigd voertuig wanneer het wegslepen buiten het Letse grondgebied plaatsvindt, noch van de kosten voor het stallen van het geïmmobiliseerde voertuig, tenzij laatstgenoemde kosten als gevolg van een strafrechtelijk onderzoek of om enige andere reden gerechtvaardigd zijn, heeft de verwijzende rechter twijfels over de strekking van artikel 3 van richtlijn 2009/103, dat de lidstaten de algemene verplichting oplegt om ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, door een verzekering wordt gedekt.
14
De verwijzende rechter merkt op dat in dit artikel 3 niet wordt gespecificeerd in hoeverre elke lidstaat ervoor moet zorgen dat de schade als gevolg van de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen wordt gedekt door een verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid, en dat in de tweede alinea van deze bepaling alleen wordt gespecificeerd dat de dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden vastgesteld in de ‘in de eerste alinea bedoelde maatregelen’, waarbij die eerste alinea bepaalt dat iedere lidstaat ‘de nodige maatregelen’ moet treffen.
15
De verwijzende rechter vraagt zich derhalve af of de formulering ‘de nodige maatregelen’ aldus moet worden uitgelegd dat elke lidstaat ervoor moet zorgen dat alle geleden schade door de verplichte verzekering wordt gedekt.
16
In dit verband benadrukt de verwijzende rechter dat de strekking van deze formulering in de Poolse taalversie volgens hem minder dwingend is dan in de Engelse en de Franse taalversie. Hoe dan ook pleiten de Poolse rechtspraak en rechtsleer op het gebied van de motorrijtuigenverzekering voor het beginsel van volledige schadeloosstelling.
17
De verwijzende rechter merkt op dat artikel 3, vierde alinea, van richtlijn 2009/103 bepaalt dat de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zowel materiële schade als lichamelijk letsel moet dekken. Volgens deze rechter lijdt het geen twijfel dat sleep- en stallingskosten als aan de orde in het hoofdgeding materiële schade als gevolg van het ongeval vormen. Derhalve is naar zijn oordeel duidelijk voldaan aan de voorwaarde inzake het bestaan van een oorzakelijk verband en hangt de uitkomst van het bij hem aanhangige geding uitsluitend af van de uitlegging van de Letse wet op de verplichte motorrijtuigenverzekering.
18
Een letterlijke uitlegging van artikel 28 van deze wet is mogelijkerwijs niet verenigbaar met het doel van artikel 3 van richtlijn 2009/103, aangezien zij kan leiden tot een situatie waarin een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid niet voorziet in dekking voor materiële schade als gevolg van een verkeersongeval.
19
Een persoon die in een andere lidstaat dan Letland woont en slachtoffer van een ongeval met motorrijtuigen in Letland is, zou immers het recht kunnen worden ontnomen om een vergoeding te verkrijgen voor de materiële schade bestaande in de kosten voor het wegslepen van zijn beschadigde voertuig naar zijn land van herkomst en in de noodzakelijke stallingskosten op het Letse grondgebied totdat het voertuig wordt weggesleept met het oog op de herstelling ervan.
20
In die omstandigheden heeft de Sąd Rejonowy dla Łodzi-Śródmieścia w Łodzi de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 3 van richtlijn [2009/103] aldus worden uitgelegd dat in het kader van ‘de nodige maatregelen’ elke lidstaat ervoor moet zorgen dat de aansprakelijkheid van een verzekeringsonderneming in het kader van de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid de dekking van alle geleden schade inhoudt, met inbegrip van de gevolgen van een schadegeval bestaande in het noodzakelijke wegslepen van het voertuig van de benadeelde naar zijn land van herkomst en de voor de betrokken voertuigen gemaakte noodzakelijke stallingskosten?
- 2)
In het geval van een bevestigend antwoord op de hierboven gestelde vraag: kan deze aansprakelijkheid op enigerlei wijze in de wetgeving van een lidstaat worden beperkt?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
21
Met zijn twee vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3 van richtlijn 2009/103 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale bepaling volgens welke de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, schade bestaande in de kosten voor het wegslepen van het beschadigde voertuig en de kosten voor het gedwongen stallen van dat voertuig slechts moet dekken voor zover het wegslepen in die lidstaat plaatsvindt en het als gevolg van een strafrechtelijk onderzoek of om enige andere reden noodzakelijk is om het voertuig te stallen en, in het geval van een bevestigend antwoord, of dat artikel aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat deze aansprakelijkheid op enigerlei wijze kan beperken.
22
Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 bepaalt dat iedere lidstaat de nodige maatregelen treft opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. Voorts wordt in de tweede alinea van dit artikel 3 gepreciseerd dat de dekking van de schade alsmede de voorwaarden van de verzekering in de in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden vastgesteld en is in de laatste alinea ervan bepaald dat de in die eerste alinea bedoelde verzekering zowel materiële schade als lichamelijk letsel dekt.
