Deze kennisgeving bevindt zich overigens niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Kennelijk was deze als bijlage bij de reactie van de officier van justitie d.d. 14 juli 2020 gevoegd.
HR, 14-12-2021, nr. 20/02476
ECLI:NL:HR:2021:1882
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-12-2021
- Zaaknummer
20/02476
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1882, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑12‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1023
ECLI:NL:PHR:2021:1023, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 02‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1882
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0385
Uitspraak 14‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op harde schijf met (beveiligings)beelden van (omgeving van) pand onder klagers (eigenaars van pand) i.h.k.v. strafrechtelijk onderzoek tegen huurder van pand (verdachte) t.z.v. verdenking van invoer van verdovende middelen. Is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat strafrechter onttrekking aan het verkeer van harde schijf met beveiligingsbeelden zal bevelen? Art. 36c en 36d Sr. Rb heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van beslag vordert. Daarbij heeft Rb tot uitgangspunt genomen dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen harde schijf zal bevelen omdat het bezit daarvan in strijd is met wet of algemeen belang. Rb heeft daarbij echter niet betrokken de in art. 36c.1 tot en met 36c.5 Sr gestelde vereisten die voorwerpen vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer en evenmin de daaraan in art. 36d Sr gestelde voorwaarden. Oordeel Rb is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02476 B
Datum 14 december 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 28 juli 2020, nummer RK 20/004529, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
en
[klager 2],
geboren op [geboortedatum] 1965,
hierna: de klagers.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens dezen heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de harde schijf met (beveiligings)beelden zal bevelen.
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder klager [klager 1] inbeslaggenomen harde schijf met (beveiligings)beelden, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Onder leiding van de officier van justitie vindt een onderzoek plaats onder de naam Swilly, dat zich richt op de invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen in Nederland. In het kader van dit onderzoek heeft op 21 april 2020 een doorzoeking plaatsgevonden in het pand aan de [a-straat 1] in [plaats]. Dit pand behoort klagers in eigendom toe. Klagers – die in het onderzoek niet als verdachten zijn aangemerkt – hadden het pand verhuurd aan een zekere [betrokkene 1].
De harde schijf waarvan thans de teruggave wordt verzocht, betreft de originele harde schijf van klagers met daarop (beveiligings-)beelden van (de omgeving van) [a-straat 1] in [plaats].
Uit de zogenoemde Kennisgeving van inbeslagneming volgt dat deze harde schijf (…) onder klager [klager 1] in beslag is genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), met het oog op de waarheidsvinding.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van dit beslag vordert.
Klagers stellen zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat het belang van strafvordering zich niet tegen opheffing van het beslag verzet, nu door politie en/of justitie inmiddels een zogenoemde image (kopie) van de (beelden op de) harde schijf is gemaakt. Daarom dient de harde schijf aan klagers te worden teruggegeven, uitdrukkelijk inclusief de daarop opgeslagen/vastgelegde (beveiligings-)beelden. Klagers stellen (…) dat zij ook een belang hebben bij het (weer) in bezit krijgen van de beelden, nu op die beelden te zien zou zijn dat en hoe (i) schade aan het pand is toegebracht en (ii) (disproportioneel) politiegeweld tegen klager [klager 1] is toegepast, die zich kort voor de doorzoeking buiten het pand bevond. De beelden kunnen daarom dienen ter onderbouwing van de positie als (financieel) gedupeerde/slachtoffer van overheidsgeweld, aldus klagers.
De officier van justitie heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de harde schijf exclusief de (beveiligings-)beelden aan klagers kan worden teruggegeven. Volgens de officier van justitie kunnen deze beelden niet worden teruggegeven, onder meer gelet op de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. (…) Nu klagers de harde schijf enkel inclusief de beelden terug willen, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard; het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave van de harde schijf inclusief de beelden.
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de waarheidsvinding niet nodig dat het beslag gehandhaafd blijft. Klagers wijzen er terecht op dat inmiddels een image (kopie) van de (beelden op de) hard schijf is gemaakt.
