HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis. Zie ook HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 m.nt. Rozemond alsmede HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662, NJ 2018/256 m.nt. Rozemond, waarnaar de steller van het middel verwijst.
HR, 17-11-2020, nr. 19/02111
ECLI:NL:HR:2020:1805
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-11-2020
- Zaaknummer
19/02111
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1805, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑11‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1090
ECLI:NL:PHR:2020:1090, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1805
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Gewelddadige woninginbraak in Hoofddorp. Medeplegen poging tot diefstal met geweld d.m.v. braak, art. 312.2 Sr. 1. Bewijsklacht medeplegen. 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. HR: art. 81.1 RO. Ad 2. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Samenhang met 19/02033.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02111
Datum 17 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 april 2019, nummer 23-000891-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P.J. van Riel, advocaat te Ede (Gld), bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
3.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2020.
Conclusie 08‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Gewelddadige woninginbraak in Hoofddorp. Medeplegen poging tot diefstal met geweld d.m.v. braak, art. 312.2 Sr. 1. Bewijsklacht medeplegen. 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. HR: art. 81.1 RO. Ad 2. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat ten behoeve van in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Samenhang met 19/02033.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02111
Zitting 8 september 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 16 april 2019 door het Gerechtshof Amsterdam wegens ‘poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met zaak 19/02033. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Rhenen, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte tot een bewezenverklaring van ‘medeplegen’ is gekomen nu onvoldoende gemotiveerd is waarom hiervan sprake zou zijn, en niet van medeplichtigheid.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 23 januari 2016 te [plaats ] , gemeente [plaats ] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in of uit een woning gelegen aan de [a-straat 1] weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer] , zich en/of zijn mededaders de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat geld en/of die goederen onder hun bereik heeft gebracht door middel van braak, en die voorgenomen diefstal heeft doen volgen van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken, een poortdeur en een deur van genoemde woning heeft opengebroken en/of geforceerd en die woning is binnengegaan en heeft doorzocht en heeft getracht een kluis te openen en [slachtoffer] met kracht tegen een deur heeft geduwd en met een ijzeren staaf tegen diens voorhoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
6. Het hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een proces-verbaal van aangifte (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 23 januari 2016 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] afgelegde verklaring:
Op 23 januari 2016 om 12.30 uur heb ik mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats ] afgesloten en onbeschadigd achtergelaten. Op 23 januari 2016 omstreeks 22.10 uur kwam ik terug bij mijn woning. Mijn schuttingdeur stond op een kiertje open. Ik ben naar de tuindeur van mijn woning gelopen. Ik zag dat deze deur ook op een kiertje openstond. Ik hoorde geluiden van boven komen. Ik heb een stok gepakt. Ik hoorde dat er lades open en dicht gingen. Ik deed het licht aan in de hal en in mijn woonkamer. Ik hoorde verschillende stemmen roepen: “politie, politie”. Ik zag drie personen de trap afkomen. Ik hoorde één roepen: “ga weg”. Ze renden naar mij toe. Ik werd tegen de wc-deur aangeduwd door de voorste man die de trap afkwam. Deze persoon had een ijzeren staaf in zijn rechterhand. De derde die de trap afkwam had een koevoet in zijn rechterhand. Nummer 1 en nummer 2 (die van de trap afkwamen) duwden de deur van de hal naar de woonkamer dicht. Toen de deur open was, heb ik persoon 2 een roei verkocht met de stok. Ik raakte zijn achterhoofd. Hij had een capuchon op. Ik kreeg toen een klap met de ijzeren staaf van nummer 1. Ik kreeg de klap op mijn voorhoofd. Ik zag dat nummer 1 en 2 door mijn woonkamer de achtertuin in renden, waar man 3 ook stond. Ze renden alle drie door de opening van de schuttingdeur weg.
Boven zag ik dat alle ruimten doorzocht waren. Op de tweede etage had ik een kluis staan; deze is beschadigd door de verdachten. Ik heb een behoorlijke bult op mijn hoofd. Ik zag dat er bloed uit de bult kwam. Ik voelde een bonkende pijn.
