Rb. Arnhem, 13-08-1999, nr. 1999/435
ECLI:NL:RBARN:1999:AA1009
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
13-08-1999
- Zaaknummer
1999/435
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:1999:AA1009, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 13‑08‑1999; (Kort geding)
Uitspraak 13‑08‑1999
Inhoudsindicatie
-
Vonnis d.d. 13 augustus 1999
Vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem in het kort geding van:
X,
Y,
beiden wonende te Arnhem,
eisers bij dagvaarding van 28 juli 1999,
procureur: mr. J.J. Merkelijn te Wageningen,
Rolnummer KG 1999/435 tegen
de Staat der Nederlanden,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur: mr. B. Peek te Arnhem,
advocaat : mr. H.J.M. Besselink te 's-Gravenhage.
Het verloop van de procedure
Eisers hebben gedaagde ter terechtzitting van 13 augustus 1999 in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. Ter zitting hebben eisers hun eis gewijzigd, waartegen gedaagde geen bezwaar heeft gemaakt.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De raadslieden van partijen hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities en de daarbij behorende producties.
In bijzijn van partijen heeft aansluitend aan de behandeling ter zitting een bezichtiging ter plaatse aan de Xweg x te Arnhem plaatsgevonden.
Ten slotte zijn de processtukken voor het wijzen van vonnis overgelegd.
De vaststaande feiten
1. De gemeente Arnhem is eigenares van het voormalige schoolgebouw aan de Xweg x te Arnhem.
2. Op 28 mei 1998 heeft de gemeente Arnhem een overeenkomst gesloten met de H.O.D. Nederland B.V. (huisoppasdienst), hierna te noemen H.O.D.. In de overeenkomst heeft de H.O.D. zich verplicht om het schoolgebouw te doen bewonen. Sedert mei 1998 heeft H.O.D. zogeheten oppasovereenkomsten met derden gesloten, die in het schoolgebouw mogen wonen. Op dit moment wonen er zeven "oppassers" in het schoolgebouw.
3. Op 28 juni 1999 hebben eisers de voormalige fietsenkelder van het schoolgebouw in gebruik genomen en hebben op 1 juli 1999 de politie daarover ingelicht.
4. Op 6 juli 1999 is de door eisers in gebruik genomen ruimte door de politie ontruimd. Na deze ontruiming hebben eisers op 22 juli 1999 de voormalige fietsenkelder opnieuw in gebruik genomen.
5. Eisers is een "oppasovereenkomst" aangeboden, maar hebben die geweigerd.
Het geschil
6. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot het oordeel kan komen dat er een redelijk vermoeden bestaat dat eisers zich op enig moment schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 138 van het wetboek van strafrecht (Sr) en artikel 429sexies Sr. Dienaangaande hebben eisers aangevoerd dat het door hen gekraakte gedeelte van het schoolgebouw al langer dan een jaar niet in gebruik is geweest. Naar de mening van eisers bestaat het schoolgebouw uit twee gedeelten. Het bovenste gedeelte is in gebruik gegeven aan H.O.D., het onderste gedeelte dat eisers in gebruik hebben genomen, niet. Het onderste gedeelte is bouwkundig geheel afgescheiden van de rest van het schoolgebouw. Er bestaat intern geen verbinding met andere ruimtes en er is een eigen toegangsdeur.
Voorts hebben eisers aangevoerd dat de ontruiming op 6 juli 1999 onrechtmatig is. Eisers vrezen dat de politie op basis van artikel 429sexies Sr danwel artikel 138 Sr opnieuw tot ontruiming over zullen gaan.
Eisers vorderen dan ook gedaagde, en via hem de officier van justitie te Arnhem te verbieden strafrechtelijke dwangmiddelen toe te passen, voor zover deze voortvloeien uit verdenking van overtreding door eisers van artikel 429sexies Sr en/of de artikel 138 en 139 Sr en gedaagde te verbieden de ruimte aan de Xweg x opnieuw te ontruimen voordat omtrent de strafbaarheid van eisers op grond van voornoemde artikelen door de strafrechter een onherroepelijke uitspraak zal zijn gedaan, met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
7. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling van het geschil
8. Vooropgesteld moet worden dat eisers zonder recht of titel het gedeelte van het pand aan de Xweg x te Arnhem in gebruik hebben (genomen).