Anders dan de advocaat van klagers in zin brief van 16 juli 2020 heeft opgemerkt, heeft de officier van justitie in zijn schriftelijke reactie op het klaagschrift van 14 juli 2020 echter ook gewezen op het belang van een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer (…). Deze reactie houdt – voor zover hier van belang – voorts het volgende in:
“Op 21 april 2020 werd in het bedrijfspand en in de bovengelegen woning aan [a-straat 1] te [plaats] in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte [betrokkene 1] ter zake invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen een doorzoeking verricht. Voorafgaand aan de doorzoeking heeft de politie buiten op het terrein van dit pand een pseudodienstverleningsactie uitgevoerd (…).De harde schijf bevat bewijsmateriaal ter zake het strafrechtelijk feit waarvan verdachte [betrokkene 1] wordt verdacht. Deze beelden op de harde schijf worden aan het strafrechtelijk dossier toegevoegd. (...).(…)Door de officier van justitie is aan klagers aangeboden om de beelden van de harde schijf af te halen en vervolgens de lege schijf aan de klagers te retourneren. Voorts is door de officier van justitie, conform art 39f lid 7 onder g Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJSG), toegezegd dat de beelden, in verband met een eventuele rechtszaak van klagers tegen de staat terzake de vernieling van de deur en het tegen [klager 1] toegepaste geweld, bewaard zouden blijven. Dit aanbod is echter door klagers niet geaccepteerd. Klagers wensen te beschikken over de harde schijf inclusief de beelden.
Naar het oordeel van het Openbaar Ministerie staat de WSJG het Openbaar Ministerie niet toe om gegevens (bewijsmateriaal) uit een strafrechtelijk dossier aan derden, anders dan op in die wet genoemde gronden, te verstrekken. Daarnaast is het naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, vanwege tactische overwegingen, noodzakelijk om de tactische opsporingsmethodieken, zoals in casu de pseudodienstverlening, en beelden van de doorzoeking waarbij de betrokken opsporingsambtenaren (politie en justitie) herkenbaar in beeld zijn gebracht afte schermen. Indien deze beelden vrijelijk beschikbaar zouden worden gemaakt, zou dit onmiskenbaar problemen opleveren voor de veiligheid van opsporingsambtenaren in het algemeen en in het bijzonder voor de bij deze doorzoeking aanwezige opsporingsambtenaren.
Tenslotte: het is helaas gezien de mogelijkheden op de opname apparatuur niet mogelijk om delen van de beelden, bijvoorbeeld enkel de vernieling en het tegen [klager 1] toegepaste geweld, er af te halen. In verband met dit belang van de klagers, zullen de beelden ten behoeve van een rechtszaak tegen de Staat bewaard blijven.”
Indachtig deze argumenten van de officier van justitie die door/namens klagers onvoldoende zijn weersproken, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de harde schijf inclusief de daarop opgeslagen/vastgelegde (beveiligings-)beelden zal bevelen. Onttrekking aan het verkeer is immers mogelijk ten aanzien van voorwerpen waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemeen belang (artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank kent in dit verband bijzonder gewicht toe aan het belang van de afscherming van opsporingsmethodieken – in casu de pseudodienstverleningsactie en de doorzoeking – en de bescherming van de veiligheid en de privacy van de daarbij betrokken overheidsdienaren. Indien de door de officier van justitie beschreven beelden in handen van klagers komen, worden deze belangen al geschaad. De toezegging van klagers dat ‘uiterst prudent’ met de beelden zal worden omgegaan, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, te minder nu klagers aangeven de beelden – indien en voor zover nodig – te zullen tonen in niet enkel (een) procedure(s) tegen de Staat, maar mogelijk ook een procedure tegen de gemeente Zaanstad betreffende de toepassing van de bestuursdwang.
De rechtbank heeft oog voor het belang van met name klager [klager 1] bij het kunnen beschikken over de (beveiligings-)beelden. Als gesteld (financieel) gedupeerde/slachtoffer van overheidsgeweld moet met zijn belang ook rekening worden gehouden. De rechtbank heeft dit belang meegewogen bij haar beoordeling of het hoogst onwaarschijnlijk is dat er later een onttrekking aan het verkeer zal volgen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het belang van klager(s) echter voldoende gediend met de toezegging van de officier van justitie dat de beelden afkomstig van de harde schijf zullen worden bewaard ten behoeve van een rechtszaak van klager(s) tegen de Staat.
Gelet op het voorgaande – en nu klagers niet instemmen met een teruggave van de harde schijf exclusief de beelden – dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. Het belang van strafvordering vordert het voortduren van het beslag.”
2.3
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
“1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.”
- artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
- artikel 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
2.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Daarbij heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen harde schijf met (beveiligings)beelden zal bevelen omdat het bezit van dat voorwerp in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank heeft daarbij echter niet betrokken de in artikel 36c, onder 1° tot en met 5°, Sr gestelde vereisten die voorwerpen vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer en evenmin de daaraan in artikel 36d Sr gestelde voorwaarden. Het oordeel van de rechtbank is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2021.
Conclusie 02‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex. art. 552a Sv. Beslag ex art. 94 Sv op harde schijf met daarop beveiligingsbeelden. Leent harde schijf inclusief beelden zich voor onttrekking aan het verkeer o.g.v. art. 36c Sr zoals de rb heeft geoordeeld? De AG meent van niet omdat i.c. niet valt in te zien hoe de harde schijf is te relateren aan het strafbare feit op de wijze zoals vermeld in art. 36c Sr, anders dan dat de beelden bewijsmateriaal bevatten, terwijl het bezit van die beelden op zichzelf geen strafbaar feit oplevert. Evenmin is aan de voorwaarden van onttrekking ex art. 36d Sr voldaan omdat de harde schijf niet aan de verdachte van het strafbare feit toebehoort. De conclusie strekt tot vernietiging.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02476 B
Zitting 2 november 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
en
[klager 2] ,
geboren te op [geboortedatum] 1965,
hierna: de klagers.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft bij beschikking van 28 juli 2020 het klaagschrift van de klagers ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klagers van de onder de klager [klager 1] in beslag genomen (originele) harde schijf met de daarop opgeslagen beveiligingsbeelden, ongegrond verklaard.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de klagers en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Beide middelen keren zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
3. De procesgang
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan:
(i) In het kader van een strafrechtelijk onderzoek genaamd “Swilly” dat is gericht op de invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen, heeft er op 21 april 2020 een doorzoeking plaatsgevonden in een bedrijfspand aan de [a-straat 1] te [plaats] . De klagers, die in het onderzoek niet als verdachten zijn aangemerkt, zijn eigenaar van dit pand en verhuurden dit aan een persoon genaamd [betrokkene 1] , die wel als verdachte is aangemerkt in voornoemd onderzoek.
(ii) Aansluitend op de doorzoeking heeft de politie met toestemming van de klagers hun woning betreden aan de [b-straat 1] te [plaats] en aldaar opnameapparatuur en een harde schijf met daarop beveiligingsbeelden van (de omgeving van) het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] onder de klager [klager 1] in beslag genomen.
(iii) De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de ‘Kennisgeving van inbeslagneming’1.volgt dat deze harde schijf samen met de bijbehorende opnameapparatuur, die inmiddels is teruggegeven, in beslag is genomen op grond van art. 94 Sv lid 1, met het oog op de waarheidsvinding.
(iv) Op 20 mei 2020 is namens de klagers bij de rechtbank een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klagers van de originele harde schijf met de daarop opgeslagen beveiligingsbeelden.
(v) Vanwege COVID-19 hebben partijen afgezien van het recht op behandeling van het klaagschrift ter zitting en heeft een schriftelijke uitwisseling van standpunten plaatsgevonden.2.Op 14 juli 2020 heeft de officier van justitie schriftelijk op het klaagschrift gereageerd. Op 16 juli 2020 heeft de advocaat van de klagers op deze reactie gereageerd. Op 20 juli 2020 heeft de officier van justitie medegedeeld dat hij in de reactie van de advocaat van de klagers geen reden ziet zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4. De standpunten van de klagers en het openbaar ministerie
4.1.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 28 juli 2020 de stellingen van de klagers als volgt samengevat:
“Klagers stellen zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat het belang van strafvordering zich niet tegen opheffing van het beslag verzet, nu door politie en/of justitie inmiddels een zogenoemde image (kopie) van de (beelden op de) harde schijf is gemaakt. Daarom dient de harde schijf aan klagers te worden teruggegeven, uitdrukkelijk inclusief de daarop opgeslagen/vastgelegde (beveiligings-)beelden. Klagers stellen (…) dat zij ook een belang hebben bij het (weer) in bezit krijgen van de beelden, nu op die beelden te zien zou zijn dat en hoe (i) schade aan het pand is toegebracht en (ii) (disproportioneel) politiegeweld tegen klager [klager 1] is toegepast, die zich kort voor de doorzoeking buiten het pand bevond. De beelden kunnen daarom dienen ter onderbouwing van de positie als (financieel) gedupeerde/slachtoffer van overheidsgeweld, aldus klagers.”