Ik kan de verdachten als volgt omschrijven:
- man 1: 1.75 meter lang, normaal postuur, rond hoofd, donkergekleurde jas, lengte net tot onder de bil, capuchon (niet op het hoofd), sluik haar langs zijn oren, jonge-jongens baardje, spijkerbroek;
- man 2: 1.75 meter lang, capuchon over zijn hoofd, donkergekleurde jas;
- man 3: kort donker haar ongeveer 5 centimeter lang, dat wild omhoog stond, rond gezicht en groene of bruine jas, lengte tot net boven de knie.
Ik heb schade aan mijn schuttingdeur en kozijn en aan het slot en het kozijn van mijn openslaande tuindeuren.
2. Een proces-verbaal van aanvullende aangifte (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 24 januari 2016 door aangever [slachtoffer] ten overstaan van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] afgelegde verklaring:
Door de klap heb ik een behoorlijke bult op mijn voorhoofd. Er zijn geen goederen uit mijn woning weggenomen. Er is geprobeerd een kluis mee te nemen. Ik zag dat deze kluis beschadigd was. Ik heb (het hof begrijpt:) man 1 het beste gezien. Volgens mij had hij een blanke huidskleur. Hij was eerder blank dan bruin. Verder had hij donker haar en een ringbaardje. De tweede man droeg een capuchon met een vrij lichte bontkraag over zijn hoofd. Hij droeg een donkerkleurige jas. Ik heb met de stok op zijn achterhoofd geslagen. De derde droeg een jas tot net boven zijn knieën. Ik heb geen accent gehoord. Het klonk voor mij als goed Hollands.
3. Een proces-verbaal van bevindingen (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van de bevoegde opsporingsambtenaren verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dan wel één hunner:
Op 23 januari 2016 omstreeks 22.15 uur kregen wij het verzoek te gaan naar de [b-straat 1] te [plaats ] , waar een woninginbraak gaande zou zijn. Tijdens het aanrijden hoorden wij dat een collega een personenauto, een witte Toyota Aygo, met het kenteken [kenteken] midden op de [c-straat] had zien stoppen. Hij zag twee personen het voertuig ingaan. Hij zag het voertuig met hoge snelheid wegrijden. Op dat moment kregen wij te horen dat er een inbraak plaatsvond op het [a-straat ] . Wij zijn via de [c-straat] in de richting van de [a-straat ] gereden. Wij hoorden dat een getuige drie personen had zien wegrennen. Wij hebben een zoekslag gemaakt in het verlengde van de looprichting van de mogelijke verdachten. Omstreeks 22.29 uur reden wij op de [d-straat] . Wij zagen op het trottoir een man ons tegemoet lopen. Wij zagen dat deze man ongeveer 1.60 meter lang was, een donkere jas tot over de heupen droeg. De jas had een lichte bontkraag. Wij zagen dat deze man op het moment dat wij langsreden direct zijn gezicht wegdraaide. Wij zagen dat deze man zijn rits van zijn winterjas grotendeels had opengeritst. Wij vonden dit opvallend aangezien de buitentemperatuur ongeveer 7 graden bedroeg. Omdat het signalement van de man grotendeels overeenkwam (het hof begrijpt: met de door aangever [slachtoffer] opgegeven signalement van een van de daders), hebben wij de man staande gehouden. Wij vroegen aan de man waar hij naar onderweg was. We hoorden de man zeggen: “wat?”. Hierop hebben wij de vraag herhaald. Wij hoorden de man zeggen: “Me vriendin woont hier en ik ben onderweg naar haar”. Wij vroegen hem vervolgens waar zijn vriendin woonde. Wij hoorden de man zeggen: “wat?”. Na de vraag herhaald te hebben gaf de man aan niet precies te weten waar zij woonde. Op alle vragen die wij vervolgens stelden hoorden wij de man constant antwoorden met ‘wat’. Wij hadden het vermoeden dat de man hiermee extra tijd wilde creëren om een antwoord te kunnen bedenken. De man gaf op te zijn:
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] .
