Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte] met nummer 14/02533, in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer.
HR, 14-04-2015, nr. 13/05620
ECLI:NL:HR:2015:929
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-2015
- Zaaknummer
13/05620
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:929, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:420, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:420, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:929, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑07‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/394 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2015-0193
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving. HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. medeplegen uit ECLI:NL:HR:2014:3474. Uit de bewijsvoering kan, gelet op deze overwegingen, niet z.m. worden afgeleid dat verdachte aan het bewezenverklaarde wederrechtelijk van de vrijheid beroofd "houden" van X een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachten kan worden gesproken. Het Hof heeft immers, nadat het in dit verband had vastgesteld dat verdachte geen uitvoeringshandelingen van de ontvoering heeft verricht, kennelijk al voldoende geacht dat verdachte de voertuigen waarmee de "beroving" van de vrijheid werd gefaciliteerd, heeft geregeld in ruil voor een deel van de opbrengst en dat hij zich op geen enkel moment van de gedragingen van de medeverdachten heeft gedistantieerd. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Partij(en)
14 april 2015
Strafkamer
nr. 13/05620
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 september 2013, nummer 21/003440-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat het 'medeplegen' betreft ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011 te Utrecht en te Hilversum, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [betrokkene 1], wederrechtelijk van de vrijheid beroofd heeft gehouden, met het oogmerk een ander, te weten (de vader) [betrokkene 2], te dwingen 3 miljoen euro, althans 2,5 miljoen euro, aan verdachte en zijn mededaders te betalen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen,
- [betrokkene 1] tegen zijn wil vastgehouden in een stacaravan (door hem vast te binden aan een tafel en hem bij voortduring te bewaken) en
- meermalen telefonisch contact opgenomen met (de vader van [betrokkene 1]) [betrokkene 2] en deze [betrokkene 2] medegedeeld dat 'ze zijn zoon hadden' en dat 'hij drie miljoen euro moest betalen als hij zijn zoon weer zou willen zien'."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen die in conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 zijn weergegeven.
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Verdachte erkent betrokken te zijn geweest bij het regelen van de voertuigen die zijn gebruikt bij de gijzeling van [betrokkene 1]. Hij ontkent echter dat hij wist dat deze voertuigen hiervoor zouden worden gebruikt. Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat verdachte (dubbel) opzet heeft gehad, zodat hij integraal dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Op het primair tenlastegelegde, waarvan verdachte door de rechtbank is vrijgesproken, is de raadsman niet ingegaan.
Het hof is van oordeel dat de rol van verdachte vóór en tijdens de gijzeling dusdanig is geweest, dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
De gijzeling
Op 24 november 2011 omstreeks 21:30 uur wordt [betrokkene 1] in de buurt van zijn ouderlijke woning in Utrecht door twee mannen met bivakmutsen in een gereedstaande personenauto gestopt. Het betreft een Chrysler Voyager met het kenteken [AA-00-BB]. De Chrysler Voyager rijdt vervolgens hard weg.
[betrokkene 1] wordt even later overgeplaatst in de laadruimte van een bestelbusje. Het betreft een Volkswagen Crafter met het kenteken [CC-00-DD], die is voorzien van een Track and Trace systeem. Uit het Track and Trace systeem is gebleken dat het bestelbusje vervolgens naar een (woonwagen)kamp/woonwijkje aan de Anton Philipsweg in Hilversum rijdt. Daar staat het bestelbusje vanaf 22:50 uur ongeveer een uur geparkeerd in de directe nabijheid van/tussen de woning van [medeverdachte] en de schuin tegenover die woning staande stacaravan van [medeverdachte]. De Volkswagen Crafter rijdt vervolgens terug naar Utrecht. Het slachtoffer is vervolgens van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011 vastgehouden in die bewuste stacaravan.
Rond het tijdstip van de ontvoering hebben de gebruikers van de nummers *[001] (toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 3]) en *[002] (toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 4]) regelmatig contact met elkaar via zendmasten in de directe omgeving van de plaats waar [betrokkene 1] is ontvoerd. Het nummer *[003] straalt zendmasten in hetzelfde gebied aan. Ook dat nummer wordt aan [betrokkene 4] toegeschreven.
Voormelde nummers hebben vervolgens contacten via zendmasten op de rijroute van Utrecht naar Hilversum. Om 21.41 uur op 24 november 2010, dus zeer kort na de ontvoering, vindt er telefonisch contact plaats tussen nummer *[003] van [betrokkene 4] en het nummer eindigend op *[004]. Dat laatste nummer wordt toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 5]. Medeverdachte [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij die bewuste avond het toestel van [betrokkene 5] heeft geleend/gebruikt. Vervolgens vindt meteen daarna (21.42 uur) telefonisch contact plaats tussen het nummer *[004] (dat dus gebruikt zou zijn door [betrokkene 6]) en het nummer eindigend op *[005]. Dat laatste nummer is van medeverdachte [medeverdachte].
De simkaart met het nummer *[002] bevindt zich in de mobiele telefoon van [betrokkene 1] als daarmee op 25 november 2011 omstreeks 00:16 uur wordt gebeld naar diens vader, [betrokkene 2], door een man die hem vertelt dat ze zijn zoon hebben. Op 27 november 2011 wordt de vader verschillende keren gebeld. De beller laat een geluidsopname met de stem van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] horen en zegt dat hij binnen 72 uur drie miljoen euro moet betalen als hij zijn zoon weer wil zien. Na het verstrijken van het ultimatum wordt de vader nogmaals gebeld door de man, die hem vertelt dat hij binnen 24 uur tweeënhalf miljoen euro moet regelen en dat hij zijn zoon anders nooit meer zal zien. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in de avond van 1 december 2011.
Diezelfde avond doet de politie omstreeks 20:30 uur een inval in de woning van [medeverdachte], waar hij en M. [betrokkene 6] worden aangehouden. In de schuin tegenover die woning gelegen stacaravan wordt [betrokkene 1] aangetroffen. Hij is met een handboei vastgeketend aan een tafelpoot. De enkels van [betrokkene 1] zijn aan elkaar vastgemaakt met tiewraps. Hij vertelt de politie dat één van zijn twee bewakers hem zojuist eten heeft gegeven. Deze bewaker is weggerend vanaf de caravan en wordt dezelfde avond omstreeks 22:03 uur aangehouden. Dit blijkt [betrokkene 4] te zijn. De verdachten [betrokkene 3], [verdachte] en [betrokkene 5] worden later aangehouden.
Betrokkenheid van verdachte bij de gijzeling
Het hof overweegt met betrekking tot de rol van verdachte bij de gijzeling het volgende:
Verdachte heeft verklaard dat hij de Chrysler Voyager kocht, het kenteken van die auto op zijn naam zette en de Volkswagen Crafter huurde op verzoek van [betrokkene 3]. Hij kreeg geld voor de koop en huur van de voertuigen van [betrokkene 3] en hij zou daarnaast nog een bedrag van € 10.000 krijgen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij hoorde dat zijn auto was gebruikt bij de ontvoering, nadat hij op 24 november 2011 om 24:00 uur klaar was met zijn werk (p. 627) en dat zijn telefoonnummer na de ontvoering werd gebeld door het nummer *[001] (p. 675). Uit de analyse van de telecommunicatiegegevens volgt dat een nummer van verdachte (*[006]) die avond omstreeks 21:40 uur - ongeveer tien minuten na het begin van de gijzeling - contact heeft gehad met een nummer van [betrokkene 3] (*[001]). (p. 1169, p. 1183).
In opdracht van [betrokkene 3] deed verdachte op 25 november 2011 een valse aangifte van diefstal van de Chrysler Voyager en bracht hij de Volkswagen Crafter terug naar de verhuurder.
De omstandigheid dat verdachte kort na het begin van de gijzeling is geïnformeerd over dit feit en dat een van de medeverdachten kort na de ontvoering met verdachte in contact trad, doet vermoeden, zeker gezien verdachtes verklaringen inhoudende dat de voertuigen "voor een persoon" waren en dat het kopen en huren van de voertuigen gebeurde in verband met "een plan", dat hij van meet af heeft geweten waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt. Verdachte wist in ieder geval van de wederrechtelijke vrijheidsberoving toen hij de valse aangifte deed. Hierdoor heeft hij het onderzoek naar de verblijfplaats van het slachtoffer willens en wetens belemmerd. Gelet op de hoge beloning die verdachte in het vooruitzicht was gesteld moet hij ook hebben beseft dat het slachtoffer werd vastgehouden om een ander te dwingen tot betaling van een groot geldbedrag. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving zou voortduren tot de betaling van het geëiste losgeld, in elk geval dat die langer zou voortduren.
Het is niet gebleken dat verdachte zelf uitvoeringshandelingen van de ontvoering heeft verricht. Wel heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd door de benodigde voertuigen te regelen in ruil voor een deel van de opbrengst. Hij heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededaders. Daarom is het hof van oordeel dat verdachte als medepleger van de gijzeling dient te worden aangemerkt."
2.3.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
2.4.
Uit de bewijsvoering kan, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte aan het bewezenverklaarde wederrechtelijk van de vrijheid beroofd "houden" van [betrokkene 1] een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken. Het Hof heeft immers, nadat het in dit verband had vastgesteld dat de verdachte geen uitvoeringshandelingen van de ontvoering heeft verricht, kennelijk al voldoende geacht dat de verdachte de voertuigen waarmee de "beroving" van de vrijheid werd gefaciliteerd, heeft geregeld in ruil voor een deel van de opbrengst en dat hij zich op geen enkel moment van de gedragingen van de medeverdachten heeft gedistantieerd. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Medeplegen wederrechtelijke vrijheidsberoving. HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. medeplegen uit ECLI:NL:HR:2014:3474. Uit de bewijsvoering kan, gelet op deze overwegingen, niet z.m. worden afgeleid dat verdachte aan het bewezenverklaarde wederrechtelijk van de vrijheid beroofd "houden" van X een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachten kan worden gesproken. Het Hof heeft immers, nadat het in dit verband had vastgesteld dat verdachte geen uitvoeringshandelingen van de ontvoering heeft verricht, kennelijk al voldoende geacht dat verdachte de voertuigen waarmee de "beroving" van de vrijheid werd gefaciliteerd, heeft geregeld in ruil voor een deel van de opbrengst en dat hij zich op geen enkel moment van de gedragingen van de medeverdachten heeft gedistantieerd. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 13/05620 Zitting: 10 maart 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] 1. |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 5 september 2013 de verdachte wegens primair “medeplegen van gijzeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden zoals in het arrest omschreven. De inbeslaggenomen auto heeft het Hof verbeurd verklaard. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest nader is bepaald.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, het verweer dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van het tenlastegelegde heeft verworpen. Het tweede middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4. Ten laste van de verdachte is primair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011 te Utrecht en te Hilversum tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een persoon, genaamd [betrokkene 1], wederrechtelijk van de vrijheid beroofd heeft gehouden, met het oogmerk een ander, te weten (de vader) [betrokkene 2], te dwingen 3 miljoen euro, althans 2,5 miljoen euro, aan verdachte en zijn mededader(s) te betalen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met [een]2.anderen
- [betrokkene 1] tegen zijn wil vastgehouden in een stacaravan (door hem vast te binden aan een tafel en hem bij voortduring te bewaken) en
- meermalen telefonisch contact opgenomen met (de vader van [betrokkene 1]) [betrokkene 2] en deze [betrokkene 2] medegedeeld dat 'ze zijn zoon hadden' en dat 'hij drie miljoen euro moest betalen als hij zijn zoon weer zou willen zien’.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 210-211 inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 1]:
Op donderdag 24 november 2011 ben ik omstreeks 21.00 uur in de stadsbus gestapt op het Centraal Station te Utrecht. Nadat de bus ongeveer 10 a 15 minuten had gereden zag ik een man instappen. Ik stapte uit de bus bij de halte op de Japuradreef. De man die na mij in de bus stapte, stapte voor mij uit de bus. Wij liepen beiden in de richting van de Victoria Regiadreef. De man liep enkele meters voor mij uit.
Het viel me op dat er een grijze auto, model VAN, stil stond op de hoek van de Victoria Regiadreef met de Japuradreef. De auto viel me op omdat hij half op het trottoir geparkeerd stond. Ik zag dat de man rechtsaf de Victoria Regiadreef opliep Ik liep voor de grijze VAN langs. Net nadat ik deze grijze VAN was gepasseerd hoorde ik geschreeuw. Ik schrok en keek om. Ik zag dat de grijze VAN heftig heen en weer bewoog. Vervolgens hoorde en zag ik dat de VAN hard wegreed.
Ik heb het kenteken van de VAN opgeschreven en later aan de politie doorgegeven.
Opmerking verbalisant: getuige [getuige 1] heeft in zijn melding het volgende kenteken doorgegeven: [AA-00-BB].