4.2.
De rechtbank heeft hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht in de beschikking als volgt weergegeven:
“De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de harde schijf exclusief de (beveiligings-)beelden aan klagers kan worden teruggegeven. Volgens de officier van justitie kunnen deze beelden niet worden teruggegeven, onder meer gelet op de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. (…) Nu klagers de harde schijf enkel inclusief de beelden terug willen, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard; het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave van de harde schijf inclusief de beelden.”
4.3.
In aanvulling hierop maak ik nog melding van de schriftelijke reactie van de officier van justitie op het klaagschrift van 14 juli 2020, die ook wordt aangehaald in de beschikking van de rechtbank:
“Op 21 april 2020 werd in het bedrijfspand en in de bovengelegen woning aan [a-straat 1] te [plaats] in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte [betrokkene 1] ter zake invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen een doorzoeking verricht. Voorafgaand aan de doorzoeking heeft de politie buiten op het terrein van dit pand een pseudodienstverleningsactie uitgevoerd (…).De harde schijf bevat bewijsmateriaal ter zake het strafrechtelijk feit waarvan verdachte [betrokkene 1] wordt verdacht. Deze beelden op de harde schijf worden aan het strafrechtelijk dossier toegevoegd. (...).Door de officier van justitie is aan klagers aangeboden om de beelden van de harde schijf af te halen en vervolgens de lege schijf aan de klagers te retourneren. Voorts is door de officier van justitie, conform art 39f lid 7 onder g Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJSG), toegezegd dat de beelden, in verband met een eventuele rechtszaak van klagers tegen de staat terzake de vernieling van de deur en het tegen [klager 1] toegepaste geweld, bewaard zouden blijven. Dit aanbod is echter door klagers niet geaccepteerd. Klagers wensen te beschikken over de harde schijf inclusief de beelden.Naar het oordeel van het Openbaar Ministerie staat de WSJG het Openbaar Ministerie niet toe om gegevens (bewijsmateriaal) uit een strafrechtelijk dossier aan derden, anders dan in die wet genoemde gronden, te verstrekken. Daarnaast is het naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, vanwege tactische overwegingen, noodzakelijk om de tactische opsporingsmethodieken, zoals in casu de pseudodienstverlening, en beelden van de doorzoeking waarbij de betrokken opsporingsambtenaren (politie en justitie) herkenbaar in beeld zijn gebracht af te schermen. Indien deze beelden vrijelijk beschikbaar zouden worden gemaakt, zou dit onmiskenbaar problemen opleveren voor de veiligheid van opsporingsambtenaren in het algemeen en in het bijzonder voor de bij deze doorzoeking aanwezige opsporingsambtenaren. Tenslotte: het is helaas gezien de mogelijkheden op de opname apparatuur niet mogelijk om delen van de beelden, bijvoorbeeld enkel de vernieling en het tegen [klager 1] toegepaste geweld, er af te halen. In verband met dit belang van de klagers, zullen de beelden ten behoeve van een rechtszaak tegen de Staat bewaard blijven.”
5 De beschikking
5.1.
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen:
"Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de waarheidsvinding niet nodig dat het beslag gehandhaafd blijft. Klagers wijzen er terecht op dat inmiddels een image (kopie) van de (beelden op de) harde schijf is gemaakt. Anders dan de advocaat van klagers in zijn brief van 16 juli 2020 heeft opgemerkt, heeft de officier van justitie in zijn schriftelijke reactie op het klaagschrift van 14 juli 2020 echter ook gewezen op het belang van een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer."
5.2.