Wij zagen dat [medeverdachte] een snelle ademhaling had en redelijk buiten adem was en een redelijk bezweet voorhoofd had. Wij vermoedden dat hij had gerend.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , vroeg hoe lang hij al een relatie had met zijn vriendin. Wij hoorden verdachte zeggen dat hij inmiddels een jaar een relatie met haar had. Ik vroeg wat haar achternaam was. Wij hoorden verdachte zeggen dat hij dat niet wist.
Als aanvulling op het eerder gegeven signalement kregen wij te horen dat 1 van de verdachten een donkere jas droeg met een bontkraag en een lengte had van ongeveer 1.50 à 1.70 meter.
De verdachte [medeverdachte] is aangehouden, omdat hij voldeed aan het signalement; een onsamenhangende verklaring had voor de reden dat hij in deze wijk was en omdat hij uit de richting kwam waar de getuige de personen had weg zien rennen. Bij de insluiting van de verdachte zagen wij dat zijn schoenen waren bevuild met vochtige aarde. Toen hij zijn jas had uitgedaan, zagen wij dat zijn rug nat was. Wij roken een penetrante lucht die wij herkenden als zweet. Wij zagen dat de verdachte zijn broekspijpen begon af te kloppen en zagen dat er aarde van zijn broek viel.
Waarneming verwonding bij de verdachte door verbalisant [verbalisant 4] :
Ik heb het hoofd van de verdachte bekeken. Ik zag bovenop het hoofd een rode plek. Deze rode plek herkende ik als een lichte bloeduitstorting. Rondom deze plek zag ik rode wondjes. Ik zag dat de rode kleur in de wondjes veroorzaakt werd door zijn bloed. Ik zag dat het bloed nog niet gestold was. Hieruit maakte ik op dat de wondjes vers waren. Ik voelde op de rode plek op zijn hoofd een lichte bobbel of zwelling.
Waarneming verwondingen op het hoofd door verbalisant [verbalisant 3] :
Bovenop het hoofd van [medeverdachte] zag ik een rode plek. Deze rode plek herkende ik als een lichte bloeduitstorting. Rondom deze rode plek zag ik kleine rode wondjes. Ik zag dat het bloed nog niet was opgedroogd. Mijn conclusie is dat de wondjes niet oud waren. Vervolgens voelde ik een onnatuurlijke bobbel dan wel een zwelling op de plek op zijn hoofd waar ook de rode plek zat.
De verdachte wordt als volgt beschreven:
man, ongeveer 1.60 meter lang, blank uiterlijk, haardracht: opvallend lange haren van links naar rechts plat liggend, dun, zwarte winterjas, opvallend geel koord met een haak aan het einde, bontkraag op de capuchon van de winterjas, groen-bruin overhemd, blauwe spijkerbroek en donkere sportschoenen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] :
Op 23 januari 2015 (het hof begrijpt: 2016) omstreeks 22.10 uur reed ik over de Provincialeweg N201 in [plaats ] , toen de centralist van de Meldkamer meedeelde dat er op dat moment een woninginbraak gaande was aan het [b-straat ] te [plaats ] . Rijdend over de [c-straat] in de richting van de kruising met het [a-straat ] zag ik voor mij een personenauto stilstaan midden op de rijbaan ter hoogte van de bushalte […] . Toen ik deze auto, een witte Toyota Aygo voorzien van het kenteken [kenteken] , naderde, zag ik vanuit de richting van het [a-straat ] twee mannen aan komen rennen en achterin deze auto stappen. De auto reed direct weg en sloeg rechtsaf het [e-straat] in. Ik heb het kenteken genoteerd en nam vluchtig een signalement op van de rennende mannen. Beide personen waren lichtgetint, beiden waren donker gekleed, één had een donkerblauwe drie kwart jas aan met vermoedelijk een bontkraag. De tweede man had eveneens een drie kwart jas aan, vermoedelijk kleur zwart. Beiden waren tussen de 20 en 25 jaar oud. Achter het stuur zat een derde persoon, eveneens licht getint, donker gekleed. Hij had een op een ringbaardje gelijkende gezichtsbeharing. Op het moment dat ik arriveerde aan het [b-straat ] , werd door de Meldkamer meegedeeld dat er een inbraak gaande was aan het [a-straat ] en dat de daders waren weggerend in de richting van de halte […] . Gezien het tijdstip vermoed ik dat de mannen die ik had zien rennen de daders moeten zijn geweest van laatstgenoemde inbraak. Later bleek dat de aangever van de inbraak aan het [a-straat ] een overeenkomstig signalement opgaf dan die ik had waargenomen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] :
Op 23 januari 2016 werd gezien dat twee mannen uit de richting [a-straat ] kwamen rennen en in een witte Toyota Aygo met het kenteken [kenteken] stapten. Uit de gegevens van het Rijksdienst van het Wegverkeer (RDW) werd bekend dat de Toyota op naam staat van het bedrijf genaamd [A] . Uit het ontvangen huurcontract en factuur bleek dat de Toyota verhuurd was vanaf 10 januari 2016 11.43 uur tot en met 24 januari 2016 te 12.32 uur. De huurder bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [plaats ] , [f-straat 1] .