9. Eisers hebben aangevoerd dat de ruimte die zij gekraakt hebben, langer dan een jaar -de termijn die in artikel 429sexies Sr wordt genoemd- niet in gebruik is geweest.
Alvorens hierop in te gaan dient de vraag te worden beantwoord of de door eisers in gebruik genomen ruimte deel uitmaakt van het voormalige schoolgebouw dan wel moet worden beschouwd als een afzonderlijk gebouw.
10. Uit de stukken, het verhandelde ter zitting en de bezichtiging ter plaatse is gebleken dat het schoolgebouw uit twee verdiepingen bestaat. Op de benedenverdieping zijn onder meer de gymzalen gesitueerd. Onder de gymzalen bevindt zich een half ondergronds gelegen kelder, de ruimte die eisers in gebruik hebben genomen. Bij de bezichtiging ter plaatse heeft de president geconstateerd dat vanaf de buitenkant niet waar te nemen is dat deze kelder een afzonderlijk gebouw betreft: de kelder is niet gescheiden van de rest van het schoolgebouw. De kelder heeft ook geen apart huisnummer.
Voorts is door eisers niet betwist dat het onderhavige schoolgebouw kadastraal één geheel vormt.
Vaststaat dat de betreffende kelder door de destijds in het schoolgebouw gevestigde onderwijsinstelling als fietsenkelder is gebruikt. Later is deze verbouwd voor onderwijsdoeleinden: er zijn lokalen ingericht, douches en toiletten aangelegd alsmede een keukentje.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden kan voorshands worden aangenomen dat de onderhavige kelder een onlosmakelijk onderdeel van de rest van het schoolgebouw is (geweest) en niet kan worden beschouwd als een afzonderlijk gebouw zoals door eisers is betoogd.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat er intern geen verbinding bestaat tussen de kelder en de rest van het schoolgebouw en deze ruimte een aparte buitendeur heeft.
Het is niet ongebruikelijk dat een ten dienste van een gebouw staande ruimte als de onderhavige slechts via een zelfstandige toegang te bereiken is.
11. Met betrekking tot de stelling van eisers dat de voormalige fietsenkelder langer dan 12 maanden niet in gebruik is geweest wordt het volgende overwogen.
Vaststaat dat de gemeente Arnhem op 28 mei 1998 een overeenkomst met de H.O.D. heeft gesloten, waarbij aan de H.O.D. de onroerende zaak gelegen aan de Xweg x te Arnhem in bewaring is gegeven. Uit deze overeenkomst blijkt niet dat deze geen betrekking heeft op de voormalige fietsenkelder. Nu onder 9 is overwogen dat de onderhavige kelder een onderdeel is van het schoolgebouw, moet voorshands worden aangenomen dat de tussen de gemeente Arnhem en H.O.D. gesloten overeenkomst eveneens betrekking heeft op de kelder.
Dit is ook door gedaagde ter zitting bevestigd.
12. Vaststaat dat een groot deel van het schoolgebouw daadwerkelijk in gebruik is gegeven door H.O.D. aan zogeheten "oppassers". Dit wordt ook niet door eisers betwist.
Nu een groot aantal ruimtes van het schoolgebouw daadwerkelijk in gebruik is, kan voorshands worden geconcludeerd dat het hele schoolgebouw in gebruik is genomen. De omstandigheid dat een klein aantal ruimtes niet daadwerkelijk wordt gebruikt, kan niet van doorslaggevende betekenis worden geacht.
Het gaat immers, voorlopig oordelend, om het feitelijk gebruik van het schoolgebouw in zijn geheel en niet om het gebruik per ruimte.
Derhalve dient de stelling van eisers dat de door hen in gebruik genomen kelder langer dan 12 maanden niet in gebruik is geweest, te worden verworpen.
Uit de stukken blijkt overigens dat op 7 juli 1999 een oppasovereenkomst met betrekking tot de kelder is gesloten.
13. Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde voorzieningen dienen te worden geweigerd.
14. Als de in het ongelijk gestelde partij worden eisers in de proceskosten van gedaagde verwezen.
De beslissing
De president,
I. weigert de gevorderde voorzieningen;
II. veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op
f. 1.550,00 voor salaris procureur en f. 400,00 vanwege griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door de vice-president mr. J.A.Z. Hooft Graafland en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.