Vervolgens citeert de rechtbank delen uit deze schriftelijke reactie van 14 juli 2020, zoals hiervoor weergegeven onder 4.3 en overweegt dan verder:
“Indachtig deze argumenten van de officier van justitie die door/namens klagers onvoldoende zijn weersproken, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de harde schijf inclusief de daarop opgeslagen/vastgelegde (beveiligings-)beelden zal bevelen. Onttrekking aan het verkeer is immers mogelijk ten aanzien van voorwerpen waarvan het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang (artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht).De rechtbank kent in dit verband bijzonder gewicht toe aan het belang van de afscherming opsporingsmethodieken - in casu de pseudodienstverleningsactie en de doorzoeking – en de bescherming van de veiligheid en de privacy van de daarbij betrokken overheidsdienaren. Indien de door de officier van justitie beschreven beelden in handen van klagers komen worden deze belangen al geschaad. De toezegging van klagers dat ‘uiterst prudent’ met de beelden zal worden omgegaan brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, te minder nu klagers aangeven de beelden – indien en voorzover nodig – te zullen tonen in niet enkel (een) procedure(s) tegen de Staat, maar mogelijk ook een procedure tegen de gemeente Zaanstad betreffende de toepassing van bestuursdwang.
De rechtbank heeft oog voor het belang van met name klager [klager 1] bij het kunnen beschikken over de (beveiligings-)beelden. Als gesteld (financieel) gedupeerde/slachtoffer van het overheidsgeweld, moet met zijn belang ook rekening worden gehouden. De rechtbank heeft dit belang meegewogen bij haar beoordeling of het hoogst onwaarschijnlijk is dat er later een onttrekking aan het verkeer zal volgen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het belang van klager(s) echter voldoende gediend met de toezegging van de officier van justitie dat de beelden afkomstig van de harde schijf zullen worden bewaard ten behoeve van een rechtszaak van klager(s) tegen de Staat.
Gelet op het voorgaande - en nu klagers niet instemmen met een teruggave van de harde schijf exclusief de beelden - dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. Het belang van strafvordering vordert het voortduren van het beslag.”
6. Het eerste middel
6.1.
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat het strafvorderlijke belang zich verzet tegen opheffing van het beslag omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de harde schijf inclusief de daarop opgeslagen beveiligingsbeelden zal bevelen getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat deze beslissing zonder nadere motivering niet begrijpelijk is.
6.2.
De kern van de klacht is dat in het oordeel van de rechtbank ligt besloten dat de harde schijf met daarop de beelden vatbaar zou zijn voor onttrekking aan het verkeer. Dit is volgens de steller van het middel onjuist. In de toelichting op het middel wordt daartoe aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank lijkt te impliceren dat reeds de vaststelling dat het ongecontroleerde bezit van het inbeslaggenomen voorwerp in strijd is met de wet of met het algemeen belang, tot onttrekking van dat voorwerp aan het verkeer kan leiden. Dit getuigt volgens de steller van het middel van een onjuiste rechtsopvatting omdat ingevolge art. 36c Sr - naast de voorwaarde dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang - het voorwerp op één van de in artikel 36c Sr genoemde wijzen dienstig moet zijn geweest aan het gepleegde strafbare feit, dan wel dat het voorwerp aan de dader of verdachte toebehoort (art. 36d Sr). Aan geen van deze laatste twee voorwaarden is voldaan.
6.3.
Subsidiair is aangevoerd dat als het oordeel van de rechtbank - gelet op de verwijzing in de beschikking naar het bepaalde in artikel 36c Sr - zo moet worden verstaan dat hier sprake is van één van de vijf in dat artikel beschreven situaties, dit oordeel niet (zonder meer) begrijpelijk is.
7. Bespreking van het eerste middel
7.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de harde schijf met daarop beveiligingsbeelden in beslag is genomen op grond van art. 94 Sv.
7.2.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, of indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.3.
7.3.
Uit de hiervoor onder 5.2. geciteerde overwegingen van de rechtbank blijkt dat de rechtbank het juiste toetsingskader heeft toegepast behorende bij een verzoek tot opheffing van een beslag op grond van art. 94 Sv. Daarbij heeft de rechtbank in de eerste plaats terecht vastgesteld dat het voor de waarheidsvinding niet (meer) nodig is dat het beslag gehandhaafd blijft omdat het openbaar ministerie inmiddels een kopie van de beelden op de harde schijf heeft gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de harde schijf met beveiligingsbeelden zal onttrekken aan het verkeer omdat het hier gaat om een voorwerp waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemeen belang ex art. 36c Sr. De vraag die hier dient te worden beantwoord is of de harde schijf met daarop de beveiligingsbeelden wel vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
7.4.
Voor de beoordeling van het middel zijn de navolgende bepalingen van belang:
art. 36b Sr lid 1, dat luidt:
“Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
1°bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;
3°bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
(…)
art. 36c Sr, dat luidt:
"Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:1°die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;2°met betrekking tot welke het feit is begaan;3°met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;4°met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;5°die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
art. 36d Sr, dat luidt:
"Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
7.5.