Uit de als bijlage (…) bij dit proces-verbaal gevoegde huurovereenkomst, waarin 17 januari 2016 als retourdatum is vermeld, maakt het hof op dat 24 januari 2016 niet als einddatum is overeengekomen bij het aangaan van de huurovereenkomst.
6. Een proces-verbaal van bevindingen (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] :
Op 25 januari 2016 trof ik in de fouillering van verdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990, een visitekaartje van [A] te [plaats ] aan.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
Ik ben werkzaam bij [A] waar de Toyota met kenteken [kenteken] is verhuurd aan [verdachte] van 10 tot en met 24 januari 2016. Ik hoorde van een collega dat de huurder van de Toyota bij het inleveren had gezegd dat als de politie belt wij geen gegevens moesten geven.
8. Een proces-verbaal van bevindingen (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] :
De Track en Trace gegevens over de periode 10 januari 2016 tot en met 24 januari 2016 van de Toyota met kenteken [kenteken] , zijn gevorderd bij het [A] en onderzocht. Uit het onderzoek rijst het vermoeden dat de bestuurder van de Toyota twee van de drie weggevluchte daders bij de poging woninginbraak [a-straat 1] te [plaats ] heeft opgepikt op de [c-straat] te [plaats ] en dat [medeverdachte] de derde gevluchte dader is. Dit is gebaseerd op de volgende gegevens:
• Op zaterdag 23 januari 2016 is de Toyota in de directe omgeving of in de omgeving geweest, zowel waar [verdachte] als waar de verdachte [medeverdachte] wonen.
• Op het moment dat de poging woninginbraak [a-straat 1] werd ontdekt, was de Toyota in de directe omgeving en reed rond dat tijdstip voor de woning [a-straat ] te [plaats ] weg.
• Daarnaast werd gezien dat er twee mannen die uit de richting van de poging woninginbraak aan het [a-straat ] kwamen rennen in de Toyota stapten.
• De route van de Toyota gereden op 23 januari 2016 in [plaats ] is ogenschijnlijk een onlogische route.
• De Toyota werd een dag na de poging woninginbraak direct teruggebracht naar het bedrijf [A] .
• Verdachte [medeverdachte] was in het bezit van een visitekaartje van het bedrijf [A] .
Analyse van de Track en Trace gegevens van 23 januari 2016
Na 20.22 uur bevond de Toyota zich onder meer in [plaats ] . Vanuit [plaats ] reed de Toyota om 21.17 uur [plaats ] binnen. Uit de Track en Trace gegevens van de Toyota bleek dat deze op zaterdag 23 januari 2016 om 21.42 uur vanaf de [c-straat] naar de [a-straat 2] reed waar om 21.45 uur de Toyota 2 minuten en 37 seconden stil stond. Hierop reed de Toyota vanaf de locatie [a-straat 2] naar de locatie [g-straat 1] en weer terug naar de locatie [a-straat 2] .