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel l p 182-185 inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1], afgelegd op 2 december 2011 omstreeks 00:02 uur:
Op donderdag 24 november 2011, omstreeks 21.30 uur, kwam ik met de lijnbus aan bij de bushalte aan de Japuradreef te Utrecht. Vanaf de bushalte liep ik in de richting van mijn woning aan de Victoria Regiadreef te Utrecht. Toen ik de Victoria Regiadreef opliep zag ik nabij de ingang van de portiek van mijn woning een auto op de stoep geparkeerd staan. Deze auto was een Chrysler. Ik liep langs de auto en zag een man als bestuurder zitten. Vervolgens wilde ik de toegangsdeur van het portiek openen. Terwijl ik hiermee bezig was zag ik vanuit mijn ooghoeken twee mannen aan komen lopen in mijn richting. Ik zag dat deze mannen bivakmutsen droegen. Deze mannen waren geheel in het zwart gekleed. Toen ik die mannen zag schrok ik en gaf ik een harde gil. lk voelde dat ik door die mannen werd beetgepakt en in die Chrysler werd geduwd.
In de auto kreeg ik een stomp op mijn schouder. Mijn handen werden boven mijn hoofd met handboeien vastgemaakt. Ook kreeg ik een doek of een masker over mijn hoofd. Ik voelde dat mijn zakken werden doorzocht en werden leeggehaald.
Op het moment dat ik in het voertuig zat voelde ik dat de auto wegreed.
Nadat wij een tijdje hadden gereden stopte de Chrysler. Ik moest uitstappen en ik werd in een andere auto geplaatst. Volgens mij betrof het een soort bestelauto. Ik zat namelijk op de laadvloer.
J
Nadat ik was overgestapt ging die auto rijden. Nadat wij een tijdje gereden hadden kwam de auto weer tot stilstand. Ik werd uit de auto gehaald en naar een ruimte gebracht. In deze ruimte werd ik vastgebonden aan een stoel. Mijn rechterarm middels een handboei aan een leuning. Mijn linkerarm middels een tie-rip. Mijn benen ook met een tie-rip aan de poten van de stoel.
Ik heb vanaf het moment dat ik in die ruimte ben binnen gebracht tot aan het moment dat vanavond de politie binnen kwam in deze ruimte verbleven.
Ook ben ik de gehele tijd die ik daar ben geweest geblinddoekt geweest. Alleen tijdens het eten mocht de blinddoek af. Degene die mij dan het eten gaf was dan gemaskerd.
Naar hetgeen ik hoorde aan geluiden was er constant een bewaker bij mij Ik heb in totaal twee bewakers waargenomen.
Dader 1 vroeg aan mij de pincode van mijn telefoons. Ik had twee telefoons bij mij. Ik heb de pincode van beide telefoons gegeven.
Ik moest een boodschap inspreken. Dit was een aantal dagen nadat ik was meegenomen. Dit was bestemd voor mijn vader. Ik moest iets zeggen van volgens mij dader I. Hij vertelde mij wat ik moest zeggen. "Hé Pa met [betrokkene 1]. Het gaat niet goed met mij. Ik heb het koud. Ik heb pijn. Papa geef ze alsjeblieft wat ze willen. Zo nee laat ze doen wat ze willen doen. Papa alsjeblieft ik hou van jou.
U vraagt mij wat er gebeurde kort voordat de politie vanavond binnen kwam. Vanavond had ik net te eten gekregen van dader 1. Op een gegeven moment vloog de deur open en ik hoorde politie, politie roepen. Toen ik omkeek zag ik dat dader I niet meer in de ruimte was. Dader 1 droeg op dat moment een blauwe spijkerbroek en een zwart jack.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 199-201 inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte], afgelegd op 25 november 2011:
Hierbij doe ik aangifte van diefstal. Op woensdag 23 november 2011 had ik mijn voertuig van het merk Chrysler, type Voyager 3.3 VAN, kenteken [AA-00-BB] geparkeerd te Utrecht. Ik had het voertuig afgesloten. Op vrijdag 25 november 2011 omstreeks 20:30 uur, wilde ik mijn auto meenemen. Ik zag dat de auto niet meer geparkeerd stond op de parkeerplaats waar ik hem had achtergelaten.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 202-207 inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte], volgens het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1], p. 209, afgelegd op 29 november 2011:
Opmerking verbalisant: Op vrijdag 25 november 2011 heb jij aangifte gedaan van diefstal van jouw auto. Naar aanleiding hiervan hebben wij nog een aantal vragen.
V: Hoelang heb je die auto al?
A: Vanaf 18 november 2011
V: Van wie heb je de auto gekocht?
A: Van iemand die woont op een kamp in Huis ter Heide.
V: Wie wisten van die auto?
A: [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) was mee met mij om de auto te kopen.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 966-967 inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Op vrijdag 2 december 2011 omstreeks 09:15 uur zagen wij een voertuig van het merk Chrysler, type Voyager, geparkeerd staan op de Mexicodreef te Utrecht Dit voertuig was voorzien van het kenteken [AA-00-BB].
Wij zagen dat Chrysler afgesloten was achtergelaten. Ook zagen wij dat het contactslot niet verbroken of geforceerd was. Wij zagen dat er voorin het voertuig twee stoelen zaten en daar achter een afgesloten cabine met daar in het midden een klein geblindeerde ruit. Wij zagen dat de zijruiten en achterraam geblindeerd waren.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 379-380 inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 2].
Ik ben werkzaam bij het bedrijf [A] te Utrecht. [verdachte] heeft een aantal keer bij ons auto’s gehuurd. Op 21 november 2011 hebben wij aan [verdachte] een Volkswagen Crafter verhuurd voorzien van het kenteken [CC-00-DD]. Ik heb het verhuurcontract opgemaakt en de autosleutels afgegeven aan [verdachte]. Ik heb hem een voertuig meegegeven dat voorzien was van een Track & Trace systeem.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 1120-1122
inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Bij autoverhuurbedrijf [A] aan de [c-straat 1] te Utrecht ontvingen wij drie huurovereenkomsten, waaruit bleek dat het voertuig Volkswagen Crafter, kenteken [CC-00-DD], werd gehuurd voor de periode tussen 17 november 2011 te 09.00 uur en 18 november 2011 te 11:20 uur en 21 november 2011 te 17:00 uur tot en met 25 november 2011 te 15:00 uur.
Dit voertuig is voorzien van een Track & Trace systeem. Wij hebben de gegevens van Mobile Track ontvangen. Door mij werden de gegevens bekeken en werd de route beschreven. De routebeschrijving is als bijlage gevoegd bij dit proces-verbaal.
Indien het contact van het voertuig aan of uit gaat, wordt er een signaal afgegeven. Elke avond geeft het Track & Trace systeem rond middernacht een signaal af. Dit betekent met dat het voertuig op dat moment daadwerkelijk in gebruik is. Er is wel te zien wanneer het voertuig daadwerkelijk sleutelcontact heeft. Dit geef ik in de bijlage aan als “contact aan/uit”.
Aan de hand van de gegevens van Mobile Track heb ik voor 24 november 2011 de volgende route van het voertuig vast kunnen stellen:
Naar Hilversum
00:04:22 uur - geparkeerd op Miamidreef
21:30.00 uur - geparkeerd op Miamidreef - contact aan/uit
21:36:00 uur - Rijdt op de Torontodreef, via de Karl Marxdreef - Einthovendreef
21:43:01 uur - Rijdt de A27 op, richting Hilversum
21:48:14 uur - Afslag 33 Hilversum
In Hilversum rijdt het voertuig naar de Antonie Philipsweg via de volgende straten: Oostereind - Oosterengweg - Kamerlingh Onnesweg - Antonie Philipsweg.
Het voertuig bevindt zich om 21:54:00 uur zich op de oprit van de [d-straat 1] te Hilversum. Het voertuig is om 22:50:56 uur weer in beweging. Om 22:51:34 uur staat het voertuig nog steeds op de Anton Philipsweg en gaat het contact aan of uit.
Naar Utrecht
Het voertuig rijdt vervolgens naar de A27 via de volgende wegen: Kamerlingh Onnesweg - Oosterengweg - van Riebeckweg - Arena - Diependaalselaan.
22:56:07 uur - Rijdt de A27 op, richting Utrecht
23:08:34 uur - Afslag 31 Utrecht
Vervolgens wordt er gereden via de Darwindreef en Medusadreef, om vervolgens te parkeren om 23:11:30 uur op de Kassandradreef te Utrecht.
8. De bij voormeld proces-verbaal gevoegde routebeschrijving met kaarten en satellietbeelden, p. 1123-1127, in het bijzonder betreffende de positie van de Volkswagen Crafter op 24 november 2011 tussen 21:54:00 uur en 22:51:34 uur in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte] aan de [d-straat 1] in Hilversum, p. 1125-1127.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 1128 inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
De medewerker van Mobile Track vertelde mij dat het uitpeilen van het Track & Trace systeem verloopt via het Global Positioning Systeem, oftewel GPS. Er worden dus exacte coördinaten weergegeven van de route.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 219-222, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2], afgelegd op 25 november 2011:
Op donderdag 24 november 2011 werd ik omstreeks 23:00 uur gebeld door mijn vrouw dat onze zoon [betrokkene 1] niet thuis was gekomen.
Vannacht om 00.18 uur werd ik gebeld. Ik nam op en hoorde een mannenstem zeggen: “We hebben je zoon, je hoort nog van ons". Dit werd in het Nederlands gezegd. Ik herkende wel een Marokkaanse klank in de stem.”
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 1243-1244 inhoudende - zakelijk weergegeven - als uitwerking van een afgeluisterd telefoongesprek van [betrokkene 2] (gebelde) met een onbekende man (beller) op 27 november 2011: v
M = [betrokkene 2]
N = NN man
N: Luister naar dit dan.
Vervolgens wordt kennelijk een bandje afgespeeld met de volgende inhoud:" Het gaat niet goed met mij, ik heb pijn, geeft hun alstublieft wat ze willen."
M: Ik hoor je heel slecht, ik hoor je heel slecht mijnheer.
Vervolgens wordt de verbinding verbroken.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 1245-1246 - zakelijk weergegeven - als uitwerking van een afgeluisterd telefoongesprek van [betrokkene 2] (gebelde) met een onbekende man (beller) op 27 november 2011:
M = [betrokkene 2]
N = NN man
N: Hier is jou zoon.
Vervolgens wordt een bandje afgespeeld met de volgende inhoud: "Het gaat niet goed met mij, ik heb (onverstaanbaar), ik heb pijn, geef hun alstublieft wat ze willen, alstublieft ik hou van jou."
N: Heb je het gehoord?
M: Ik heb het gehoord. Die man is ziek of jullie zijn ziek.
N: Binnen 72 uur moetje 3 miljoen neerleggen.
M: Breng hem naar het ziekenhuis, alstublieft die man is ziek.
N: 72 uur heb je de tijd, binnen 72 uur moetje het klaar leggen dan stuur ik iemand als je wi1 gewoon je zoon zo snel mogelijk zien. Dat is gewoon mijn woord Adios.
M: Maar laat die jongen naar huis laten we dat op...
Einde gesprek.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I p 1279-1281 inhoudende - zakelijk weergegeven - als uitwerking van een afgeluisterd telefoongesprek van [betrokkene 2] (gebelde) met een onbekende man (beller) op 1 december 2011: p
Mi = [betrokkene 2]
NN = NN Man
NN: Ga je nog wat doen of niet?
Mi: Vertel mij wat moet ik doen, vertel mij wat ik moet doen
NN: Luister eens, ik ga je wat zeggen, ik ga je nog twee dagen geven, 24 uur. Laatste tijd.
Mi: Denk je dat ik iets kan doen, wat ik niet gedaan heb.
NN: Ik heb tegen je gezegd dat ik je deadline zal verlengen met 24 uur. Je brengt dat ene of je brengt het niet. Als je het niet brengt, dan weten wij wat we gaan doen.
Mi: Je vraagt mij iets wat ik gewoon niet heb.
NN. Ik heb in ieder geval tegen je gezegd wat en hoe. Wij weten dat jij in staat bent om die te regelen en alles en klaar. Wij achtervolgen jou en we weten alles wat je kan doen en klaar.
Mi: Ik heb mijn zoon lief en beter dan alles...maar ik heb dat gewoon niet.
NN: In ieder geval, ik heb je alles verteld, maximaal., minimaal tweeënhalf (2,5)
Mi: Hoe gaat het met mijn zoon? Hoe gaat het met mijn zoon?
NN: Ik vraag jou wat, het is niet dat jij mij vragen gaat stellen.
Mi: Ik wil wel hem aan de lijn hebben, ik wil hem wel aan de lijn hebben..alstublieft
NN: Je zoon...
Mi: Neem anders zijn stem op en laat het horen. Ik wil in ieder geval wel weten of mijn zoon wel of niet in leven is.
NN: Je krijgt er 24 uur extra bij. Ik weet dat je het kan regelen en gaat regelen.
Mi: Ik zweer op Allah dat ik het niet heb. Als ik het had, had ik alles gegeven in het belang van mijn zoon. Jullie hebben zich vergist in mij.
NN: Ik heb tegen je gezegd minimaal 2,5 en klaar.
Mi: Ik heb het niet, ik zweer op Allah.
NN: Ik heb je alles vertel, wat je moet doen.
Mi: Wat moet ik doen om mijn zoon terug te krijgen. Ik heb dat niet.
NN: Ik heb je alles verteld en heb je 2,5 gevraagd en klaar.