23
De verplichting om bij wege van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering de door motorrijtuigen aan derden veroorzaakte schade te dekken, moet worden onderscheiden van de omvang van die schadeloosstelling op grond van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde. Terwijl de verplichte dekking is vastgesteld en gewaarborgd door de regeling van de Unie, wordt de omvang van de schadeloosstelling immers hoofdzakelijk door het nationale recht bepaald (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C-300/10, EU:C:2012:656, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24
De Unieregeling beoogt dus niet de wettelijke aansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten te harmoniseren en de lidstaten blijven in beginsel bevoegd om te bepalen welke regeling inzake wettelijke aansprakelijkheid geldt voor ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer met motorrijtuigen (zie in die zin arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C-300/10, EU:C:2012:656, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25
In de huidige stand van het Unierecht blijven de lidstaten in beginsel dus vrij om in het kader van hun wettelijke aansprakelijkheidsregelingen met name te bepalen welke soorten door motorrijtuigen veroorzaakte schade moeten worden vergoed, wat de omvang van de vergoeding is en wie recht op die vergoeding heeft (zie in die zin arrest van 24 oktober 2013, Drozdovs, C-277/12, EU:C:2013:685, punt 32).
26
De lidstaten dienen bij de uitoefening van hun bevoegdheden op dit gebied echter het Unierecht in acht te nemen en de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van voertuigen aan het verkeer, mogen de Unieregeling haar nuttige werking niet ontnemen (zie in die zin arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C-300/10, EU:C:2012:656, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
Voorts moet in herinnering worden gebracht dat de door de Uniewetgever voortdurend nagestreefde en versterkte doelstelling van richtlijn 2009/103 bestaat in de bescherming van de slachtoffers van door motorrijtuigen veroorzaakte ongevallen (zie in die zin arrest van 4 september 2018, Juliana, C-80/17, EU:C:2018:661, punt 47), en dat uit de overwegingen 2 en 20 van deze richtlijn tevens blijkt dat de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, ‘gevolgen voor het vrije verkeer van personen en voertuigen’ heeft. Het Hof heeft in dit verband namelijk gepreciseerd dat de Unieregeling inzake de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, waarvan richtlijn 2009/103 deel uitmaakt, enerzijds het vrije verkeer beoogt te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden, en anderzijds wil verzekeren dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (zie in die zin arresten van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C-300/10, EU:C:2012:656, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 20 juni 2019, Línea Directa Aseguradora, C-100/18, EU:C:2019:517, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28
In casu blijkt uit de aanwijzingen van de verwijzende rechter dat artikel 28 van de Letse wet op de verplichte motorrijtuigenverzekering de verzekeraar van wettelijke aansprakelijkheid weliswaar verplicht om de kosten te dekken voor het wegslepen van het beschadigde voertuig of het wrak van de plaats van het ongeval naar de woonplaats van de eigenaar of van de bevoegde gebruiker die het voertuig ten tijde van het verkeersongeval bestuurde, dan wel naar de plaats waar het voertuig zal worden hersteld, maar deze verplichting geldt alleen wanneer het wegslepen op het Letse grondgebied plaatsvindt. Voorts is die verzekeraar op grond van dit artikel weliswaar verplicht om de kosten voor het stallen van het beschadigde voertuig te dekken, maar enkel op voorwaarde dat deze kosten ‘als gevolg van een strafrechtelijk onderzoek of om enige andere reden’ noodzakelijk waren.
29
In dit verband moet in de eerste plaats met betrekking tot de sleepkosten worden vastgesteld dat een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding kan leiden tot een situatie waarin een persoon wiens voertuig dat gewoonlijk in een andere lidstaat is gestald, beschadigd is geraakt als gevolg van een ongeval dat zich op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat heeft voorgedaan en waarvoor de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van een gewoonlijk in eerstgenoemde lidstaat gestald voertuig wordt aangesproken, van de verzekeraar van deze wettelijke aansprakelijkheid slechts een gedeelte van de vergoeding voor materiële schade ontvangt waarin is voorzien voor schade aan voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat zijn gestald.
30
Aangezien volgens een dergelijke regeling alleen sleepkosten zijn gedekt die op het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn gemaakt, zijn de sleepkosten voor een persoon die zich in een situatie als die van K.S. bevindt, derhalve ten minste gedeeltelijk uitgesloten van de dekking wanneer het voertuig wordt weggesleept naar zijn woonstaat en aldaar wordt hersteld. Een persoon die slachtoffer is van een soortgelijk ongeval dat zich heeft voorgedaan in de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, zal door die verzekeraar daarentegen volledig worden vergoed voor de kosten voor het wegslepen van het voertuig naar zijn woonplaats of naar de plaats in deze lidstaat waar het voertuig zal worden hersteld.