Uit het onderzoek werd bekend dat aangever [slachtoffer] op 23 januari 2016 omstreeks 22.10 uur de poging woninginbraak [a-straat 1] ontdekte. Hij zag dat drie daders uit zijn woning wegvluchtten. Uit het onderzoek werd bekend dat de Toyota omstreeks 22.10 uur werd gezien op de [c-straat] ter hoogte van de bushalte […] . Gezien werd dat er twee mannen komende uit de richting waar de poging inbraak [a-straat 1] had plaatsgevonden in de Toyota stapten. In de Toyota zat een derde man, de bestuurder. De Toyota reed vervolgens weg en sloeg rechtsaf de [e-straat] in. Uit de Track en Trace gegevens van de Toyota bleek dat deze vanaf 21.53 uur ruim 20 minuten had stilgestaan op de locatie [a-straat 2] , vóór het perceel [a-straat 1] waar de poging plaatsvond. Om 22.14 uur werd de Toyota gestart en om 22.15 uur reed de Toyota via de [c-straat] (hof: op welke laan als snelheid 0 is geregistreerd om 22.15 en 22.16) naar de [h-straat] (het hof begrijpt: via de [e-straat] ), hetgeen overeenkomt met vorenstaande observatie.
9. Een afschrift van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016 (…) tegen de verdachte [verdachte] (dat als bijlage in het dossier is gevoegd).
Blijkens het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 maart 2019 is dit vonnis bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2017, met nummer 23-003186-16, voor zover hier relevant bevestigd en is dit arrest op 5 december 2017 onherroepelijk geworden. Bij dit bevestigde vonnis is de verdachte als pleger veroordeeld ter zake van een op 23 januari 2016 (volgens de aangever in die zaak) tussen 17:30 uur en 22:05 uur gepleegde inbraak in de woning aan de [j-straat 1] te [plaats ] , waarbij aan de achterzijde van die woning met een breekvoorwerp een openslaand raam is geforceerd en waarbij onder meer een iPhone is weggenomen. Aan de bewijsmiddelen die aan die veroordeling ten grondslag zijn gelegd kan - naast voormelde gegevens omtrent de door de verdachte gepleegde inbraak woninginbraak - worden ontleend, dat de gestolen iPhone een dag na de diefstal in gebruik is genomen met de simkaart van het mobiele nummer van de verdachte en dat de door de verdachte gehuurde en door hem bestuurde Toyota Aygo met kenteken [kenteken] tussen 20:08 uur en 20:37 uur heeft stilgestaan in de [j-straat ] te [plaats ] ter hoogte van perceel 36-38.
10. Een proces-verbaal van het verhoor van verdachte [verdachte] van 10 mei 2016 (…). Dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 10 mei 2016 door deze verdachte ten overstaan van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] afgelegde verklaring:
Ik heb de Toyota Aygo met kenteken [kenteken] in de periode 10 januari 2016 tot en met 24 januari 2016 gereden en gehuurd. U laat mij zien dat alleen de huurder in die auto mag rijden. Dat deed ik ook.’
7. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen (met weglating van verwijzingen):
‘Bewijsoverweging en bespreking van een bewijsverweer
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het hem primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat het bewijsminimum niet wordt gehaald. Hij heeft daartoe aangevoerd dat weliswaar vastgesteld kan worden dat de verdachte rond het tijdstip van de inbraak met de door hem bestuurde auto daar in de buurt is geweest, maar dat harde gegevens waaruit zijn betrokkenheid bij de inbraak zou moeten worden afgeleid ontbreken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat hoogstens van medeplichtigheid gesproken kan worden, indien vastgesteld zou worden dat de verdachte als huurder en bestuurder van de auto is opgetreden waarmee de inbrekers naar en van de plaats van het misdrijf zijn vervoerd.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de huurder en bestuurder was van de Toyota Aygo waarmee daders van de op 23 januari 2016 gepleegd poging tot inbraak aan het [a-straat 1] te [plaats ] zijn gevlucht. Het hof acht daartoe in het bijzonder redengevend de grote mate waarin de plaats, het tijdstip en de signalementen van daders van die poging tot woninginbraak aansluiten op de track en trace-gegevens van de door de verdachte bestuurde auto en de waarnemingen betreffende de personen die bij hem in de auto zijn gestapt zeer kort na die inbraakpoging. Onder hen bevond zich ook degene die de aangever met een ijzeren staaf tegen het hoofd heeft geslagen. Ook stelt het hof vast dat de medeverdachte [medeverdachte] degene is die door de aangever in zijn woning met een stok op zijn hoofd is geslagen. Dit leidt het hof met name af uit de plaats waar en de omstandigheden waaronder hij is aangehouden en uit de geconstateerde verwonding en zwelling op zijn hoofd, terwijl het in zijn fouillering aangetroffen visitekaartje van het autoverhuurbedrijf waar de verdachte de door hem bestuurde Toyota heeft gehuurd, ook nog een aanwijzing vormt voor de nauwe banden tussen hem en de verdachte. Dat de verdachte in de avond van 23 januari 2016 samen met onder anderen [medeverdachte] op pad is geweest, leidt het hof af uit de track en trace gegevens. Verder staat vast dat de verdachte direct voorafgaand aan dit optreden te [plaats ] zelf een woninginbraak heeft gepleegd in [plaats ] . Bovendien heeft de verdachte geprobeerd te voorkomen dat door het autoverhuurbedrijf aan de politie inlichtingen zouden worden verschaft.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de verdachte zich in de avond van 23 januari 2016 heeft begeven op een strooptocht gericht op het plegen van woninginbraken, waarbij de verdachte degene was die het voor het begaan van deze strafbare feiten noodzakelijke transportmiddel voor dader(s) en buit heeft gehuurd en bestuurd van de plaats van de ene inbraak naar de volgende. Dat daarbij aan het [a-straat ] door de verdachte en zijn mededaders klaarblijkelijk is gehandeld overeenkomstig een tevoren gemaakt plan leidt het hof, behalve uit de aard van de gedragingen, ook af uit het op het afleggen van de omgeving wijzende rijgedrag in [plaats ] voorafgaand aan de inbraakpoging. Dat niet vast staat dat de verdachte binnen is geweest in de woning aan het [a-straat 1] brengt niet mee dat hij niet als medepleger kan worden aangemerkt, gezien het cruciale belang van zijn bijdrage als transporteur. Het hof heeft er daarbij ook acht op geslagen dat als de verdachte in [plaats ] niet in de woning is geweest, dit in belangrijke mate een kwestie van toeval is geweest, gezien het bewezenverklaarde handelen van de verdachte bij de inbraak te [plaats ] eerder diezelfde avond.
Voorts overweegt het hof dat het tegen de aangever toegepaste geweld ook aan de verdachte moet worden toegerekend. In het door de verdachte tezamen met zijn mededaders uitgevoerde plan om in de avonduren rond tien uur met behulp van een koevoet en een ijzeren staaf in te breken in een woning waarin op dat moment niemand thuis is, ligt - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die in dit geval ontbreken - besloten dat in het geenszins onwaarschijnlijke geval dat een bewoner tijdens de inbraak thuiskomt, tegen hem/haar enig geweld gebruikt zal worden om te ontkomen, zoals een duw en/of een enkele klap al dan niet met behulp van die voornoemde inbrekerswerktuigen. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans hierop bewust aanvaard door zijn betrokkenheid als medepleger bij de uitvoering van dit plan. Het hof heeft hierbij in zijn overwegingen betrokken dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geconfronteerd worden met een inbraak in de eigen woning hevige emoties kan oproepen, waarvan boosheid er één is. Mede tegen die achtergrond is het volstrekt onrealistisch om te denken dat de bewoner de door hem overlopen inbrekers zonder meer (of anders gezegd: zonder slag of stoot) zal laten vertrekken, zodat - tenzij hierover vooraf door de medeplegende inbrekers andersluidende afspraken zijn gemaakt, waarvan hier niet is gebleken - het tegen een dergelijke bewoner gepleegd beperkt geweld om de vlucht mogelijk te maken, als onderdeel van het plan moet worden gezien. Opmerking verdient daarbij dat het hof als vaststaand aanneemt dat de verdachte wist dat bij de inbraak één of meer breekvoorwerpen zouden worden gebruikt, nu een dergelijk voorwerp diezelfde avond ook door hem bij de inbraak in [plaats ] is gehanteerd.