Mi: Als ik het had, dan had ik het geregeld.
NN: Het is gewoon 2,5. Je moet die 2,5 gereed maken. Ik bel jou morgen terug en vragen of je het geregeld hebt of niet.
14. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, p. 1148-1160, te weten het rapport telecomanalyse van [verbalisant 4], gedateerd 21 februari 2012, met bijlagen, p. 1153-1160. inhoudende - zakelijk weergegeven:
Uit analyse van de historische printgegevens bleek dat een telefoontoestel met telefoonnummer 06-[002] (hierna *[002] te noemen) zich op 24 november 2011 bevond in de directe omgeving van de plaats waar [betrokkene 1] werd ontvoerd.
Om 211:22, 21:26 21:30 en 21:32 uur straalde *[002] een zendmast geplaatst op het bejaardentehuis Zuylenstede, Perudreef te Utrecht aan. Vervolgens straalde *[002] om 21:39 uur een zendmast op de Floridadreef / Manitobadreef te Utrecht aan (voor een weergave van de zendmasten zie bijlage 1, p. 1153).
Bij voornoemde contacten werd nummer *[002] gebruikt in een toestel voorzien van imeinummer [007].
Op 25 november 2011 werd tussen 00:16 en 00:18 uur met *[002] contact gezocht met de vader van [betrokkene 1]. Om 00:16 en 00:17 uur straalde *[002] een zendmast bij het tankstation langs de A2 te Liempde aan. Om 00:18 uur straalde *[002] een zendmast op de Hokkelstraat/Liempseweg te Best aan. (voor een weergave van de zendmasten zie bijlage 2, p. 1154).
Bij de contacten op 25 november 2011 werd *[002] gebruikt in combinatie met een toestel voorzien van imeinummer [008]. Uit tactisch onderzoek bleek dat het toestel met imeinummer [008] toebehoort aan [betrokkene 1].
Het nummer *[002] was rond de ontvoering geregeld in contact met het nummer 06-[001] (hierna *[001] te noemen). Tussen 21:19 uur en 21:42 uur werden door *[001] de volgende zendmasten aangestraald:
tussen 21:19 uur en 21:26 uur Naxosdreef te Utrecht.
om 21:30 uur St. Laurensdreef te Utrecht.
om 21:32 en 21:35 uur Kaap Hoorndreef te Utrecht
tussen 21:35 en 21:42 uur St. Laurensdreef te Utrecht
(voor een weergave van de zendmasten zie bijlage 4, p. 1156)
Hierop bleek dat nummer *[001] zich verplaatste naar Hilversum en de volgende zendmasten aanstraalde:
21:53 uur P. van Loolaan te Hilversum
21:53 uur Marathonweg te Hilversum
21:54 uur Liebergerweg te Hilversum
21:59 uur Van Riebeeckvveg te Hilversum
22:05 uur Liebergerweg te Hilversum
(voor een weergave van de zendmasten zie bijlage 5, p. 1157)
Een van de contacten van *[001] was nummer 06-[003] (hierna *[003] te noemen). Ook dit nummer bevond zich rond de ontvoering van [betrokkene 1] in de omgeving van de plek waar [betrokkene 1] ontvoerd werd.
Het nummer *[003] straalde op 24 november 2011 rond de ontvoering de volgende zendmasten aan: Om 21:20 en 21:21 uur Bejaardentehuis Zuylenstede, Perudreef te Utrecht
Om 21:41 Floridadreef / Manitobadreef te Utrecht
(voor een weergave van de zendmasten zie bijlage 6, p. 1158)
Hierop bleek dat nummer *[003] zich verplaatste naar Hilversum en daar de volgende zendmast aanstraalde:
22:07 uur Oude Amersfoortseweg te Hilversum
(voor een weergave van de zendmast zie bijlage 7, p. 1159)
Om 00:14 uur, vlak voor het moment dat contact werd opgenomen door *[002] met de vader van [betrokkene 1] straalde nummer *[003] een zendmast op de A. Laarakkerweg te Boxtel aan.
Om 00:30 uur straalde *[003] een zendmast geplaatst in de hoogspanningsmast Heeze-Lindhoven nabij het knooppunt Leenderheide aan.
(voor een weergave van de zendmasten zie bijlage 8, p. 1160).
15. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, p. 1161-1194, te weten het rapport telecomanalyse van [verbalisant 5] gedateerd 3 juli 2012, met bijlagen, inhoudende - zakelijk weergegeven:
[betrokkene 4]
Uit waarnemingen van het observatieteam bleek [betrokkene 4] gebruik te maken van een Volkswagen Golf met kenteken [EE-00-FF]. Nadat [betrokkene 4] was aangehouden werd deze Volkswagen aangetroffen in de omgeving van de Anton Philipsweg in Hilversum BIJ de doorzoeking waren in het dashboardkastje vier mobiele telefoons gevonden waaronder een toestel dat was voorzien van een simkaart met telefoonnummer [003] (hierna te noemen: *[003]).
Uit het telecomrapport van 21 februari 2012 bleek al dat het telefoonnummer *[003] een zeer opvallende rol speelde bij de ontvoering. Verder bleek uit analyse van de historische printgegevens dat het nummer *[003] op 24 november 2011 om 21.20 uur en 21.21 uur, dus kort voor de ontvoering van [betrokkene 1], contact had met telefoonnummer [009]. Ook op de route naar Boxtel had *[003] contact met het nummer [009]. Het nummer [009] was in gebruik bij [betrokkene 7], een vriendin van [betrokkene 4].
Op 24 november 2011 om 21.41 uur, dus kort na de ontvoering van [betrokkene 1] had het nummer *[003] contact met telefoonnummer [004]. Op het moment dat nummer *[003] zich om 22.07 uur in Hilversum bevond, was er wederom contact met [004]. De mogelijke gebruiker van dit telefoonnummer bleek [betrokkene 5] te zijn.
Op basis van een vergelijking van de mastlocaties van het nummer *[003] en het nummer *[002] is het sterke vermoeden gerezen dat deze nummers dezelfde gebruiker (lees: [betrokkene 4]) hebben gehad (of dat de gebruikers steeds in de directe omgeving van elkaar zijn geweest). Immers, in de periode 23-11-11 t/m 25-11-11 straalden beide nummers rondom hetzelfde tijdstip dezelfde zendmast of een nabijgelegen zendmast aan. Het meest opvallend in dit verband is de verplaatsing in zuidelijke richting van zowel *[003] als *[002] op 25-11-2011. Andere aanwijzingen dat sprake was van één gebruiker:
- beide nummers hadden nimmer onderling contact;
- beide nummers hadden dezelfde tegencontacten.
[betrokkene 6]
Het telefoonnummer [010] (hierna: *[010]) kan worden toegeschreven aan [betrokkene 6]. Uit de historische printgegevens bleek dat de simkaart met nummer [010] gebruikt werd in een telefoontoestel met IMEI [011] Dit toestel een Blackberry, is bij de aanhouding van [betrokkene 6] in zijn fouillering aangetroffen en uitgelezen. In het adressenboek van de Blackberry bleek het nummer *[010] te zijn opgeslagen onder "Ik".
Uit afgeluisterde telefoongesprekken bleek dat het nummer *[010] meermalen contact had met het nummer *[003] (in gebruik bij [betrokkene 4]) en dat er onder andere werd gesproken over het halen van eten. In de uitgelezen Blackberry van [betrokkene 6] waren enkele sms-berichten opgeslagen die eveneens op dit onderwerp betrekking hadden. Het betrof zowel inkomende als uitgaande sms berichten van en naar het nummer *[003].
Gedurende de gijzelingsperiode van [betrokkene 1] (24 november 2011 t/m 1 december 2011) straalde het nummer *[010] iedere dag en meermalen per dag de zendmast aan op de Anthony Fokkerweg in Hilversum. Die mast is gelegen in de directe omgeving van de Anton Philipsweg.
[medeverdachte]
Uit afgeluisterde telefoongesprekken bleek dat telefoonnummer [005] (hierna: *[005]) meerdere malen contact had met het nummer *[010], in gebruik bij voornoemde [betrokkene 6]. Het nummer *[005] bleek op naam te staan van [medeverdachte].
Uit de historische printgegevens bleek dat de simkaart *[005] gebruikt werd in een telefoontoestel met IMEI [012]. Dit toestel is bij de aanhouding van [medeverdachte] op 1 december 2011 in zijn fouillering aangetroffen en uitgelezen. [medeverdachte] verklaarde later ook dat het telefoonnummer *[005] (langdurig) bij hem in gebruik is geweest.
Op 24 november 2011, kort na de ontvoering van slachtoffer [betrokkene 1], was het nummer *[005] betrokken bij een reeks opvallende telecomcontacten. Om 21.42 uur werd het nummer *[005] ([medeverdachte]) gebeld door het nummer [004]. Kort daarvoor (om 21.41 uur) en daarna (om 22.07 uur) werd het nummer 3 [004] gebeld door het nummer *[003] (in gebruik bij [betrokkene 4]).
[verdachte]
Uit het tactische onderzoek is bekend geworden dat [verdachte] de telefoonnummers [013] (hierna: *[013]) en [006] (hierna: *[006]) in gebruik heeft gehad.
Uit historische printgegevens bleek dat de beide nummers contact hebben gehad met het nummer [001] (hierna: *[001]). Het gaat om de volgende drie contactmomenten met het nummer *[001]:
1) Op 24 november 2011 om 12.33 uur werd de *[013] kort na elkaar tweemaal gebeld
door het nummer *[001].
2) Op 24 november 2011 om 21.40 uur werd de *[006] gebeld door het nummer *[001].
De gebruiker van het nummer *[006] was op dat moment in de omgeving van de zendmast gelegen aan de Hoofdstraat te Driebergen.
3) Op 25 november 2011 om 20.15 uur belde de *[013] naar het nummer *[001]. Dit belcontact was kort voor het moment waarop [verdachte] zou hebben geconstateerd dat zijn auto was gestolen en aangifte deed.
De route die de VW Crafter op 24 november 2011 volgens Track & Trace heeft afgelegd, is vergeleken met de beschikbare telecomgegevens. Dit heeft geleid tot - onder meer - de volgende bevindingen:
- Kort voor het moment dat [betrokkene 1] (op de Victoria Regiadreef) in de Chrysler werd geduwd, maakte de VW Crafter (geparkeerd in omgeving Miamidreef) al het eerste sleutelcontact.
- Op het moment dat de VW Crafter om 21.30 uur het eerste sleutelcontact maakte was de gebruiker van nummer *[001] daar in de directe omgeving (zendmast Laurensdreef) en had hij contact met het nummer *[002]. De gebruiker van *[002] bevond zich elders (zendmast Perudreef).
- Na de ontvoering begaven de nummers *[002] en *[003] zich van de omgeving Victoria Regiadreef (zendmast Perudreef) naar de omgeving Miamidreef waar de VW Crafter stond geparkeerd (zendmast Floridadreef).
- De route die de VVV Crafter op 24 november 201 ! tussen 21.30 uur en 21.54 uur aflegde van Utrecht naar de Anton Philipsweg in Hilversum is - nagenoeg – gelijk aan de locaties van de door de telefoonnummers *[001] en *[003] aangestraalde zendmasten.
- Tijdens de route die de VW Crafter aflegde van Utrecht naar Hilversum hebben de nummers *[001], *[003] en *[002] onderling geen contact gehad. Dit kan er op duiden dat de (twee) gebruikers gezamenlijk naar Hilversum zijn gereisd.
- Eerst nadat de VW Crafter om 23.11 uur weer terug was in Utrecht (Kassandradreef), straalde het nummer *[003] vanaf 23.20 uur diverse zendmasten in Utrecht/Overvecht aan.
- De VW Crafter bleef van 24 november 2011 te 23.11 uur tot en met 25 november 201 1 te 14.37 uur geparkeerd staan op de Kassandradreef.
[betrokkene 3]
Uit het telecomrapport van 21 februari 2012 bleek dat het telefoonnummer [001] (hierna: *[001]) een verdachte rol speelde bij de ontvoering van [betrokkene 1]. Als mogelijke gebruiker van het nummer *[001] kan [betrokkene 3] worden aangemerkt. Daarvoor zijn de volgende argumenten aan te voeren.
In één van de uitgelezen mobiele telefoons (die zijn aangetroffen bij de doorzoeking in de woning van [verdachte]) was het nummer *[001] opgeslagen onder "broer". [verdachte] verklaarde in zijn verhoor van 23 januari 2012 hierover dat "het zou kunnen dat dit nummer van [betrokkene 3] is".
[verdachte] verklaarde dat hij de Chrysler Voyager op 18 november 201 I heeft gekocht op het woonwagenkamp "Beukbergen" in Huis ter Heide, waarbij hij in het gezelschap was van [betrokkene 3].
Uit analyse van de historische printgegevens bleek dat het nummer *[001] op 18 november 2011 om 18.24 uur de zendmast aanstraalde op de [e-straat 1] in Zeist/Huis ter Heide. Ook de telefoonnummers die in gebruik waren bij [verdachte] (*[006] en *[013]) straalden van 18.25 uur tot 19.13 uur dezelfde mast aan. De betreffende zendmast staat in de directe nabijheid van "Beukbergen".
