Hof Amsterdam, 26-02-2010, nr. 23-004523-06
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL6291, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-02-2010
- Zaaknummer
23-004523-06
- LJN
BL6291
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL6291, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑02‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX4434, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4434
Uitspraak 26‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Vrijspraak medeplegen en medeplichtigheid verduistering. Veroordeling voor medeplegen schuldwitwassen. Verdachte is tekortgeschoten in onderzoeksplicht, waardoor met verregaande onvoorzichtigheid is gehandeld. De financieel directeur van Subaru is hierdoor in de gelegenheid gesteld geld te verduisteren. Ten voordele van verdachte is ermee rekening gehouden dat door haar een groot vertrouwen in de financieel directeur van Subaru werd gesteld. Het hof acht een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op zich passend en geboden, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn wordt volstaan met toepassing van artikel 9a Sr.
Partij(en)
parketnummer: 23-004523-06
datum uitspraak: 26 februari 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
21 september 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-120079-04 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1959,
[adres en woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 september 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging, dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met
- 5.
januari 2004 te Aalsmeer en/of Den Haag en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen voor een totaalbedrag van (ongeveer) 22,7 miljoen EURO, in elk geval een geldbedrag bestaande uit contante betalingen en/of overmakingen door Niba Motors BV en/of [medeverdachte] en/of [verdachte] (in het rapport van Ernst&Young methode A, B en C genoemd) aan [medeveroordeelde] en/of zijn mededader(s), in elk geval (telkens) enig goed dat geheel of ten dele toebehoorde aan Subaru Benelux N.V./SA en/of een of meer andere (rechts)personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed(eren) [medeveroordeelde] (telkens) uit hoofde van zijn, [medeveroordeelde]'s, persoonlijke dienstbetrekking (te weten als hoofd boekhouding en automatisering (Director/manager accounting en EDP) bij Subaru Benelux N.V./SA), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
Subsidiair:
dat [medeveroordeelde] en/of een of meer andere personen op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 5 januari 2004 te Aalsmeer en/of
Den Haag en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer geldbedragen voor een totaalbedrag van (ongeveer) 22,7 miljoen EURO, in elk geval een geldbedrag bestaande uit contante betalingen en/of overmakingen door Niba Motors BV en/of [medeverdachte] en/of [verdachte] (in het rapport van Ernst&Young methode A, B en C genoemd) aan [medeveroordeelde] en/of zijn mededader(s), in elk geval (telkens) enig goed dat geheel of ten dele toebehoorde aan Subaru Benelux N.V./SA en/of een of meer andere (rechts)personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en welk(e) geldbedrag(en), in elk geval enig goed(eren) [medeveroordeelde] (telkens) uit hoofde van zijn, [medeveroordeelde]'s, persoonlijke dienstbetrekking (te weten als hoofd boekhouding en automatisering (Director/manager accounting en EDP) bij Subaru Benelux N.V./SA), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 5 januari 2004 te Aalsmeer en/of
Den Haag en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (onder meer) een of meer (grote) geldbedrag(en) van de rekening van Niba Motors B.V. contant op te nemen en naar [medeveroordeelde] te brengen en/of een of meer (grote) geldbedrag(en) over te boeken naar de rekening van [medeveroordeelde];
en/of
zij in of omstreeks de periode 14 december 2001 tot en met 5 januari 2004, te Aalsmeer en/of Amsterdam en/of Den Haag en/of Rotterdam en/of Capelle aan de IJssel en/of Zoetermeer en/of Willemstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, athans alleen, een of meer (grote) geldbedrag(en) voor totaalbedrag van (ongeveer) 22,7 miljoen EURO, althans enig geldbedrag (bestaande uit contante betalingen en/of overmakingen door Niba Motors BV en/of [medeverdachte] en/of [verdachte] (in het rapport van Ernst&Young methode A, B en C genoemd) aan [medeveroordeelde] en/of zijn mededader(s)), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat/die geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 1 subsidiair vóór 'en/of' is ten laste gelegd. Uit de stukken van het dossier blijkt niet dat de verdachte op de hoogte was van het door [medeveroordeelde] gepleegde misdrijf van verduistering in dienstbetrekking, noch dat zij zich door het verrichten van contante betalingen aan [medeveroordeelde] willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit misdrijf door [medeveroordeelde] zou worden gepleegd en zij deze kans ook bewust heeft aanvaard. Het hof acht derhalve niet bewezen dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeveroordeelde] danwel (voorwaardelijk) opzet heeft gehad behulpzaam te zijn bij de door [medeveroordeelde] gepleegde verduistering van geldbedragen, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.