De gevoerde verweren worden mitsdien verworpen en het feit wordt bewezen verklaard, zoals hierna vermeld.’
8. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.1.Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.2.
9. Uit de toelichting op het middel blijkt dat in het bijzonder wordt geklaagd dat het hof zich heeft beperkt ‘tot het benoemen van enkele feitelijkheden’ en dat in het bijzonder de overweging van het hof dat hoewel niet vaststaat dat de verdachte binnen is geweest in de woning aan het [a-straat 1] , dit niet meebrengt dat hij niet als medepleger kan worden aangemerkt, gezien het cruciale belang van zijn bijdrage als transporteur, een ontoereikende motivering oplevert. Ook de overige algemene overwegingen zouden onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Ik begrijp dit aldus dat wordt geklaagd dat het hof onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd tot een bewezenverklaring van medeplegen is gekomen, in plaats van (de subsidiair tenlastegelegde) medeplichtigheid bewezen te verklaren.
10. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte de huurder en bestuurder was van de Toyota Aygo waarmee de daders van de poging tot inbraak aan het [a-straat 1] te [plaats ] zijn gevlucht. Verder staat volgens het hof vast dat de verdachte direct voorafgaand aan deze inbraak zelf een woninginbraak heeft gepleegd in [plaats ] . En dat hij heeft geprobeerd te voorkomen dat door het autoverhuurbedrijf inlichtingen zouden worden verschaft aan de politie. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte zich op de betreffende avond ‘heeft begeven op een strooptocht gericht op het plegen van woninginbraken’. Dat door de verdachte en zijn mededaders aan het [a-straat ] is gehandeld overeenkomstig een tevoren gemaakt plan leidt het hof ‘ook af uit het op het afleggen van de omgeving wijzende rijgedrag in [plaats ] voorafgaand aan de inbraakpoging’. Als de verdachte niet in de woning is geweest, is dit volgens het hof in belangrijke mate een kwestie van toeval geweest, gezien het bewezenverklaarde handelen van de verdachte bij de inbraak te [plaats ] eerder diezelfde avond.
11. Kennelijk gaat het hof er niet vanuit dat de verdachte één van de drie inbrekers was die door de aangever zijn overlopen (bewijsmiddel 1). Medeverdachte [medeverdachte] is door verbalisanten op de [d-straat] aangetroffen (bewijsmiddel 3). In de witte Toyota Aygo zijn twee mannen die vanuit de richting van het [a-straat ] kwamen aanrennen ingestapt (bewijsmiddel 4). Uit de omstandigheid dat zowel een inbreker als de bestuurder van de auto een op een ringbaardje gelijkende gezichtsbeharing had (bewijsmiddelen 2 en 4) heeft het hof in dat licht kennelijk en niet onbegrijpelijk niet willen afleiden dat de verdachte één van de inbrekers was.