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 1195-1197, met bijlagen, p. 1189-1217, inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 6]:
Op 30 november 2011 om 17.21 uur belt de verdachte [betrokkene 4] naar de verdachte [betrokkene 6]. [betrokkene 6] vertelt dat hij [betrokkene 4] een berichtje heeft gestuurd en dat "ze eten moeten halen" [betrokkene 4] zegt dat hij ‘zo die kant op komt' (bijlage l, p. 1198-199).
Bij zijn aanhouding was de verdachte [betrokkene 6] in het bezit van een mobiele telefoon, merk Blackberry. Deze telefoon werd uitgelezen. Tussen de vele SMS berichten werd een reeks SMS berichten aangetroffen van 30 november 2011 tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 6]. Uit deze SMS berichten blijkt dat [betrokkene 4] aan [betrokkene 6] vraagt of hij "alvast doner, 2 frikadellen en een Fanta kan halen". Vervolgens wordt er afgesproken om elkaar te ontmoeten. In de SMS wordt de plek aangeduid met: 'ben bejaarde', (mogelijk verzorgingscentrum Riebeeckweg) (bijlage 2, p. 1200)
Het observatieteam ziet [betrokkene 4] die dag om 21.20 uur vanaf de A27 Hilversum inrijden. Om 23.10 uur ziet het observatieteam dat de VW Golf van [betrokkene 4] geparkeerd staat op de Van Riebeeckweg in Hilversum, (bijlage 3, p. 1201-1205)
Op 30 november 2011 om 23.15 uur belt de verdachte [medeverdachte] (06-[005]) naar de verdachte [betrokkene 6] (06-[010]). [medeverdachte] zegt in dit gesprek "dat [betrokkene 6] moet komen" , waarop [betrokkene 6] antwoordt dat hij er aan komt. (bijlage 4, 1211)
Omstreeks 23.35 uur ziet het observatieteam dat [betrokkene 4] wordt afgezet op de Van Riebeeckweg door de bestuurder van de zwarte Leon, kenteken [GG-00-HH] (t.n.v. verdachte [betrokkene 6]). [betrokkene 4] stapt vervolgens in zijn auto en rijdt weer terug naar Utrecht, (bijlage 3, p. 1204)
Op 30 november 2011 omstreeks 23:39 uur belt [betrokkene 4] naar [betrokkene 7]. Zij vraagt hem waarom hij zijn telefoon uitzet, waarop [betrokkene 4] antwoordt dat "hij zijn telefoon in de auto had." (bijlage 5, 1213-1214)
Op 1 december 2011 vindt nagenoeg hetzelfde plaats. [betrokkene 4] parkeerde zijn auto op ruime afstand van de Anton Philipsweg. Hij liet zijn mobiele telefoons in zijn auto achter. Het observatieteam ziet de auto van [betrokkene 6] (Seat Leon) omstreeks 20.12 uur, met twee personen het woonwagenkamp, gelegen aan de Anton Philipsweg, oprijden.
(bijlage 6, 1215-1217)
17. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 20-21, inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 7]:
Op 1 december 2011, om 20.30 uur, werden de verdachten [medeverdachte] en [betrokkene 6] aangehouden in de woning [d-straat 1] te Hilversum. Dezelfde avond, om 20.35 uur, werd binnengetreden in de schuin tegenover nummer 12 geplaatste stacaravan.
18. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 961-962, inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisanten bekend onder de nummers B087 en B110 in de administratie van de aanhoudings- en ondersteuningseenheid van het Korps Landelijke Politiediensten:
Op 1 december 2011, omstreeks 20.35 uur waren wij aanwezig op de Anton Philipsweg te Hilversum om aldaar binnen te treden in een caravan.
Ik, B087, zag dat de deur van genoemde caravan op een kier stond. Ik liep vervolgens, samen met B110 de caravan binnen. Ik, B087, zag daar een manspersoon zitten op een tweepersoons bankstel.
Vervolgens zag ik, B110, dat de man met zijn rechter pols was vastgeketend door middel van metalen handboeien aan een tafelpoot van een tafel. Ik vroeg hierop aan de man of hij tegen zijn wil werd vastgehouden. De man antwoorde hierop bevestigend.
Vervolgens hebben wij de man van zijn boeien ontdaan. Wij zagen verder dat de enkels van genoemde man door middel zwart kleurige tiewraps aan elkaar vast zaten.
Genoemde man bleek later de ontvoerde [betrokkene 1] te zijn.
Op mijn, B110, vraag of er nog meer personen aanwezig waren in de caravan antwoordde de man: "ja, hij loopt net weg".
Ik, B087, zag ik een manspersoon rennen vanaf de achterzijde van de caravan in de richting van de bebouwde kom van Hilversum. Ik zag dat genoemd manspersoon een donkerkleurig jack aan had. Deze man werd later op de avond aangehouden op de Soestdijkerstraatweg te Hilversum, ter hoogte van de Kiosk gelegen bij het station van Hilversum.
19. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel II, p. 333, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4], afgelegd op 21 februari 2013:
Ik ben degene die wegrende van de caravan die dag. Later ben ik aangehouden.
20. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een overzicht van telefonische contacten op 24 november 2011 tussen 21:41:16 uur en 22:07:59 uur, dossier IJssel I, p. 1182, inhoudende:
Datum : 24 november 2011
Tijd :21:41:16
Duur ; 00:00:28
Soort : Gesprek
Telnr beller : [004]
Naam beller : [betrokkene 4]
Paal 1 beller : Floridadreef / Manitobadreef Utrecht
Telnr gebelde : [004]
Naam gebelde : [betrokkene 5]
Paal 1 gebelde : Van Riebeekweg Hilversum
Datum : 24 november 2011
Tijd : 21:42:25
Duur : 00:00:26
Soort : Gesprek
Telnr beller : [004]
Naam beller : [betrokkene 5]
Paal 1 beller : Van Riebeekweg Hilversum
Telnr gebelde : [005]
Naam gebelde : [medeverdachte]
Paal 1 gebelde : Antony Fokkerweg 5 Hilversum
Datum : 24 november 2011
Tijd : 22:07:59
Duur : 00:00:21
Soort ; Gesprek
Telnr beller : [004]
Naam beller : [betrokkene 4]
Paal 1 beller : Oude Amersfoortseweg Hilversum
Telnr gebelde : [004]
Naam gebelde : [betrokkene 5]
Paal 1 gebelde : Oude Amersfoortseweg Hilversum
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 551-558, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte] afgelegd op 2 december 2011:
V: waar woon je op dit moment?
A: In de woning waar ik ben aangehouden. Dat is nummer 12.
V: Ik toon je een foto van het woningcomplex waar jij woont. Kan je aan aanwijzen waar jij woont?
O: Verdachte wijst op de foto nummer 12 aan. De verbalisant tekent dit aan.
V: Er staan een aantal caravans. Van wie zijn deze?
A: Caravan E is mijn eigendom. Daar heeft [betrokkene 8] gewoond. Hij woont niet meer in die caravan.
V: Wat voor werk doe je?
A: Ik doe momenteel helemaal niks.
V: Wat is je telefoonnummer?
A: 06-[005]. Ik heb dat telefoonnummer al heel lang.
V: Hoe verliep de avond van 1 december?
A: Omstreeks 20:30 uur kwam [betrokkene 6].
V: Hoe vaak komt [betrokkene 6] bij jou?
A: Soms komt hij wel twee keer per dag.
V: Hoe vaak komt [betrokkene 6] per week?
A: Gemiddeld drie, vier keer per week.
V: Hoe vaak is [betrokkene 6] afgelopen week bij jou geweest?
A: lk denk elke avond wel een keer. Volgens mij ook woensdagmiddag.
22. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, dossier IJssel I, p. 559, te weten de bij voormeld proces-verbaal gevoegde foto waarop [medeverdachte] zijn woning (nummer 12) en zijn caravan (E) heeft aangewezen.
23. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 560-565, in het bijzonder p. 563-564, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte], afgelegd op 12 december 2011:
U vraagt mij wat de achternaam van [betrokkene 6] is. Ik las net in de papieren dat het [betrokkene 6] is.
U zegt dat ik op woensdagavond 30 november 2011 om 23.15 uur gebeld heb met [betrokkene 6] en tegen hem heb gezegd: “::Je moet komen". Ik weet dat ik die woensdagavond thuis was.
24. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 571-577, in het bijzonder p. 576, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte], afgelegd op 9 januari 2012:
U zegt dat mijn telefoon op 24 november 201 I omstreeks 21:45 uur op de Antonie Fokkerweg was en dat ik toen kennelijk thuis was. Het zou kunnen, ik weet het niet.
U zegt dat, vlak voordat het telefoonnummer van [betrokkene 4] contact opneemt met het nummer dat ik als man Raaf in mijn BlackBerry heb staan, het nummer van man Raaf belt op mijn telefoonnummer en dat er een gesprek van 20 seconden is. Ik kan mij daar niets van herinneren.
25. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel II, p. 344, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4] afgelegd op 21 februari 2013:
V: Op 24 november 2011 zit jij om 21.41 uur op de telefoonpaal Floridadreef/ Manitobadreef in Utrecht. Dan bel je naar [betrokkene 5] op het nummer *[005].
A: Die avond had ik alleen met [betrokkene 6] contact.
V: Jij bent om 22.07 uur op de oude Amersfoortseweg in Hilversum. Dan bel je weer met [betrokkene 5].
A: Dat was [betrokkene 5] niet. Dat was [betrokkene 6].
26. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel II, p. 436-441, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 6] afgelegd op 30 mei 2013:
V: Hoe ben jij bij deze ontvoering betrokken geraakt?
A: Ik ben door [betrokkene 4] gevraagd. Hij vroeg in eerste instantie of ik hem wilde halen en brengen. Daarna vroeg hij of ik ook af en toe langs wilde rijden.
V: Wist jij wanneer deze ontvoering plaats zou vinden?
A: [betrokkene 4] vroeg of ik hem ergens naar toe kon brengen die dag. Hij wachtte op een telefoontje. Hij zei als ik gebeld wordt, dan bel ik jou even.
V: Op welk nummer zou hij jou bellen?
A: [004]
V: Is dat jouw nummer?
A: Nee.
V: Van wie wel?
A: [betrokkene 5].
(p.437)
V: Wanneer werd je weer gebeld om [betrokkene 4] te brengen ofte halen?
A: Op dag 2 heb ik hem weer opgehaald. Ik heb hem toen naar de caravan gebracht. Hij vroeg of ik hem over twee uurtjes weer op wilde halen.
V: Had jij toen al gehoord dat hij voor iemand moest zorgen?
A: Hij zei tegen mij: ik moet hier letten op een persoon.
V: Heb jij [medeverdachte] nog gezien toen jij [betrokkene 4] bracht?
A: Jawel, ik ging naar binnen bij [medeverdachte] zijn huis.
(p. 438)
V: En wanneer wordt je dan weer gebeld?
A: Meestal één keer per dag, soms ook twee keer. Soms in de ochtend, soms in de avond.
V: Wanneer werd de afspraak gemaakt dat jij af en toen langs zou gaan?
A: De laatste twee dagen.
O: Twee dagen later krijgen jullie onverwachts bezoek.
V: Hoe is dat gegaan?
A: Ik had [betrokkene 4] kort daarvoor afgezet. Ik ben naar [medeverdachte] gegaan. Toen kwamen jullie.
(p. 439)
27. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel II, p. 385, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3], afgelegd op 14 mei 2013:
De auto's die ik ter beschikking stelde zijn voor de ontvoering gebruikt.
V: Over welke auto's hebben we het?
A: Het busje en de Chrysler.
28. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel II, p. 391-405, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3], afgelegd op 31 mei 2013:
A: Ik heb [verdachte] benaderd.
V: Wanneer was dat?
A: In de periode dat die auto werd aangeschaft, een week of twee voor de ontvoering.
(p.329)
V: Wie heeft de keuze gemaakt om [verdachte] te benaderen'?
A: Ik.
V: Wanneer kreeg [verdachte] die opdracht van jou?
A: Een paar dagen voor de aankoop van de auto
(p. 394)
V: Had je nog andere telefoons bij je?
A: Ik had dat andere nummer waar [verdachte] contact mee kon opnemen. De [001] volgens mij.
(p. 395)
V: Wie betaalt de auto daar ter plaatse?
A: [verdachte]. Hij had dat geld in de auto gekregen. Ik gaf het geld aan [verdachte].
V: Wat is er met [verdachte] afgesproken. Wat moest hij zeggen als er iets ging gebeuren?
A: Hij moest zijn auto als gestolen opgeven. (...) Dat heb ik ook tegen [verdachte]gezegd
(p. 396)
V: Je hebt met de [001] naar het nummer van [verdachte] gebeld dat hij aangifte moet doen als er wat aan de hand is?
A: Ja.
V: Hoe heeft [verdachte] de sleutel van de Chrysler weer teruggekregen?
A: Hij heeft de sleutel via mij teruggekregen
(p. 397)
V: Hoe is dat gegaan met die huurbus?
A: Nadat die Chrysler is aangeschaft, is die huurbus gehuurd.