31
Volgens vaste rechtspraak kan een voorschrift van nationaal recht dat een onderscheid maakt op basis van woonplaats hoofdzakelijk ten nadele van burgers van andere lidstaten werken, aangezien niet-ingezetenen meestal niet-staatsburgers zijn (zie naar analogie arrest van 6 februari 2014, Navileme en Nautizende, C-509/12, EU:C:2014:54, punt 14 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat een regeling als aan de orde in het hoofdgeding leidt tot discriminatie tussen benadeelden op basis van hun woonstaat.
33
Het is juist dat artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 verwijst naar ‘de nodige maatregelen’ en dus niet bepaalt dat iedere lidstaat ervoor moet zorgen dat verzekeringsondernemingen ter zake van de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid alle geleden schade dekken, maar dat neemt niet weg dat een beperking van de dekking door de verplichte verzekering voor door motorrijtuigen veroorzaakte schade niet louter op grond van de woonstaat van de benadeelde kan worden gerechtvaardigd. Gelet op de in punt 27 van het onderhavige arrest vermelde beschermingsdoelstellingen van deze richtlijn, kan immers het feit dat de benadeelde in een andere lidstaat woont dan die waar het ongeval heeft plaatsgevonden, op zich een verschil in behandeling met betrekking tot de dekking van de schade door de verzekeraar niet rechtvaardigen.
34
Deze vaststelling doet echter geen afbreuk aan het recht van iedere lidstaat om, zonder gebruik te maken van criteria die verband houden met zijn grondgebied, de vergoeding voor sleepkosten met name te beperken wanneer de technische middelen voor de herstelling beschikbaar zijn op een plaats die aanzienlijk dichterbij is gelegen dan die waarnaar wordt gevraagd het voertuig te slepen en de sleepkosten in een andere lidstaat derhalve buitensporig lijken.
35
Wat in de tweede plaats de stallingskosten betreft, blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt niet dat de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, voor zover zij voorziet in de dekking van de stallingskosten indien het ‘als gevolg van een strafrechtelijk onderzoek of om enige andere reden’ noodzakelijk is het voertuig te stallen, enig onderscheid zou maken tussen personen met woonplaats in Letland en personen met woonplaats in een andere lidstaat. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om na te gaan of de omstandigheden van het hoofdgeding zien op een situatie waarin moet worden geoordeeld dat het stallen van het voertuig om ‘enige andere reden’ ‘noodzakelijk’ was en of er in dit verband daadwerkelijk geen sprake is van een verschil in behandeling op basis van de woonplaats van de eigenaar of houder van het beschadigde voertuig.
36
Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 3 van richtlijn 2009/103 aldus moet worden uitgelegd dat:
- —
het in de weg staat aan een bepaling van een lidstaat volgens welke de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, schade bestaande in de kosten voor het wegslepen van het beschadigde voertuig slechts moet dekken voor zover het wegslepen op het grondgebied van deze lidstaat heeft plaatsgevonden, waarbij deze vaststelling geen afbreuk doet aan het recht van die lidstaat om de vergoeding voor sleepkosten te beperken zonder gebruik te maken van criteria die verband houden met zijn grondgebied, en
- —
het niet in de weg staat aan een bepaling van een lidstaat volgens welke deze verzekering schade bestaande in de kosten voor het stallen van het beschadigde voertuig slechts moet dekken indien het als gevolg van een strafrechtelijk onderzoek of om enige andere reden noodzakelijk was om het voertuig te stallen, mits deze beperkte dekking zonder verschil in behandeling op basis van de woonstaat van de eigenaar of houder van het beschadigde voertuig wordt toegepast.
Kosten
37
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid moet aldus worden uitgelegd dat:
- —
het in de weg staat aan een bepaling van een lidstaat volgens welke de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, schade bestaande in de kosten voor het wegslepen van het beschadigde voertuig slechts moet dekken voor zover het wegslepen op het grondgebied van deze lidstaat heeft plaatsgevonden, waarbij deze vaststelling geen afbreuk doet aan het recht van die lidstaat om de vergoeding voor sleepkosten te beperken zonder gebruik te maken van criteria die verband houden met zijn grondgebied, en
- —
het niet in de weg staat aan een bepaling van een lidstaat volgens welke deze verzekering schade bestaande in de kosten voor het stallen van het beschadigde voertuig slechts moet dekken indien het als gevolg van een strafrechtelijk onderzoek of om enige andere reden noodzakelijk was om het voertuig te stallen, mits deze beperkte dekking zonder verschil in behandeling op basis van de woonstaat van de eigenaar of houder van het beschadigde voertuig wordt toegepast.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑05‑2021