Ingevolge art. 36b lid 1 Sr kunnen in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer worden onttrokken. De eerste vraag die rijst is of hieronder ook de gegevensbestanden vallen die op een in beslag genomen schijf zijn opgeslagen. In dat verband heeft mijn ambtgenoot Harteveld in het kader van de vraag of (partiële) teruggave, dan wel partiële onttrekking aan het verkeer van dit soort gegevens kan worden bevolen, het volgende opgemerkt (voetnoten in het citaat zijn in doorgenummerde vorm in deze conclusie opgenomen)4.:
“3.5 (…) Bij een inbeslagname neemt een daartoe bevoegde ambtenaar het betreffende goed onder zich of gaat deze het voorwerp houden ten behoeve van de strafvordering.5.Kenmerkend aan een inbeslagneming is dan ook dat een persoon de beschikkingsmacht over het voorwerp verliest. Hierin zag de wetgever een argument om gegevens te onderscheiden van voorwerpen. Gegevens hebben een multiple karakter, waardoor veel personen over de gegevens kunnen beschikken door deze bijvoorbeeld te kopiëren.6.De rechthebbende verliest dan ook niet automatisch zijn beschikkingsmacht indien justitie een gegeven in beslag neemt. Het gevolg van deze benadering is dat een beslag als zodanig niet op gegevens kan rusten. Wel kan op de voet van art. 94 e.v. Sv beslag worden gelegd op een gegevensdrager waarop de (digitale) gegevens zijn opgeslagen.7.
3.6.Het voorgaande brengt mee dat de in de schriftuur verdedigde stelling dat de zich op de harde schijf bevindende gegevens afzonderlijke goederen betreffen die kunnen worden onttrokken aan het verkeer en aldus het gerechtshof over de afzonderlijke gegevens een beslissing had moeten nemen, geen steun vindt in het recht. Het beslag rust immers niet op de gegevensbestanden die zich bevinden op een harde schijf, maar op de gegevensdrager zelf.”
7.6.
In de daarop volgende uitspraak overwoog de Hoge Raad met betrekking tot de ingenomen stelling in cassatie het volgende:
"2.3. Het middel berust op de opvatting dat de afzonderlijke bestanden/gegevens op een gegevensdrager evenzovele voorwerpen zijn waarop het beslag rust en zijn te beschouwen als afzonderlijke voorwerpen als bedoeld in art. 36b Sr. Die opvatting vindt geen steun in het recht, zodat het middel in zoverre faalt."
7.7.
Hieruit volgt dat er alleen beslag kan liggen op de gegevensdrager zelf en niet (afzonderlijk) op de zich daarop bevindende gegevensbestanden. Dat betekent dat wanneer de rechter een beslissing neemt over het beslag op een gegevensdrager, deze beslissing ziet op de gegevensdrager met inbegrip van de daarop opgeslagen gegevens. In de praktijk betekent dit in de meeste gevallen dat de gegevensdrager inclusief de daarop opgeslagen bestanden wordt teruggegeven aan de beslagene tenzij de rechter beslist tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de gegevensdrager. In dat laatste geval is de beslagene zowel zijn gegevensdrager als de daarop opgeslagen gegevens kwijt.8.Wanneer bijvoorbeeld op een gegevensdrager kinderpornografisch materiaal wordt aangetroffen volgt niet snel een last tot teruggave omdat het materiaal in eerste instantie voor de waarheidsvinding van belang is en de schijf daarna vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Wanneer daarop ook legale gegevens staan opgeslagen, volgen die op basis van het huidige recht het lot van de gegevensdrager wanneer een bepaalde afdoeningsbeslissing is genomen. Dit leidt vaak tot discussie in de rechtszaal als de beslagene de legale gegevens terug wil hebben.9.
7.8.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van onderhavig klaagschrift geen onderscheid gemaakt tussen de gegevensdrager en de beveiligingsbeelden en – in overeenstemming met voornoemd wettelijk kader – een oordeel over het beklag gegeven met betrekking tot het beslag op de inbeslaggenomen harde schijf inclusief de beveiligingsbeelden. Nu deze gegevensdrager als een voorwerp kan worden beschouwd en deze in beslag is genomen betekent dit dat de harde schijf ex art. 36 lid 1 Sr kan worden onttrokken aan het verkeer, mits tevens aan de voorwaarden van art. 36c Sr of 36d Sr is voldaan. Met de steller van het middel ben ik van mening dat dit niet het geval is.