V: Hoe is dat contact gelopen?
A: [verdachte] had het geld voor die huurauto gekregen (...) Dat heb ik aan [verdachte] gegeven.
V: Hoe heeft [verdachte] die sleutel weer teruggekregen?
A: Gelijk met die andere sleutel.
(p.398)
29. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 36-37, inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 7]:
De historische verkeersgegevens van het nummer 06-[001] werden opgevraagd over de periode 1 oktober 2011 - 27 november 2011. In deze gehele periode vonden de hieronder vermelde contacten plaats tussen dit nummer en de nummers 06-[013] en 06-[006].
Op donderdag 24 november 2011 om 12.33 uur belde de gebruiker van het mobiele nummer 06-[001] kort na elkaar twee keer naar de gebruiker van het mobiele nummer 06-[013]. Dit nummer werd door verdachte [verdachte] zelf opgegeven bij het afsluiten van de verzekering van voormelde Chrysler Voyager.
Op donderdag 24 november 2011, om 21.40 uur (de ontvoering van [betrokkene 1] vond enkele minuten daarvoor plaats) belde de gebruiker van de 06-[001] naar de gebruiker van het mobiele nummer 06-[006]. Uit onderzoek bleek dat ook dit nummer in gebruik was bij verdachte [verdachte]. Tijdens dit gesprek dat 28 seconden duurde bevond het aan [verdachte] toegeschreven nummer zich onder het bereik van de paallocatie Hoofdstraat 3972LK te Driebergen.
Op vrijdag 25 november 2011 om 20.15 uur belde het aan verdachte [verdachte] toegeschreven nummer 06-[013] naar het aan één van de ontvoerders toegeschreven nummer 06-[001]. Hierbij zij vermeld dat [verdachte] (volgens zijn aangifte) eerst rond dit tijdstip zag dat zijn auto ontvreemd was, waarna hij dezelfde avond om 22.54 uur aangifte van diefstal deed bij de politie.
Op vrijdag 13 januari 2012 werd verdachte [verdachte] aangehouden in de woning aan de Falklanddreef 119 te Utrecht. Na de aanhouding vond een doorzoeking plaats waarbij een mobiele telefoon in beslag werd genomen. In deze gsm werd een adreslijst aangetroffen met daarin onder andere het nummer 06-[001] met de vermelding 'broer'.
30. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 665-675, in het bijzonder p. 671 e.v., inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte], afgelegd op 14 januari 2012:
V: Wat weetje van de ontvoering [verdachte]?
A: Niet veel.
V: Wat weet je wel?
A: Dat mijn auto erbij is gebruikt.
V: Wanneer hoorde je dat ze jouw auto hadden gebruikt voor de ontvoering?
A: Nadat ik klaar was met werken.
V: Hoe kwamen ze aan de sleutel van de auto?
A: Die hadden ze al.
V: Die sleutel hadden ze al, of heeft de persoon die sleutel gehouden vanaf de avond dat je de auto hebt gekocht en hij er in heeft gereden?
Noot verbalisant: [verdachte] knikt en zegt ja.
O: Je hebt verklaard dat [betrokkene 3] in jouw auto heeft gereden.
V: Is [betrokkene 3] degene die de sleutel had?
A: Ik zeg het toch.
V: Knikje bevestigend of ontkennend?
A: Bevestigend.
V: Tot hoe laat was je aan het werk?
A: Ik was tot twaalf uur aan het werk.
V: Wat is er afgesproken over de auto, nadat jij hoorde dat hij bij de ontvoering was gebruikt?
A: Toen moest ik aangifte gaan doen.
V: Heeft [betrokkene 3] verteld waar hij de auto had neergezet?
A: Dat heeft hij niet verteld. Hij heeft alleen verteld dat ik aangifte moest gaan doen.
V: Die blauwe Volkswagen die je hebt gehuurd, was dat ook voor deze avond?
A:Ja.
V: Wanneer heb je die bus gehuurd?
A: Een paar dagen van tevoren.
V: Waar heb je die auto gehuurd?
A: [A]
V: Wie heeft jou gevraagd die auto te huren1?
A: [betrokkene 3].
V: Is op verzoek van [betrokkene 3] ook de Chrysler gekocht1?
A: Ja.
V: Wanneer heb je de Volkswagen bus weer teruggebracht?
A: Vrijdag of zaterdag.
V: Dan praten we dus over 25 of 26 november?
A: Ja.
V: Hoe ben jij weer aan de sleutel gekomen?
A: Die werd gebracht door [betrokkene 3].
V: Waar heb je op 24 november 2011 tot 24.00 uur gewerkt?
A: In Driebergen-Zeist
V: Waar heb je de Volkswagenbus geparkeerd toen je deze had gehuurd?
A: Op de Mexicodreef in Utrecht.
V: Op welke manier en wanneer zijn de sleutels van die bus overgedragen en aan wie?
A: Volgens mij dezelfde dag nog. Volgens mij heb ik ze aan [betrokkene 3] zelf gegeven.
V: Van wie is het geld waarmee de Chrysler is gekocht?
A: Van [betrokkene 3].
V: Heeft Hafid de Chrysler direct na aankoop meegenomen?
A: lk heb de Chrysler meegenomen.
V: Je hebt daar de Chrysler geparkeerd, toen ben je weggegaan. Had [betrokkene 3] toen al een sleutel in zijn bezit?
A: Ja, één sleutel. Ik had de andere sleutel.
V: Wanneer heb je de sleutel van de Chrysler teruggekregen?
A: Paar dagen na de ontvoering, twee drie dagen erna. Volgens mij had ik toen al aangifte gedaan.
V: Wanneer hoorde je dat de Chrysler en de Volkswagen bus voor een ontvoering waren gebruikt?
A: Ik heb gehoord dat het voor een persoon was.
V: Van wie hoorde je dat?
A: Ik heb alleen met [betrokkene 3] gepraat.
V: Wat heb je gekregen voor het kopen van de Chrysler en het huren van de Volkswagen bus?
A: Ik zou wat krijgen. Er is mij een belofte gedaan. Tot € 10.000 zouden ze geven.
V: Is het telefoonnummer 06-[001] van [betrokkene 3]?
A: Dit nummer heb ik niet vaak gebeld. Dit nummer had mij gebeld dat de ontvoering was gebeurd.
31. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel I, p. 679-688, in het bijzonder p. 681-684, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte], afgelegd op 23 januari 2012:
V: Wanneer heb je met [betrokkene 3] gesproken over de Chrysler en adviseerde hij jou om aangifte te doen?
A: De 25e.
V: De 25e heb je aangifte gedaan. Was het die dag?
A: Ja.
O: Jij verklaarde dat jij tot 10.000 euro zou krijgen voor het leveren van de auto's.
V: Waar hing het vanaf dan hoeveel je zou krijgen?
A: lk ging er vanuit dat ik 10.000 euro zou krijgen. Dat werd mij gezegd.
O: Je hebt in de maand november drie keer een Volkswagen Crafter gehuurd, wij tonen je nu een huurcontract van [A] welke op jouw naam staat. Het betreft hier de huur van een Volkswagen Crafter met het kenteken [II-00-JJ] in de periode van 14 november 2011 te 17.05 uur tot 17 november 2011 te 09.00 uur.
V: Is dit jouw handtekening die onder het huurcontract staat?
A: Ja.
V: Waarom heb jij die bus gehuurd?
A: Daar wil ik geen antwoord op geven.
V: Waarvoor is deze bus gebruikt?
A: Dat hoorde bij een plan of zo. Ik moest gewoon een busje huren.
O: Nadat je deze bus hebt ingeleverd, neem je een volgende mee. Wij tonen je nu een huurcontract van [A] welke op jouw naam staat. Het betreft hier de huur van een Volkswagen Crafter met het kenteken [CC-00-DD] in de periode van I 7 november 2011 te 09.00 uur en 18 november 2011 te 11.20 uur.
V: Is dit jouw handtekening die onder het huurcontract staat?
A: Volgens mij wel.
V: Voor wie heb jij deze bus gehuurd?
A: Daar wil ik geen antwoord op geven.
O: De 18e lever je de auto in en de 21e huur je weer een auto. Wij tonen je nu een huurcontract van [A] welke op jouw naam staat. Het betreft hier de huur van een Volkswagen Crafter met het kenteken [CC-00-DD] in de periode van 21 november 2011 te 17.00 uur en 25 november 2011 te 15.00 uur.
V: Voor wie heb je deze gehuurd?
A: Die was voor [betrokkene 3], tot de 25e.
V: En dat is jouw handtekening?
A: Ja.
32. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, dossier IJssel II, p. 428, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte], afgelegd op 22 mei 2013:
O: Het telefoonnummer 06-[001] stond in jouw telefoon onder "Broer".
V: Van wie was dit nummer?
A: Het is niet van mijn broer.
O: Hafid heeft verklaard dat dit nummer van hem was. Hij had dit nummer in gebruik.
V: Was dit het nummer van [betrokkene 3]?
A: Zou kunnen.
33 Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 4 juni 2013 opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte];
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik ook betrokken ben geweest bij de huur van een busje. U vraagt mij hoe dit is gegaan. Ik heb geld van [betrokkene 3] gekregen. Dat was 300 euro. (p. 2-3)
U vraagt mij hoeveel geld ik heb gekregen om de Chrysler te kopen. Dat was 750 euro (p. 5).
34. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 20 augustus 2013 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Hafid vroeg mij het kenteken van de Chrysler Voyager op mijn naam te zetten.
6. Het Hof heeft in zijn arrest nog het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte erkent betrokken te zijn geweest bij het regelen van de voertuigen die zijn gebruikt bij de gijzeling van [betrokkene 1]. Hij ontkent echter dat hij wist dat deze voertuigen hiervoor zouden worden gebruikt. Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat verdachte (dubbel) opzet heeft gehad, zodat hij integraal dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Op het primair tenlastegelegde, waarvan verdachte door de rechtbank is vrijgesproken, is de raadsman niet ingegaan.
Het hof is van oordeel dat de rol van verdachte vóór en tijdens de gijzeling dusdanig is geweest, dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
De gijzeling
Op 24 november 2011 omstreeks 21:30 uur wordt [betrokkene 1] in de buurt van zijn ouderlijke woning in Utrecht door twee mannen met bivakmutsen in een gereedstaande personenauto gestopt. Het betreft een Chrysler Voyager met het kenteken [AA-00-BB]. De Chrysler Voyager rijdt vervolgens hard weg.
[betrokkene 1] wordt even later overgeplaatst in de laadruimte van een bestelbusje. Het betreft een Volkswagen Crafter met het kenteken [CC-00-DD], die is voorzien van een Track and Trace systeem. Uit het Track and Trace systeem is gebleken dat het bestelbusje vervolgens naar een (woonwagen)kamp/woonwijkje aan de Anton Philipsweg in Hilversum rijdt. Daar staat het bestelbusje vanaf 22:50 uur ongeveer een uur geparkeerd in de directe nabijheid van/tussen de woning van [medeverdachte] en de schuin tegenover die woning staande stacaravan van [medeverdachte]. De Volkswagen Crafter rijdt vervolgens terug naar Utrecht. Het slachtoffer is vervolgens van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011 vastgehouden in die bewuste stacaravan.
Rond het tijdstip van de ontvoering hebben de gebruikers van de nummers *[001] (toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 3]) en *[002] (toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 4]) regelmatig contact met elkaar via zendmasten in de directe omgeving van de plaats waar [betrokkene 1] is ontvoerd. Het nummer *[003] straalt zendmasten in hetzelfde gebied aan. Ook dat nummer wordt aan [betrokkene 4] toegeschreven.
Voormelde nummers hebben vervolgens contacten via zendmasten op de rijroute van Utrecht naar Hilversum. Om 21.41 uur op 24 november 2010, dus zeer kort na de ontvoering, vindt er telefonisch contact plaats tussen nummer *[003] van [betrokkene 4] en het nummer eindigend op *[004]. Dat laatste nummer wordt toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 5]. Medeverdachte [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij die bewuste avond het toestel van [betrokkene 5] heeft geleend/gebruikt. Vervolgens vindt meteen daarna (21.42 uur) telefonisch contact plaats tussen het nummer *[004] (dat dus gebruikt zou zijn door [betrokkene 6]) en het nummer eindigend op *[005]. Dat laatste nummer is van medeverdachte [medeverdachte].
De simkaart met het nummer *[002] bevindt zich in de mobiele telefoon van [betrokkene 1] als daarmee op 25 november 2011 omstreeks 00:16 uur wordt gebeld naar diens vader, [betrokkene 2], door een man die hem vertelt dat ze zijn zoon hebben. Op 27 november 2011 wordt de vader verschillende keren gebeld. De beller laat een geluidsopname met de stem van [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] horen en zegt dat hij binnen 72 uur drie miljoen euro moet betalen als hij zijn zoon weer wil zien. Na het verstrijken van het ultimatum wordt de vader nogmaals gebeld door de man, die hem vertelt dat hij binnen 24 uur tweeënhalf miljoen euro moet regelen en dat hij zijn zoon anders nooit meer zal zien. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in de avond van 1 december 2011.