12. Het hof hecht betekenis aan de omstandigheid dat de verdachte niet alleen bij de onderhavige inbraak betrokken was, maar ook zelf een woninginbraak heeft gepleegd in [plaats ] . Het hof leidt dat af uit een onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Amsterdam waaruit volgt dat de verdachte als pleger veroordeeld is wegens een op dezelfde dag tussen 17:30 uur en 22:05 uur gepleegde woninginbraak in [plaats ] (bewijsmiddel 9). Dat aan deze omstandigheid betekenis is gehecht in het kader van de vaststelling van medeplegen, vindt steun in HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1808, NJ 2015/398 m.nt. Mevis. De verdachte was in die zaak veroordeeld wegens het medeplegen van vernieling van autobanden in Renesse. A-G Harteveld concludeerde tot cassatie: van een uitvoeringshandeling bleek niet, de verdachte had de medeverdachte niet aangemoedigd of aangespoord, en van een andere substantiële bijdrage bleek evenmin. Uw Raad liet de veroordeling in stand. ’s Hofs kennelijk oordeel dat de handelingen van de verdachte en de medeverdachte ten aanzien van de banden van de Toyota het karakter droegen van een gezamenlijke uitvoering was niet onbegrijpelijk, ‘nu het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte en diens medeverdachte gebukt tussen geparkeerd staande auto's bezig waren, de medeverdachte op dat moment stekende bewegingen heeft gemaakt waarop een gesis was te horen, beide verdachten vervolgens moesten lachen en samen hard zijn weggereden, waarna zij een half uur later op het vakantiepark aankwamen waar de verdachte vervolgens zelf andere autobanden heeft doorgestoken.’ Dat de verdachte niet lang voor of na het betreffende misdrijf één of meer gelijksoortige andere strafbare feiten heeft (mede)gepleegd, en daarbij een groter aandeel in de uitvoering had, kan – zo begrijp ik - mede rechtvaardigen dat zijn bijdrage als medeplegen wordt aangemerkt. Het hof stelt in de onderhavige zaak vast dat de verdachte de inbraak in [plaats ] heeft gepleegd; uit de track en trace-gegevens blijkt dat beide diefstallen tijdens één gezamenlijk ondernomen tocht zijn gepleegd (vgl. bewijsmiddel 8).
13. Het hof hecht er voorts betekenis aan dat de verdachte niet alleen de bestuurder was van de Toyota Aygo, maar ook de huurder. En dat hij heeft geprobeerd te voorkomen dat door het autoverhuurbedrijf inlichtingen aan de politie zouden worden verschaft. Het hof heeft mede uit deze bijdragen aan het strafbare feit kunnen afleiden dat niet sprake is van een enkele medeplichtigheidsgedraging (helpen bij de vlucht) maar van een nauwe en bewuste samenwerking. Het huren van de auto is een aan de uitvoering voorafgaande bijdrage die duidt op een organisatorische rol. En dat de verdachte na afloop geprobeerd heeft het opsporingsonderzoek te dwarsbomen wijst eveneens op een verantwoordelijkheid voor de gehele (strafbare) onderneming. Op een centrale rol van de verdachte wijst tenslotte ook de omstandigheid dat de Toyota voorafgaand aan de inbraak rijgedrag heeft vertoond dat duidt op het afleggen van de omgeving. Daaruit heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte als bestuurder samen met zijn medeverdachten in de auto op zoek is geweest naar een woning die geschikt was om een inbraak te plegen.3.
14. Het middel richt zich niet specifiek tegen de bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de verdachte (kort gezegd) ook het geweld waarmee de diefstal gepaard is gegaan heeft medegepleegd. Voor het geval Uw Raad een daarop gerichte klacht besloten acht in het middel, dat in de kern op de afgrenzing tussen medeplichtigheid en medeplegen ziet, merk ik op dat het hof blijkens de bewijsoverweging ‘als vaststaand aanneemt dat de verdachte wist dat bij de inbraak één of meer breekvoorwerpen zouden worden gebruikt’. Het hof wijst er daarbij op dat de verdachte zelf een dergelijk voorwerp bij de inbraak in [plaats ] heeft gehanteerd. Mede tegen die achtergrond meen ik dat het hof ook dit onderdeel van de bewezenverklaring uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden en de bewezenverklaring in zoverre niet onbegrijpelijk en toereikend heeft gemotiveerd.4.
15. Al met al heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte de poging tot diefstal met geweld heeft medegepleegd. Dat oordeel is noch onbegrijpelijk, noch ontoereikend gemotiveerd.
16. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
17. Ambtshalve wijs ik erop dat bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis van 20 dagen is toegepast. Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914 en de datum van binnenkomst van de schriftuur kan Uw Raad bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2020
Zie HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 m.nt. Rozemond en ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 m.nt. Rozemond.
Vgl. ook HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:499, NJ 2018/254 m.nt. Rozemond, waarin de bijdrage van de verdachte zich eveneens niet tot besturen van de auto beperkte. Zie voorts recent HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1162.
Ik verwijs daarbij nog naar de bespreking van het middel in de zaak tegen de medeverdachte dat wel op dit onderdeel van de bewezenverklaring gericht is.