7.9.
De rechtbank heeft bij haar beslissing dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend de hard schijf zal onttrekken aan het verkeer kennelijk art. 36c Sr voor ogen gehad nu de rechtbank hiernaar expliciet verwijst en voorts overweegt dat onttrekking aan het verkeer mogelijk is ten aanzien van voorwerpen waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemene belang. De rechtbank wijst in dit verband op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, kort samengevat dat de beelden op de harde schijf (i) als bewijsmateriaal zijn gevoegd aan het strafrechtelijk dossier van de verdachte [betrokkene 1] en op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dit materiaal niet aan derden mag worden verstrekt en (ii) dat door deze beelden de veiligheid van opsporingsambtenaren in het geding is nu zij herkenbaar in beeld bezig zijn met pseudodienstverlening en/of een doorzoeking.
7.10.
Hoewel het op zichzelf begrijpelijk is dat het openbaar ministerie deze beelden niet prijs wil geven, kan uit de bestreden beschikking niet worden afgeleid dat is voldaan aan een van de in art. 36c lid 1 onder 1° t/m 5° Sr genoemde vereisten die de harde schijf vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer. Het gaat hier immers om de mogelijke onttrekking aan het verkeer in de strafzaak tegen een derde, te weten de verdachte [betrokkene 1] . Nu niet valt in te zien hoe de onder [klager 1] in beslaggenomen harde schijf met beveiligingsbeelden, anders dan dat deze beelden bewijsmateriaal bevatten van het strafbare feit, is te relateren aan het strafbare feit waar de verdachte [betrokkene 1] van wordt verdacht op een van de wijzen zoals vermeld in art. 36c lid 1, onder 1° t/m 5° Sr, is het oordeel van de rechtbank dat de harde schijf vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer niet zonder meer begrijpelijk. Daar komt bij dat het bezit van de beelden – anders dan bij bijvoorbeeld kinderpornografische afbeeldingen – op zichzelf geen strafbaar feit oplevert. Evenmin is aan de daarvoor in art. 36d Sr gestelde voorwaarden voldaan nu de inbeslaggenomen harde schijf niet aan de verdachte of dader van het vermeende strafbare feit toebehoort.
7.11.
Nu naar mijn mening het eerste middel slaagt, behoeft het tweede middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
7.12.
Om doelmatigheidsredenen kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen.
8. Conclusie
8.1.
Het eerste middel is terecht voorgesteld.
8.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beslissing aanleiding behoren te geven.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑11‑2021
In HR 22 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:854, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het verzuim een klaagschrift alshet onderhavige niet op de openbare raadkamerzitting te behandelen i.v.m. COVID-19, nietigheid van debeschikking met zich brengt. Omdat hierover in cassatie niet wordt geklaagd laat ik dit verder buiten beschouwing.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.8 en 2.9.
Conclusie AG Harteveld 16 oktober 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1101, voorafgaand aan HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2244.
Kamerstukken II 1992/93, 21 551, nr. 39a, p. 3 en 4.
P.A.M. Mevis, J.H.J. Verbaan, B.A. Salverda, Onderzoek aan in beslag genomen elektronischegegevensdragers en geautomatiseerde werken ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, 2016, Apeldoorn, p. 64. De auteurs wijzen er op dat uit interviews met officieren van justitie blijkt dat uitzonderingen op de regel van teruggave aan de beslagene van de gegevensdrager inclusief bestanden zich voornamelijk voordoet in het geval dat de gegevensdrager ‘illegale content’ bevat en het voorwerp niet verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer wordt. In die gevallen wordt de gegevensdrager niet teruggegeven. In sommige gevallen wordt volstaan met het geven van een nieuwe harde schijf of kan een schadevergoeding worden vastgesteld ter compensatie.
D.A.G. van Toor en D. van Os, 'Partiële of geschoonde teruggave van gegevensdragers', Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 2020, p. 261 en P.A.M. Mevis, J.H.J. Verbaan, B.A. Salverda, Onderzoek aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, 2016, Apeldoorn, p. 52, 64, 67 en 53.