Diezelfde avond doet de politie omstreeks 20:30 uur een inval in de woning van [medeverdachte], waar hij en M. [betrokkene 6] worden aangehouden. In de schuin tegenover die woning gelegen stacaravan wordt [betrokkene 1] aangetroffen. Hij is met een handboei vastgeketend aan een tafelpoot. De enkels van [betrokkene 1] zijn aan elkaar vastgemaakt met tiewraps. Hij vertelt de politie dat één van zijn twee bewakers hem zojuist eten heeft gegeven. Deze bewaker is weggerend vanaf de caravan en wordt dezelfde avond omstreeks 22:03 uur aangehouden. Dit blijkt [betrokkene 4] te zijn. De verdachten [betrokkene 3], [verdachte] en [betrokkene 5] worden later aangehouden.
Betrokkenheid van verdachte bij de gijzeling
Het hof overweegt met betrekking tot de rol van verdachte bij de gijzeling het volgende:
Verdachte heeft verklaard dat hij de Chrysler Voyager kocht, het kenteken van die auto op zijn naam zette en de Volkswagen Crafter huurde op verzoek van [betrokkene 3]. Hij kreeg geld voor de koop en huur van de voertuigen van [betrokkene 3] en hij zou daarnaast nog een bedrag van € 10.000 krijgen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij hoorde dat zijn auto was gebruikt bij de ontvoering, nadat hij op 24 november 2011 om 24:00 uur klaar was met zijn werk (p. 627) en dat zijn telefoonnummer na de ontvoering werd gebeld door het nummer *[001] (p. 675). Uit de analyse van de telecommunicatiegegevens volgt dat een nummer van verdachte (*[006]) die avond omstreeks 21:40 uur - ongeveer tien minuten na het begin van de gijzeling – contact heeft gehad met een nummer van [betrokkene 3] (*[001]). (p. 1169, p. 1183).
In opdracht van [betrokkene 3] deed verdachte op 25 november 2011 een valse aangifte van diefstal van de Chrysler Voyager en bracht hij de Volkswagen Crafter terug naar de verhuurder.
De omstandigheid dat verdachte kort na het begin van de gijzeling is geïnformeerd over dit feit en dat een van de medeverdachten kort na de ontvoering met verdachte in contact trad, doet vermoeden, zeker gezien verdachtes verklaringen inhoudende dat de voertuigen "voor een persoon" waren en dat het kopen en huren van de voertuigen gebeurde in verband met "een plan", dat hij van meet af heeft geweten waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt. Verdachte wist in ieder geval van de wederrechtelijke vrijheidsberoving toen hij de valse aangifte deed. Hierdoor heeft hij het onderzoek naar de verblijfplaats van het slachtoffer willens en wetens belemmerd. Gelet op de hoge beloning die verdachte in het vooruitzicht was gesteld moet hij ook hebben beseft dat het slachtoffer werd vastgehouden om een ander te dwingen tot betaling van een groot geldbedrag. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de wederrechterlijke vrijheidsberoving zou voortduren tot de betaling van het geëiste losgeld, in elk geval dat die langer zou voortduren.
Het is niet gebleken dat verdachte zelf uitvoeringshandelingen van de ontvoering heeft verricht. Wel heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd door de benodigde voertuigen te regelen in ruil voor een deel van de opbrengst. Hij heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededaders. Daarom is het hof van oordeel dat verdachte als medepleger van de gijzeling dient te worden aangemerkt.”
7. De voornaamste klacht betreft het oordeel van het Hof dat de vastgestelde feiten en omstandigheden voldoende zijn voor het bewijs van medeplegen.
8. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad aandachtspunten geformuleerd voor de beoordeling van medeplegen. De Raad heeft overwogen:
“3.1 De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004: AO9905, NJ 2004/443). In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR: 2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen "dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn", alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL: HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling "dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt".
3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
3.3.1.
Er bestaat geen precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen. Dat neemt niet weg dat wanneer medeplegen wordt tenlastegelegd, dit medeplegen moet worden beoordeeld aan de hand van de voor medeplegen geldende maatstaven. Het gebruikmaken van aan andere deelnemingsvormen ontleende begrippen of constructies kan de bewijsvoering voor medeplegen compliceren en verdient daarom in zulke gevallen geen aanbeveling. (Vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX5140 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, in welke zaken het medeplegen door het hof was bewezenverklaard aan de hand van criteria voor het zogenoemde functionele daderschap). Het valt overigens op dat het openbaar ministerie bij het tenlasteleggen van commune en andere niet-economische strafbare feiten - in vergelijking met economische delicten - vaker gebruik lijkt te maken van (soms ingewikkelde) deelnemingsconstructies dan van het meer geëigend lijkende functionele daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011: BP6581, NJ 2011/481 met betrekking tot de verkoop van hennepplanten door de eigenaar van een growshop).
3.3.2. Het ontbreken van een precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen brengt mee dat het openbaar ministerie in voorkomende gevallen er goed aan doet de rechter een keuzemogelijkheid te bieden door daarop toegesneden varianten in de tenlastelegging op te nemen. Als het openbaar ministerie evenwel om hem moverende redenen uitsluitend het medeplegen en niet ook de medeplichtigheid heeft tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken indien het medeplegen niet kan worden bewezen, ook al zou vaststaan dat de verdachte medeplichtig was aan het feit.
9. In de zaak die tot deze aandachtspunten aanleiding gaf, was verdachte aanwezig geweest bij een overval. Verdachte, die wist van het plan om iemand te beroven, is met zijn medeverdachten meegegaan maar heeft op een afstand gestaan van 5 meter, hij heeft staan wachten bij scooters. Niet is gebleken dat verdachte bij het maken van de plannen betrokken is geweest noch dat verdachtes rol groter was dan het bij de scooters staan. Deze handelingen van verdachte heeft de Raad onvoldoende geacht voor het oordeel van het Hof dat sprake was van medeplegen.
10. De aandachtspunten voor het aannemen van medeplegen, zoals hiervoor onder 8 weergegeven, heeft de Hoge Raad herhaald in zijn uitspraak van 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637. In deze zaak is verdachte veroordeeld voor het medeplegen van een gewelddadige beroving van een juwelier. Verdachte was ten tijde van de overval niet op de plaats delict. Zijn rol bestond erin dat hij betrokken is geweest bij een voorverkenning van de te overvallen juwelier en dat hij de bestuurder is geweest van de beoogde, gestolen vluchtauto en dat hij de medeverdachten in de buurt van de juwelier in het kader van een vooraf beraamd vluchtplan heeft opgewacht. Het Hof heeft verdachte aangemerkt als medepleger. Het oordeel van het Hof dat niet sprake was van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid maar van medeplegen heeft de Raad onvoldoende gemotiveerd geacht.
11. Terug naar de onderhavige zaak. De vraag is welke bijdrage de verdachte aan de totstandkoming van het delict heeft geleverd. Ik wijs er op dat de bewezenverklaring geen medeplegen van vrijheidsberoving inhoudt, maar medeplegen van het van de vrijheid beroofd houden. Verdachte wordt door het Hof dus niet verantwoordelijk gehouden voor het van de vrijheid beroven van een ander; hij laat samen met anderen de door een of meer anderen gepleegde vrijheidsberoving voortduren. De Rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de vrijheidsberoving en het voorduren daarvan gekwalificeerd als medeplichtigheid aan gijzeling terwijl het Hof medeplegen van gijzeling heeft aangenomen. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen van het bewezenverklaarde van de vrijheid beroofd houden heeft verricht. Reeds daarom is dit een lastige zaak.
12. Uit de vaststellingen van het Hof blijkt dat het de betrokkenheid van de verdachte in de eerste plaats heeft gezocht in het leveren van de auto’s die bij de gijzeling zijn gebruikt. Uit de verklaringen van de verdachte dat het kopen en huren van de voertuigen “voor een persoon” gebeurde in verband met “een plan” in combinatie met de omstandigheid dat verdachte ongeveer 10 minuten van het begin van de gijzeling telefonisch contact heeft gehad met een van de medeverdachten heeft het Hof doen vermoeden dat de verdachte van meet af aan heeft geweten waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt. Dat is een opmerkelijke woordkeuze. Ik lees daarin niet dat het Hof oordeelt dat verdachte wist waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt; het Hof vermoedt dat verdachte het wist. Als het om dit soort cruciale vaststellingen gaat, neig ik er niet toe om de formulering van het Hof als een ‘slip of the pen’ aan te merken.3.Naar het mij voorkomt heeft het Hof gelet op de gekozen bewoordingen hier dus in ieder geval niet vastgesteld dat verdachte tevoren wist waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt.
13. In de tweede plaats heeft het Hof de bijdrage van de verdachte gezocht in het doen van de valse aangifte van diefstal van de aangekochte auto één dag na het begin van de gijzeling; door deze handeling heeft verdachte naar het oordeel van het Hof het onderzoek naar de verblijfplaats van het slachtoffer willens en wetens belemmerd. Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft vastgesteld dat verdachte ten tijde van het doen van de valse aangifte in ieder geval wist dat het slachtoffer van zijn vrijheid was beroofd en nog steeds beroofd werd gehouden. Daarmee heeft verdachte dus inderdaad enig aandeel geleverd in het bewezenverklaarde van de vrijheid beroofd houden.
14. In de derde plaats heeft het Hof meegewogen dat de hoge beloning van € 10.000,- die verdachte in het vooruitzicht was gesteld verdachte moet hebben doen beseffen dat het slachtoffer werd vastgehouden om een ander te dwingen tot betaling van een groot geldbedrag en dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving zou voortduren tot de betaling van het geëiste losgeld. Ook deze pilaar voor het bewezenverklaarde medeplegen van het van de vrijheid beroofd houden acht ik niet stevig. Uit de bewijsmiddelen volgt niet zonneklaar wanneer dat bedrag precies in het vooruitzicht is gesteld en wat verdachte op dat moment wist. Het Hof heeft niet op grond van de bewijsmiddelen met zoveel woorden vastgesteld of het bedrag voor of nadat het slachtoffer in de auto was geduwd aan verdachte is toegezegd. Gelet op hetgeen ik hierboven over het vermoeden van het Hof heb opgemerkt, heeft het Hof kennelijk ook niet zonder meer geoordeeld dat verdachte van meet af aan (en dus al voordat het slachtoffer in de auto is geduwd) dat bedrag in het vooruitzicht is gesteld. Voor het geval dat het bedrag wel al voor dat daadwerkelijk kidnappen en bijvoorbeeld ten tijde van het regelen van de auto’s in het vooruitzicht is gesteld, rijst vervolgens de vraag of dat dan niet aangemerkt moet worden als een vorm van deelneming aan het van de vrijheid beroven en valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom dat is aan te merken als van de vrijheid beroofd houden. Hoe dan ook is het niet eenvoudig te construeren welke benadering het Hof nu heeft gevolgd.
15. In de kern gaat om een geval van medeplegen waarin de medepleger niet te voren het feit mee plant en vervolgens ook geen uitvoeringshandelingen verricht. Dat er geen uitvoeringshandelingen door verdachte zijn verricht, lijkt mij een volkomen juist oordeel van het Hof. Immers mogelijk kan het regelen van auto’s gezien worden als een uitvoering van vrijheidsberoving, maar het kan niet beschouwd worden als uitvoering van het van de vrijheid beroofd houden. Het doen van valse aangifte van diefstal van de voertuigen is evenmin te beschouwen als een uitvoeringshandeling van het van de vrijheid beroofd houden. Ook het toegezegde geldbedrag is een factor die kan dragen dat verdachte heeft deelgenomen aan het van de vrijheid beroofd houden, maar mij lijkt het niet voldoende voor medeplegen van het iemand van zijn vrijheid beroofd houden. Het Hof heeft kennelijk veel gewicht toegekend aan de omstandigheid dat verdachte ongeveer 10 minuten na de gijzeling contact heeft gehad met een van de medeverdachten. Dit enkele telefooncontact, waarvan de inhoud verder niet bekend is, is van onvoldoende gewicht om verdachtes gedrag tot medeplegen te maken. Ook de enkele overweging van het Hof dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededaders is daarvoor onvoldoende. Daarbij merk ik op dat het zich niet distantiëren van een misdrijf waarvan men tevoren op de hoogte is, niet voldoende is om medeplegen aan te nemen. Dat geldt ook als men met het misdrijf instemt.
16. Het middel is terecht voorgesteld.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 29‑07‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
T.a.v. de strafadministratie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
Hoge Raad der Nederlanden
Schriftuur houdende middelen van cassatie ex artikel 437 Wetboek van Strafvordering
Van: mr. L.C. de Lange
In de zaak van: [requirant], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ([land])
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [requirant], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ([land]), wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan de [adres], requirant van cassatie, hierna te noemen: ‘requirant’, voor deze aangelegenheid domicilie kiezende te (3512 AM) Utrecht, aan de Voorstraat 2, ten het kantore van Moszkowicz Advocaten Utrecht, van welk kantoor mr. L.C. de Lange als zijn raadsman optreedt, die door hem bepaaldelijk is gemachtigd deze cassatieschriftuur te ondertekenen en in te dienen,
dat requirant als verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, uitgesproken op 5 september 2013 onder rolnummer 21/003440-12 de navolgende middelen van cassatie voordraagt;
FEITEN:
1.
