Rb. Leeuwarden, 28-06-2005, nr. 17/081182-04 VEV
ECLI:NL:RBLEE:2005:AT8265
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
28-06-2005
- Zaaknummer
17/081182-04 VEV
- LJN
AT8265
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2005:AT8265, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 28‑06‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Balkon, dood door schuld, onvoorzichtig gedrag, wettelijk maximum
Partij(en)
Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 28 juni 2005
Parketnummer: 17/081182-04
Ad informandum gevoegd parketnummer 17/047293-04.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 15 juni 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Scholtmeijer, advocaat te Heerenveen.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
TOELICHTING OP HET BEWIJS
De exacte toedracht van de fatale val van [slachtoffer] is niet komen vast te staan en blijkens rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut ook niet meer te achterhalen.
Wel kan er van worden uitgegaan dat verdachte en [slachtoffer] die middag stevig hadden gedronken (getuige een alcoholpromillage van 2,4 respectievelijk 3,6) en dat verdachte [slachtoffer] op een gegeven moment een duw heeft gegeven, terwijl zij zich bevond op een smalle galerij (breedte 1,30 m) voor haar appartement en dat zij daardoor over de balustrade vanaf de tweede verdieping naar beneden is gevallen.
De rechtbank baseert deze conclusie in het bijzonder op diverse verklaringen van de verdachte, onder meer, afgelegd tegenover de politie.
Anders dan door de verdediging is bepleit is er geen sprake van dat op deze punten verdachtes verklaring(en) onder druk zouden zijn afgelegd of dat hem van de zijde van de politie woorden in de mond zouden zijn gelegd. De rechtbank wordt in dit oordeel bevestigd door de video-opnames van de desbetreffende verhoren. Bovendien heeft verdachte tegen diverse getuigen gezegd dat hij heeft geduwd dan wel het slachtoffer over de balustrade heeft geduwd.
Voor de primair telastegelegde doodslag zou bewezen moeten worden dat verdachte [slachtoffer] een duw heeft gegeven met het opzet haar te doden. Daarbij zou op zijn minst vast moeten komen te staan dat verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder het duwen plaatsvond, zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daardoor over de balustrade zou vallen en deze voor lief nam. Er zijn echter geen omstandigheden komen vast te staan welke die conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. De balustrade had een normale hoogte, te weten 1,02 m. Verder zijn over de lengte van [slachtoffer], haar positie ten opzichte van de balustrade ten tijde van de duw en de kracht en de wijze van duwen of anderszins geen bijzonderheden komen vast te staan. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van doodslag.
Als eerder overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] een zodanige duw heeft gegeven dat zij dientengevolge van de galerij op de tweede verdieping over de balustrade naar beneden is gevallen. Het verband tussen de val en haar dood is ook komen vast te staan.
De rechtbank waardeert de mate van schuld bij verdachte als grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Verdachte heeft het slachtoffer in de richting van de balustrade geduwd, terwijl zij zich vlak bij die balustrade moet hebben bevonden, want zij stond tussen verdachte en de balustrade in op een galerij die slechts 1,30m breed was. Het ging om een 67jarige vrouw die in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde en aldus minder dan normaal gesproken het geval zou zijn geweest in staat zal zijn geweest de duw op te vangen. Het duwen moet, gelet op het feit dat [slachtoffer] daardoor over de 1,02m hoge balustrade is gevallen, krachtig zijn geweest.
Verdachte zal ter zake van het subsidiair telastegelegde worden veroordeeld.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 9 november 2004 te Sneek, in de gemeente Sneek, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig (met kracht) tegen het (boven)lichaam van [slachtoffer] zich bevindend op de galerij op de tweede etage van een flatgebouw heeft geduwd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] van(af) die galerij over de ballustrade naar beneden is gevallen en op de grond
- (klinkerbestrating)
terecht is gekomen en zodanig letsel bestaande uit onder meer botbreuken aan de borstkas [ribben] en in het gezicht [verbrijzeld aangezichtsschedel] alsmede het inwendig verscheuren van het hart en de lichaamsslagader heeft bekomen, dat deze [slachtoffer] aan de gevolgen van dit genoemd heftig botsend geweld op het lichaam is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
subsidiair: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- -
de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- -
de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- -
de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het briefrapport van psychiater [naam] d.d. 21 januari 2005 en het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 14 december 2004;
- -
de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan het overige op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit te hebben schuldig gemaakt, welke zaak derhalve hiermee is afgedaan;
- -
de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Tevens vordert de officier van justitie de gedeeltelijke toewijzing (te weten de posten 1, 2, 6 en 7) van de vordering van de benadeelde partij.
- -
het pleidooi van de raadsman.
Als hiervoor is overwogen, kan niet worden bewezen, en verdachte dus ook niet worden aangerekend, dat hij opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]; ook niet dat hij er ernstig rekening mee moest houden en voor lief nam dat de duw die hij haar gaf zou leiden tot haar dood. Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt is door de wetgever bedreigd met een veel lagere straf dan zou gelden voor doodslag, waar de officier van justitie van uitging.
Voor doodslag geldt een maximumstraf van vijftien jaar. Voor de door de rechtbank bewezenverklaarde dood door schuld een maximum van negen maanden.
Door het zeer onvoorzichtige gedrag van verdachte, als in de toelichting op de bewezenverklaring is omschreven, is [slachtoffer] overleden. Het fatale gevolg rechtvaardigt in dit geval dat een straf zal worden opgelegd overeenkomstig het wettelijk maximum. De rechtbank realiseert zich dat de op te leggen straf bij lange na niet tegemoet komt aan de gevoelens die de dood van [slachtoffer] hebben opgeroepen bij haar familie en de gemeenschap in Sneek. Een zwaardere straf had echter alleen kunnen worden opgelegd als verdachte opzet had gehad op haar dood en dat is niet komen vast te staan.
BENADEELDE PARTIJ
[benadeelde partij], zijnde nabestaande van [slachtoffer], heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar en haar familie geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van ? 873,00 (opmaken verklaring erfrecht en nota steenhouwerij) voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve tot dit bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het meer gevorderde niet ontvankelijk verklaren nu dit geen schade betreft die rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het toegewezen bedrag aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], toe tot na te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 873,00 (zegge: achthonderd drieënzeventig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van ? 873,00 (zegge: achthonderd drieënzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 873,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, mr. M. Brinksma en
mr. L.A.D. Lindenbergh, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2005.
Mrs. Brinksma en Lindenbergh zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.