Verzoeken
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting een voorwaardelijk verzoek gedaan voor het geval het hof van oordeel is dat het onder 1 subsidiair na ‘en/of’ ten laste gelegde kan worden bewezen. In dat geval dient volgens de verdediging de zaak te worden aangehouden teneinde de getuige [getuige] ter terechtzitting nader te horen. Die [getuige] kan immers verklaren dat de verdachte gelet op de gang van zaken binnen Subaru NV en Niba niet tekort is geschoten in een van haar te verlangen onderzoeksplicht, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich tegen het doen oproepen van de getuige [getuige] verzet.
Het hof wijst het verzoek af, nu de noodzaak tot het horen van de getuige [getuige] niet is gebleken. Die [getuige] is op 17 december 2009 bij de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord. Bij dit verhoor is de raadsman van de verdachte door de raadsheer-commissaris in de gelegenheid gesteld de getuige vragen te stellen en opmerkingen te maken die hij in het belang van de verdediging achtte. Voorts zijn na dit verhoor geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht, die zouden kunnen leiden tot de noodzaak het verzoek thans toe te wijzen.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair na 'en/of' ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van oktober 2003 tot en met 5 januari 2004 te Aalsmeer en Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, grote geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl zij en haar mededader redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 subsidiair na 'en/of' meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere overweging omtrent het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat de verdachte van het onder 1 subsidiair na ‘en/of’ tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat gelet op het door de verdachte en Subaru Benelux NV in [medeveroordeelde] gestelde vertrouwen, de verdachte niet wist, noch redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat zij op verzoek van Subaru onder zich heeft gehad en overgedragen, uit misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft bij [medeveroordeelde] naar de noodzaak van de contante geldstromen geïnformeerd. Door [medeveroordeelde] werd met betrekking tot deze noodzaak telkens een plausibele verklaring gegeven, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het rapport van Ernst & Young, betreffende het onderzoek Subaru Nederland 1999-2004 van 7 mei 2004, blijkt dat vanaf juli 2002 door [medeveroordeelde], de financieel directeur van Subaru Benelux NV, grote geldbedragen zijn overgemaakt van de rekening van Subaru naar de rekening van NIBA Motors BV. Deze geldbedragen zijn vervolgens in samenspraak met [medeveroordeelde] door de verdachte en/of [medeverdachte] contant opgenomen en aan [medeveroordeelde] overgedragen, dan wel overgemaakt op een rekening gelieerd aan de creditcard van [medeveroordeelde]. Tegenover deze overdracht van geldbedragen stond geen (zakelijke) tegenprestatie van de zijde van Subaru. In het rapport van Ernst & Young voornoemd, wordt deze geldstroom aangeduid met
‘methode C’.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat uit het dossier blijkt dat [medeveroordeelde] gebruik heeft gemaakt van de goedgelovigheid van tekeningsbevoegde medefunctionarissen en de medewerking van Niba, in persoon van de verdachte en [medeverdachte], opdat hij middels voornoemde methode C geld van Subaru kon verduisteren. Desalniettemin is bovenomschreven wijze van het rondpompen van geldbedragen – naar het oordeel van het hof – zodanig ongebruikelijk dat de verdachte ondanks haar vertrouwen in [medeveroordeelde] op enig moment moet hebben vermoed dat sprake was van laakbaar of strafbaar handelen door [medeveroordeelde]. Dat bij de verdachte en [medeverdachte] dit vermoeden ook aanwezig is geweest, leidt het hof af uit de verschillende verklaringen van de verdachte en [medeverdachte], zoals afgelegd tegenover de verbalisanten en de rechter-commissaris. Zo blijkt uit deze verklaringen dat de verdachte en [medeverdachte] in oktober 2003 bij [medeveroordeelde] erop hebben aangedrongen dat het (het hof begrijpt: het rondpompen van geldbedragen) anders danwel minder moest. Dat in deze verklaring wordt gedoeld op een gesprek dat enkel naar aanleiding van een brief van ABN AMRO – inhoudende dat de opnames in contanten van grote geldbedragen in verband met de veiligheid wordt afgeraden – door de verdachte en [medeverdachte] met [medeveroordeelde] is gevoerd, zoals ter terechtzitting in hoger beroep gesteld, wordt niet aannemelijk geacht. Uit de door de verdachte en [medeverdachte] eerder afgelegde verklaringen kan immers worden afgeleid dat zij de constructie, inhoudende dat [medeveroordeelde] geld naar de rekening van Niba overmaakte, zij dit geld vervolgens contant moesten opnemen en aan [medeveroordeelde] moesten teruggeven, vreemd vonden. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 september 2006 verklaart de verdachte hierover dat zij het wel een vreemde constructie vond dat [medeveroordeelde] geld op hun rekening overmaakte, dat zij vervolgens moest opnemen en weer aan hem moest teruggeven. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij en [medeverdachte], hoewel zij het rondpompen van de geldbedragen vreemd vonden, zich zonder hiernaar nader onderzoek te doen door [medeveroordeelde] hebben laten overhalen om met deze geldstromen door te gaan. Dit terwijl tegenover deze overdracht van geldbedragen geen (zakelijke) tegenprestatie stond van de zijde van Subaru. De stelling dat de verdachte met deze geldstroom akkoord is gegaan, mede omdat het geld uiteindelijk toch weer bij Subaru terecht kwam, doet hieraan niet af. Naar het oordeel van het hof is de verdachte door voornoemde handelwijze tekortgeschoten in de in een dergelijk geval van haar te verlangen onderzoeksplicht, hetgeen met zich meebrengt dat zij vanaf oktober 2003 met zodanig verregaande onvoorzichtigheid heeft gehandeld dat zij zich aan het medeplegen van schuldwitwassen heeft schuldig gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Ten aanzien van de straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 subsidiair na 'en/of' ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair na 'en/of' ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de bewezenverklaarde periode geldbedragen voorhanden gehad en overgedragen, terwijl zij en haar echtgenoot redelijkerwijs moesten vermoeden dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdachte en/of [medeverdachte] hebben, nadat bedragen door [medeveroordeelde] van de bankrekening van Subaru naar de bankrekening van Niba waren overgemaakt, deze geldbedragen contant opgenomen en aan [medeveroordeelde] teruggegeven. Mede door deze handelwijze werd [medeveroordeelde] in de gelegenheid gesteld gelden van Subaru te verduisteren.
Het hof houdt ten voordele van de verdachte ermee rekening dat uit de stukken van het dossier blijkt dat zowel door Subaru Benelux NV als door Niba een groot vertrouwen in [medeveroordeelde], destijds financieel directeur van Subaru, werd gesteld. Het vertrouwen van Niba in [medeveroordeelde] kwam daarbij mede voort uit de omstandigheid dat [medeveroordeelde] in 1998 een belangrijke rol heeft gespeeld bij het voorkomen van het faillissement van Niba en hierna van Niba een florerende onderneming heeft gemaakt. Het hof is evenwel van oordeel dat de verdachte op een bepaald moment – namelijk vanaf oktober 2003 – redelijkerwijs had moeten vermoeden dat van deze goedgelovigheid van Niba door [medeveroordeelde] misbruik werd gemaakt. De verdachte, die kennelijk het oog vooral had gericht op de groei van de onderneming, heeft zonder hiernaar voldoende nader onderzoek te doen, van [medeveroordeelde] aangenomen dat het op bovenomschreven wijze rondpompen van de geldbedragen in orde was ondanks de constatering dat het als vreemd/ongebruikelijk werd ervaren. Aldus heeft de verdachte gehandeld met verwaarlozing van de ten deze geboden voorzichtigheid en heeft zij in ernstige mate inbreuk gemaakt op het vertrouwen in de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het hof rekent dat de verdachte dan ook aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het tijdsverloop tussen het instellen van het rechtsmiddel hoger beroep en de behandeling van de strafzaak in hoger beroep dermate lang is geweest, zodat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, hetgeen tot gevolg dient te hebben dat de aan de verdachte opgelegde straf dient te worden verminderd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is op 21 april 2004 aangehouden en in verzekering gesteld. Dit is het moment van aanvang van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid EVRM. De strafzaak is ter terechtzitting van de rechtbank te Amsterdam van 7 september 2006 behandeld en de rechtbank heeft op 21 september 2006 uitspraak gedaan. Nadat op 21 september 2006 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, is het dossier op 4 augustus 2008 binnengekomen ter griffie van dit gerechtshof. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft eerst op 15 september 2009 regie en op 12 februari 2010 inhoudelijk plaatsgevonden.
Het hof stelt vast dat niet alleen in eerste aanleg sprake is geweest van een aanzienlijk tijdsverloop, maar ook dat tussen het instellen van het rechtsmiddel hoger beroep en de behandeling van de strafzaak in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. De zaak had binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep, dus uiterlijk op 7 september 2008, met een einduitspraak moeten zijn afgerond. Deze einduitspraak vindt evenwel plaats op 26 februari 2010 waardoor de redelijke termijn met één jaar en vijf maanden is overschreden. Het hof zal daarom de verdachte wel schuldig verklaren maar niet overgaan tot het opleggen van een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, die anders passend en geboden zou zijn geweest. Het hof zal volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en
- 1.
subsidiair vóór 'en/of' ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair na 'en/of' ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair na 'en/of' meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. J.D.L. Nuis en
mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. S.E.C. Debets, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2010.
mr. N.A. Schimmel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.