Op 24 november 2011 omstreeks 21:30 uur wordt [betrokkene 1] in de buurt van zijn ouderlijke woning in Utrecht door twee mannen met bivakmutsen in een gereedstaande personenauto gestopt. Het betreft een Chrysler Voyager met het kenteken [AA-00-BB]. De Chrysler Voyager rijdt vervolgens hard weg. [betrokkene 1] wordt vervolgens overgeplaatst in de laadruimte van een bestelbusje. Het betreft een Volkswagen Crafter met het kenteken [CC-00-DD], die is voorzien van een Track and Trace systeem. Uit het Track and Trace systeem is gebleken dat het bestelbusje vervolgens naar een woonwagenkamp/woonwijkje aan de [a-straat] in [a-plaats] rijdt. Daar staat het bestelbusje vanaf 22:50 uur ongeveer een uur geparkeerd in de directe nabijheid van/tussen de woning van [medeverdachte] en de schuin tegenover die woning staande stacaravan van [medeverdachte]. De Volkswagen Crafter rijdt vervolgens terug naar Utrecht. Het slachtoffer, [betrokkene 1], is vervolgens van 24 november 2011 tot en met 1 december 2011 vastgehouden in die bewuste stacaravan.
2.
Rond het tijdstip van de ontvoering hebben de gebruikers van de telefoonnummers welke worden toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 3] en medeverdachte [betrokkene 4] regelmatig contact met elkaar via zendmasten in de directe omgeving van de plaats waar [betrokkene 1] is ontvoerd. Voornoemde telefoonnummers hebben vervolgens contacten via zendmasten op de rijroute van Utrecht naar Hilversum. Zeer kort na de ontvoering, te weten om 21:41 uur, vindt er telefonisch contact plaats tussen het nummer dat wordt toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 4] en het nummer dat wordt toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 5]. Medeverdachte [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij die bewuste avond het toestel van [betrokkene 5] heeft geleend/gebruikt. Vervolgens vindt meteen daarna, te weten om 21:42 uur, telefonisch contact plaats tussen dit nummer en het nummer van medeverdachte [medeverdachte].
3.
De simkaart behorende bij het telefoonnummer van slachtoffer [betrokkene 1] bevindt zich in diens mobiele telefoon als daarmee op 25 november 2011 omstreeks 00:16 uur wordt gebeld naar diens vader, [betrokkene 2], door een man die hem vertelt dat ze zijn zoon hebben. Op 27 november 2011 wordt de vader verschillende keren gebeld. De beller laat een geluidsopname van met de stem van [betrokkene 1] aan diens vader, [betrokkene 2], horen en zegt dat hij binnen 72 uur drie miljoen euro moet betalen als hij zijn zoon weer wil zien. Na het verstrijken van het ultimatum wordt de vader nogmaals gebeld door de man, die hem vertelt dat hij binnen 24 uur tweeënhalf miljoen euro moet regelen en dat hij zijn zoon anders nooit meer zal zien. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in de avond van 1 december 2011.
4.
Diezelfde avond doet de politie omstreeks 20:30 uur een inval in de woning van medeverdachte [medeverdachte] waar hij en medeverdachte [betrokkene 6] worden aangehouden. In de schuin tegenover die woning gelegen stacaravan wordt het slachtoffer [betrokkene 1] aangetroffen. Hij is met een handboei vastgeketend aan een tafelpoot, terwijl zijn enkels aan elkaar zijn vastgemaakt met tie-wraps. Hij vertelt de politie dat één van zijn twee bewakers hem zojuist eten heeft gegeven. Deze bewaker is weggerend vanaf de caravan en wordt dezelfde avond omstreeks 22:03 uur aangehouden. Dit blijkt medeverdachte [betrokkene 4] te zijn. Medeverdachte [betrokkene 3], medeverdachte [betrokkene 5] en requirant worden later aangehouden.
Middel I
5.
Het recht — in het bijzonder de artikelen 358, 359, 359a juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het hof ten onrechte het namens requirant gevoerde verweer, kort samengevat inhoudende dat hij geen wetenschap heeft gehad van het tenlastegelegde, heeft verworpen, althans heeft het hof het betreffende verweer verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen, zodat het bestreden arrest niet naar behoren met redenen is omkleed.
Toelichting:
6.
Het hof heeft met betrekking tot de rol van requirant bij de gijzeling overwogen dat requirant verklaard heeft dat hij de Chrysler Voyager kocht, het kenteken van die auto op zijn naam zette en de Volkswagen Crafter huurde op verzoek van medeverdachte [betrokkene 3]. Hij zou geld hebben gekregen voor de koop en huur van beide voertuigen van medeverdachte [betrokkene 3] en zou daarnaast nog een beloning krijgen van € 10.000,-
7.
Het hof overweegt voorts dat requirant verder heeft verklaard dat hij, nadat hij op 24 november 2011 om 24:00 uur klaar was met zijn werk, hoorde dat zijn auto gebruikt was bij de ontvoering en dat zijn telefoonnummer na de ontvoering werd gebeld door het nummer dat wordt toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 3]. Uit de analyse van telecommunicatiegegevens volgt dat een nummer van requirant die avond omstreeks 21:40 uur — ongeveer tien minuten na het begin van de gijzeling — contact heeft gehad met het nummer van [betrokkene 3].
8.
In opdracht van [betrokkene 3] zou requirant op 25 november 2011 een valse aangifte hebben gedaan van diefstal van de Chrysler Voyager en de Volkswagen Crafter terug hebben gebracht naar de verhuurder.
9.
Het hof leidt uit de omstandigheid dat requirant kort na het begin van de gijzeling is geïnformeerd over dit feit en dat één van de medeverdachten kort na de ontvoering met requirant in contact trad, dat dit doet vermoeden, zeker gezien de verklaringen van requirant inhoudende dat de voertuigen ‘voor een persoon’ waren en dat het kopen en huren van de voertuigen gebeurde in verband met ‘een plan’, dat hij van meet af aan geweten heeft waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt. Het hof overweegt dat requirant in ieder geval wist van de wederrechtelijke vrijheidsberoving toen hij de valse aangifte deed. Hierdoor heeft requirant het onderzoek naar de verblijfplaats van slachtoffer [betrokkene 1] willens en wetens belemmerd. Gelet op de hoge beloning die requirant in het vooruitzicht was gesteld, moet hij ook hebben beseft dat het slachtoffer [betrokkene 1] werd vastgehouden om een ander te dwingen tot betaling van een groot geldbedrag, aldus het hof.
10.
Naar het oordeel van het hof heeft requirant hierdoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving zou voortduren tot de betaling van het geëiste losgeld, in elk geval dat die langer zou voortduren. Het is niet gebleken dat requirant zelf uitvoeringshandelingen van de ontvoering heeft verricht. Wel heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd door de benodigde voertuigen te regelen in ruil voor een deel van de opbrengst. Requirant zou zich op geen enkel moment gedistantieerd hebben van de gedragingen van zijn mededaders. Derhalve is het hof van oordeel dat verdachte als medepleger van de gijzeling dient te worden aangemerkt.
11.
De motivering van het hof van de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde berust echter op een onjuiste toepassing van het recht en/of is onbegrijpelijk. Het hof heeft namelijk ten onrechte overwogen dat uit de wettige bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat requirant wetenschap had waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt. Door de verdediging is in hoger beroep het verweer gevoerd dat deze wetenschap aan de zijde van requirant ontbreekt. Het enkele feit dat er na de gijzeling mogelijk telefonisch contact is geweest tussen requirant en een van de medeverdachte, zegt immers niets over de wetenschap aan de zijde van requirant omtrent het tenlastegelegde. In dit verband kan worden gewezen op een uitspraak van de Rechtbank Zutphen van 27 mei 2008, waarin de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam daar niet kon worden vastgesteld dat de inhoud van de gesprekken betrekking had op (het voortduren van) de gijzeling van het slachtoffer.1.
12.
Het hof heeft met betrekking tot deze wetenschap voorts overwogen dat zulks onder meer volgt uit de inhoud van de verklaringen van requirant. In dit verband zijn de relevante passages uit de verklaringen van requirant voorgehouden aan het hof. Anders dan het hof heeft overwogen, heeft requirant namelijk niet verklaard dat zulks gebeurde in verband met ‘een plan’. Requirant heeft op 23 januari 2012 verklaard dat hij niet weet waarvoor de bus is gebruikt. Als hem wordt gevraagd waarom hij dat niet weet, antwoordt requirant: ‘Ik weet het niet. Dat hoorde bij een plan ofzo. Ik moest gewoon een busje huren.’ (onderstreping Y.M.).
13.
Met name het woord ‘ofzo’ brengt grote nuance aan in deze passage uit de verklaring van requirant. Hieruit volgt namelijk dat requirant niet wist waarvoor het busje gebruikt werd, doch dat hij vermoedde dat dit bij een plan of iets dergelijks hoorde. Het woordje ‘ofzo’ impliceert immers dat er meer mogelijkheden zijn en je ‘iets’ niet precies weet. In dit verband verdient het nog opmerking dat requirant eerder in zijn verklaring van 23 januari 2012 aangeeft dat je met alles geld kan verdienen en het niet perse een ontvoering hoeft te zijn.
14.
Ten aanzien van de vermeende wetenschap aan de zijde van requirant, heeft het hof zulks mede afgeleid daar de verklaring van requirant zou inhouden dat de voertuigen ‘voor een persoon waren’. In zijn verhoor van 14 januari 2012 geeft requirant echter aan dat hij niet wist wat er die avond zou gebeuren of waar het over ging, hij moest enkel auto's regelen. Gevraagd of hij wist waar de Chrysler voor gekocht werd antwoordt requirant: ‘Niet correct, ik wist niet dat hij voor een ontvoering of gijzeling gebruikt ging worden. Mag ik weten wie er ontvoerd is?’ Op de vraag wanneer requirant hoorde dat de Chrysler en de Volkswagenbus voor een ontvoering gebruikt waren, verklaart requirant als volgt: ‘Ik heb niet echt gehoord dat het voor een ontvoering was. Ik heb gehoord dat het voor een persoon was, maar niet voor een gijzeling of ontvoering ofzo. Dat was mij niet verteld.’
15.
Requirant heeft in zijn verklaringen consistent aangegeven niets van de gijzeling af te weten. Hij hoefde enkel auto's te regelen, waarvoor deze auto's gebruikt zouden worden wist hij niet. Uit de verklaringen van een aantal medeverdachten, welke in hoger beroep eveneens zijn voorgehouden aan het hof, volgt eveneens dat requirant, tijdens het regelen van de auto's, niet op de hoogte was van het achterliggende doel.
16.
Zo verklaart medeverdachte [betrokkene 4] bij de rechter-commissaris op 6 juni 2013: ‘U vraagt of ik [requirant] ken. Ik ken [requirant] van uit de buurt Overvecht. Ik weet niet of hij hier iets mee te maken heeft. Ik heb over hem in het dossier gelezen, verder weet ik daar niets van. Hij zat bij mijn broertje op school, daar ken ik hem van.’
17.
Medeverdachte [betrokkene 3] is door de politie op 31 mei 2013 gevraagd waarom hij requirant benaderd heeft. [betrokkene 3] verklaart vervolgens: ‘(…) Ik heb gezegd [naam 1] heeft iemand nodig om een auto op naam te zetten, ik weet niet voor wat.’ En gevraagd wat er tegen requirant is gezegd als reden om die auto te kopen antwoordt [betrokkene 3]: ‘Ik kon ook niet meer vertellen. Voor [requirant] was het meer een plezier om het te doen.’
18.
Het hof heeft voorts overwogen dat requirant in ieder geval van de wederrechtelijke vrijheidsberoving wist toen hij de valse aangifte deed en hierdoor het onderzoek naar de verblijfplaats van het slachtoffer willens en wetens heeft belemmerd. Zulks terwijl, gelet op de hoge beloning die requirant in het vooruitzicht was gesteld, hij moet hebben beseft dat het slachtoffer werd vastgehouden om een ander te dwingen tot betaling van een groot geldbedrag. Het hof heeft vervolgens overwogen dat requirant hierdoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving zou voortduren tot de betaling van het geëiste losgeld, in elk geval dat die langer zou voortduren.
19.
Door de verdediging is in hoger beroep het verweer gevoerd dat het te ver gaat om aan te nemen dat iemand die enkel voertuigen regelt, bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat die voertuigen gebruikt gaan worden bij een gijzeling. Het hof heeft dan ook ten onrechte overwogen dat uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat requirant hierdoor bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving zou voortduren. Requirant heeft immers op 14 januari 2012 verklaard dat hij niet wist waar de auto was en evenmin van het gehele gedoe af wist. Hem is alleen verteld dat hij aangifte moest gaan doen, meer wist hij niet. Requirant wist niet waarvoor de auto gebruikt werd, zulks terwijl hij evenmin wist waar de auto zich bevond. Hij heeft derhalve te goeder trouw aangifte gedaan. Uit het vorenstaande kan echter niet volgen dat hij hierdoor voorwaardelijk opzet heeft gehad op het laten voortduren van de gijzeling. Zulks kan evenmin worden afgeleid uit de beloning die hem in het vooruitzicht werd gesteld. Een dergelijke beloning zegt immers niets over het tenlastegelegde.
20.
Het hof heeft derhalve ten onrechte het namens requirant gevoerde verweer, inhoudende dat de wetenschap omtrent de gijzeling aan de zijde van requirant ontbreekt, verworpen althans is hofs motivering dienaangaande onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, zodat het bestreden arrest niet naar behoren met redenen is omkleed.
Middel II
21.
Het recht — in het bijzonder de artikelen 350, 359 lid 1 en 2, 360 juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, aangezien het bewezenverklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Toelichting:
22.
Het hof heeft met betrekking tot de rol van requirant bij de gijzeling overwogen dat requirant verklaard heeft dat hij de Chrysler Voyager kocht, het kenteken van die auto op zijn naam zette en de Volkswagen Crafter huurde op verzoek van medeverdachte [betrokkene 3]. Hij zou geld hebben gekregen voor de koop en huur van beide voertuigen van medeverdachte [betrokkene 3] en zou daarnaast nog een beloning krijgen van € 10.000,-
23.
Het hof overweegt voorts dat requirant verder heeft verklaard dat hij, nadat hij op 24 november 2011 om 24:00 uur klaar was met zijn werk, hoorde dat zijn auto gebruikt was bij de ontvoering en dat zijn telefoonnummer na de ontvoering werd gebeld door het nummer dat wordt toegeschreven aan medeverdachte [betrokkene 3]. Uit de analyse van telecommunicatiegegevens volgt dat een nummer van requirant die avond omstreeks 21:40 uur — ongeveer tien minuten na het begin van de gijzeling — contact heeft gehad met het nummer van [betrokkene 3].
24.
In opdracht van [betrokkene 3] zou requirant op 25 november 2011 een valse aangifte hebben gedaan van diefstal van de Chrysler Voyager en de Volkswagen Crafter terug hebben gebracht naar de verhuurder.
25.
Ten aanzien van de betrokkenheid van requirant bij het tenlastegelegde heeft het hof ten onrechte overwogen dat requirant als medepleger van de gijzeling dient te worden aangemerkt. Het hof overwoog dat niet is gebleken dat requirant zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht, doch wel dat hij een wezenlijke bijdrage geeft geleverd door de benodigde voertuigen te regelen in ruil voor een deel van de opbrengst en hij zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededaders. Het oordeel van het hof berust op een onjuiste rechtsopvatting en is bovendien onbegrijpelijk.
26.
Immers, uit de wettige bewijsmiddelen kan de voor een bewezenverklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking niet worden afgeleid, daar het dubbele opzet aan de zijde van requirant ontbreekt. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor een bewezenverklaring terzake medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking van een tussen twee of meer personen ter uitvoering van een gezamenlijk plan is vereist.2. Dit veronderstelt dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van de delictueuze handeling. Nauwe samenwerking betekent niet dat de medeplegers een gelijk aandeel moeten hebben in de uitvoering van een delict. Het gaat erom dat er sprake is van een zekere onderlinge gelijkwaardigheid, dat wil zeggen dat de handelingen tot op een zekere hoogte inwisselbaar zijn. Requirant heeft echter geen uitvoeringshandelingen verricht en is evenmin betrokken geweest bij de gezamenlijke uitvoering. Uit zowel de inhoud van zijn verklaringen, als uit de inhoud van de verklaringen van de medeverdachten volgt, dat requirant niet op de hoogte van de gijzeling.
27.
Lijfelijke aanwezigheid is voor een bewezenverklaring van medeplegen niet vereist. Het enkele aanwezig zijn en het zich niet distantiëren van een door een ander gepleegd strafbaar feit alsmede het loutere instemmen hiermee is ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien evenwel onvoldoende voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking.3. Gelet op het feit dat requirant niet op de hoogte was van de gijzeling, noch van de hierbij betrokken personen danwel de locatie van het slachtoffer en het feit dat hij hierbij niet lijfelijk aanwezig was, bestond er überhaupt geen mogelijkheid om zich te distantiëren en mag zulks hem niet worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt voor het niet weerhouden van de medeverdachten om het feit te begaan. Requirant was niet op de hoogte van de gijzeling, hij heeft slechts een tweetal auto's geregeld zonder te weten waarvoor deze zouden worden gebruikt. Derhalve was het niet mogelijk om de medeverdachten te weerhouden van de gijzeling.
28.
In de bewustheid van de samenwerking is de opzeteis gelegen. Medeplegen vereist zowel opzet op de samenwerking, als opzet op het grondfeit. Het hof heeft echter ten onrechte overwogen dat uit de wettige bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat requirant zowel opzet heeft gehad op de samenwerking, als opzet op het grondfeit, te weten de gijzeling van [betrokkene 1]. Door de verdediging is in hoger beroep het verweer gevoerd dat deze wetenschap aan de zijde van requirant ontbreekt. Het enkele feit dat er na de gijzeling mogelijk telefonisch contact is geweest tussen requirant en een van de medeverdachte, zegt immers niets over de wetenschap aan de zijde van requirant omtrent het tenlastegelegde. In dit verband kan worden gewezen op een uitspraak van de Rechtbank Zutphen van 27 mei 2008, waarin de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam daar niet kon worden vastgesteld dat de inhoud van de gesprekken betrekking had op het (voortduren van) de gijzeling van het slachtoffer.4.
29.
Het hof heeft met betrekking tot deze wetenschap voorts overwogen dat zulks onder meer volgt uit de inhoud van de verklaringen van requirant. In dit verband zijn de relevante passages uit de verklaringen van requirant voorgehouden aan het hof. Anders dan het hof heeft overwogen, heeft requirant namelijk niet verklaard dat zulks gebeurde in verband met ‘een plan’. Requirant heeft op 23 januari 2012 verklaard dat hij niet weet waarvoor de bus is gebruikt. Als hem wordt gevraagd waarom hij dat niet weet, antwoordt requirant: ‘Ik weet het niet. Dat hoorde bij een plan ofzo. Ik moest gewoon een busje huren.’ (onderstreping Y.M.).
30.
Met name het woord ‘ofzo’ brengt grote nuance aan in deze passage uit de verklaring van requirant. Hieruit volgt namelijk dat requirant niet wist waarvoor het busje gebruikt werd, doch dat hij vermoedde dat dit bij een plan of iets dergelijks hoorde. Het woordje ‘ofzo’ impliceert immers dat er meer mogelijkheden zijn en je ‘iets’ niet precies weet. In dit verband verdient het nog opmerking dat requirant eerder in de zijn verklaring van 23 januari 2012 aangeeft dat je met alles geld kan verdienen en het niet perse een ontvoering hoeft te zijn.
31.
Ten aanzien van de vermeende wetenschap aan de zijde van requirant, heeft het hof zulks mede afgeleid daar de verklaring van requirant zou inhouden dat de voertuigen ‘voor een persoon waren’. In zijn verhoor van 14 januari 2012 geeft requirant echter aan dat hij niet wist wat er die avond zou gebeuren of waar het over ging, hij moest enkel auto's regelen. Gevraagd of hij wist waar de Chrysler voor gekocht werd antwoordt requirant: ‘Niet correct, ik wist niet dat hij voor een ontvoering of gijzeling gebruikt ging worden. Mag ik weten wie er ontvoerd is?’ Op de vraag wanneer requirant hoorde dat de Chrysler en de Volkswagenbus voor een ontvoering gebruikt waren, verklaart requirant als volgt: ‘Ik heb niet echt gehoord dat het voor een ontvoering was. Ik heb gehoord dat het voor een persoon was, maar niet voor een gijzeling of ontvoering ofzo. Dat was mij niet verteld.’
32.
Requirant heeft in zijn verklaringen consistent aangegeven niets van de gijzeling af te weten. Hij hoefde enkel auto's te regelen, waarvoor deze auto's gebruikt zouden worden wist hij niet. Van een hechte en intensieve samenwerking is geenszins sprake. Uit de verklaringen van een aantal medeverdachten, welke in hoger beroep eveneens zijn voorgehouden aan het hof, volgt eveneens dat requirant, tijdens het regelen van de auto's, niet op de hoogte was van het achterliggende doel.
33.
Zo verklaart medeverdachte [betrokkene 4] bij de rechter-commissaris op 6 juni 2013: ‘U vraagt of ik [requirant] ken. Ik ken [requirant] van uit de buurt Overvecht. Ik weet niet of hij hier iets mee te maken heeft. Ik heb over hem in het dossier gelezen, verder weet ik daar niets van. Hij zat bij mijn broertje op school, daar ken ik hem van.’
34.
Medeverdachte [betrokkene 3] is door de politie op 31 mei 2013 gevraagd waarom hij requirant benaderd heeft. [betrokkene 3] verklaart vervolgens: ‘(…) Ik heb gezegd [naam 1] heeft iemand nodig om een auto op naam te zetten, ik weet niet voor wat.’ En gevraagd wat er tegen requirant is gezegd als reden om die auto te kopen antwoordt [betrokkene 3]: ‘Ik kon ook niet meer vertellen. Voor [requirant] was het meer een plezier om het te doen.’
35.
Uit de bewijsmiddelen kan derhalve niet worden afgeleid dat requirant opzet heeft gehad op de samenwerking. Naast opzet op de samenwerking is er voor een bewezenverklaring terzake medeplegen echter tevens vereist dat requirant opzet heeft gehad op het grondfeit. Uit de bewijsmiddelen kan hooguit worden afgeleid dat requirant een tweetal voertuigen heeft geregeld. Dat requirant wetenschap had omtrent hetgeen waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt, kan echter niet volgen uit de bewijsmiddelen. Immers, uit de bewijsmiddelen volgt dat requirant juist niets af wist van de gijzeling, laat staan de redenen waarvoor de voertuigen zouden worden gebruikt. Het enkele feit dat requirant een beloning in het vooruitzicht is gesteld, doet daar niets aan af. Immers, een beloning zegt niets over het grondfeit, laat staan dat op basis hiervan het opzet kan worden geconstrueerd. Het regelen van een tweetal voertuigen kan bovendien een legale oorzaak hebben, maar ook in het geval het aanstonds duidelijk was dat de voertuigen voor een misdrijf zouden worden gebruikt, is voor een bewezenverklaring terzake medeplegen vereist dat requirant opzet, al dan niet in de meest voorwaardelijke zin, heeft gehad op het concrete grondfeit, in casu de gijzeling.
36.
In dit verband verdient het voorts opmerking dat het primair tenlastegelegde het bestanddeel ‘oogmerk’ bevat, derhalve volstaat voorwaardelijke opzet niet. Om tot een bewezenverklaring te komen dient requirant ondubbelzinnig op de hoogte te zijn geweest van hetgeen er zou gaan gebeuren. In een vergelijkbare zaak waar de verdachte wel het slachtoffer naar de woning had gebracht, doch niet wist dat het slachtoffer daar zou worden gegijzeld en mishandeld kwam de Rechtbank Roermond niet tot een bewezenverklaring van gijzeling.5. Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat requirant zowel opzet heeft gehad op de samenwerking, als opzet op de gijzeling, doch in ieder geval niet dat requirant heeft gehandeld met het oogmerk als bedoeld in artikel 282a Sr. De bewezenverklaring van het hof ten aanzien van het primair tenlastegelegde berust derhalve op een onjuiste rechtsopvatting en/of is onbegrijpelijk.
36.
Tot slot zij opgemerkt dat de bewezenverklaring van medeplegen voor de verdediging ‘uit de lucht kwam vallen’. In eerste aanleg heeft het openbaar ministerie gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid. De rechtbank is, met de officier en de verdediging, van oordeel dat het medeplegen niet bewezen kan worden. Ook in hoger beroep heeft het openbaar ministerie geen bewezenverklaring van medeplegen gevorderd, maar gevraagd om bevestiging van het vonnis voor wat betreft de bewijsvoering en de kwalificatie, dat wil zeggen medeplichtigheid. Voornoemde is de aanleiding waarom de verdediging in hoger beroep niet expliciet op het primair ten laste gelegde is ingegaan, maar uit het verweer dat er geen sprake is van medeplichtigheid kan impliciet worden afgeleid dat er volgens de verdediging dus ook geen sprake is van medeplegen.
37.
Het hof heeft derhalve ten onrechte medeplegen van gijzeling bewezen verklaard, althans is hofs motivering dienaangaande onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, zodat het bestreden arrest niet naar behoren met redenen is omkleed.
Redenen waarom het bestreden arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, uitgesproken op 5 september 2013 onder rolnummer 21/003440-12, niet in stand kan blijven.
Deze cassatieschriftuur wordt namens mr. Y. Moszkowicz ondertekend en ingediend door mr. L.C. de Lange advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Voorstraat 2 (3512 AM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant [requirant].
Utrecht, 29 juli 2014
L.C. de Lange
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑07‑2014
Zie bijvoorbeeld HR 9 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7275.
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356.
Rechtbank Roermond 15 april 2009, ECLI:NL:RBROE:2009:BI1437.