Hof Leeuwarden, 20-04-2010, nr. 200.038.748/01
ECLI:NL:GHLEE:2010:BM2233
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
200.038.748/01
- LJN
BM2233
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BM2233, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 20‑04‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Executoriaal beslag enkel op zaken behorende tot gewone huishouding levert misbruik van bevoegdheid op.
Partij(en)
Arrest d.d. 20 april 2010
Zaaknummer 200.038.748/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellante],
zetelende te [stad],
2. [appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [appellante] ,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. H.A. Stein, kantoorhoudende te Breda, welke ook gepleit heeft.
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. ing. M.R.P. Ossentjuk, kantoorhoudende te Groningen,
welke ook gepleit heeft.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 14 mei 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 10 juni 2009 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 4 augustus 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen het vonnis d.d. 14 mei 2009, zoals bovenstaand genoemd, en opnieuw rechtdoende aan appellanten - zonodig onder verbetering van de gronden - geïntimeerde
niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen althans in elk geval deze vorderingen te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"VOOR APPEL:
het door appellanten aangevallen vonnis van de Rechtbank Assen met zaaknummer
- 73217.
/ KG ZA 09-0101, met uitzondering van het bepaalde over de proceskosten, te bekrachtigen, zonodig onder verbetering van de gronden met veroordeling van appellanten in de kosten van dit hoger beroep.
VOOR INCIDENTEEL APPEL:
te oordelen dat appellanten veroordeeld dienen te worden in de kosten van de procedure in eerste aanleg alsmede in de kosten van het incidenteel Appel."
Door [appellanten] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"Appellanten handhaven zowel in principaal appel als in incidenteel appel de vorderingen zoals geformuleerd in de Conclusie van Eis zoals ter eerst dienende dage in hoger beroep is genomen."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun advocaten, [appellanten] onder overlegging van een pleitnota.
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
[appellanten] hebben in het principaal appel vijf grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten:
- 1.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.4) is - behoudens het gestelde in grief I - geen grief opgeworpen, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan, zulks met in acht neming van hetgeen hierna ten aanzien van grief I zal worden overwogen.
Met betrekking tot grief I in het principaal appel:
- 2.
De grief is gericht tegen de vaststelling onder 2.3 van het beroepen vonnis dat het beslag is gelegd op 6 april 2009. [appellanten] zijn van mening dat het beslag op 3 april 2009 is gelegd.
- 3.
Het hof stelt vast dat [appellanten] bij de grief geen enkel belang hebben, nu de datum van beslaglegging voor de uitkomst van dit geding niet relevant is, zodat de grief - wat daar verder ook van zij - niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden beslissing.
- 4.
Het hof stelt vast dat het beslag op 6 april 2009 aan [geïntimeerde] is betekend en zal het onder 2.3 vastgestelde feit in die zin verstaan.
Met betrekking tot de grieven II, III en IV in het principaal appel:
- 5.
De grieven richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het voortzetten van de executie ten aanzien van de in rechtsoverweging 4.7 genoemde roerende zaken jegens [geïntimeerde] onrechtmatig is en tegen de daaraan ten grondslag liggende overwegingen 4.5 en 4.6. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
- 6.
Het hof stelt vast dat in de artikelen 447 en 448 Rv is geregeld op welke roerende zaken geen beslag mag worden gelegd en derhalve in hoeverre - buiten faillissement - op basis van de wet een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel als neergelegd in artikel 3: 276 BW. Nu de wetgever ter gelegenheid van de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek en de daaraan verbonden wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering er uitdrukkelijk voor heeft gekozen de artikelen 447 en 448 Rv niet aan te passen (Parlementaire Geschiedenis Invoeringswet 3,5,6 BW, pagina 116) aan de tegenwoordige verhoudingen, kan niet worden volgehouden dat het door [appellanten] gelegde beslag op niet in bedoelde artikelen genoemde zaken onrechtmatig jegens [geïntimeerde] is.
- 7.
De grief treft derhalve in zoverre doel.
- 8.
De devolutieve werking van het appel brengt vervolgens met zich dat het hof zal hebben te beoordelen of [appellanten] misbruik van bevoegdheid maakt nu er - in de visie van [geïntimeerde] - sprake is van een zodanige wanverhouding tussen haar belang om met haar vier kinderen als normaal gezin te kunnen blijven functioneren en de verwachte opbrengst van de in beslaggenomen roerende zaken als bedoeld in overweging 4.7 van het beroepen vonnis, zulks mede gelet op de aan beslaglegging en executie verbonden kosten.
- 9.
Naar het oordeel van het hof maakt een schuldeiser misbruik van zijn bevoegdheid door zijn vordering (na het leggen van executoriaal beslag) op zaken van zijn schuldenaar te verhalen indien te verwachten valt dat de opbrengst van de executoriale verkoop van die zaken zelfs onvoldoende zal zijn om de aan de executie verbonden kosten te compenseren. Een dergelijke situatie zal zich in de regel voordoen als sprake is van een normale huishouding, waarin zich buiten de zaken welke strikt noodzakelijk zijn om de gewone gang van de huishouding te waarborgen, geen objecten bevinden die noemenswaardige vermogenswaarde vertegenwoordigen. Als zodanige zaken merkt het hof de onder 4.7 van het beroepen vonnis opgesomde zaken aan. Daarbij tekent het hof aan dat elektronica (zoals een televisietoestel) onder omstandigheden nog wel enige
(executie-)waarde kan vertegenwoordigen (bijvoorbeeld indien het van een exclusief merk is of het vrij nieuwe apparatuur betreft), doch omtrent dergelijke omstandigheden is in casu niets gesteld of gebleken.
- 10.
Het hiervoor overwogene brengt mede dat ten tijde van de beoordeling van het onderhavige geschil in eerste aanleg van misbruik van bevoegdheid geen sprake was, nu naast de hiervoor bedoelde zaken ook executoriaal beslag was gelegd op een personenauto en een drumstel, ten aanzien waarvan de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de executie wel doorgang mocht vinden, zodat het gros van de executiekosten toch reeds gemaakt moest worden. De voorzieningenrechter had de gevorderde voorziening derhalve behoren af te wijzen en [geïntimeerde] moeten veroordelen in de kosten van de procedure.
- 11.
Nu de door de voorzieningenrechter uitgesproken schorsing van de executie geen betrekking heeft op het drumstel en de personenauto en [geïntimeerde] daartegen niet incidenteel heeft geappelleerd, ligt thans alleen nog het beslag op de zaken als hiervoor bedoeld ter beoordeling aan het hof voor. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof (ex nunc toetsende) van oordeel dat [appellanten] misbruik van recht zouden maken indien zij alsnog tot (afzonderlijke) executie van die zaken zouden overgaan.
Met betrekking tot grief V in het principaal appel en de grief in het incidenteel appel:
- 12.
De beide grieven richten zich tegen de compensatie van kosten in eerste aanleg.
- 13.
Uit hetgeen hiervoor onder 10 is overwogen vloeit voort dat de grief van [appellanten] doel treft en die van [geïntimeerde] faalt.
Slotsom
- 14.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep derhalve vernietigen en - opnieuw rechtdoende - onder verbetering en aanvulling van gronden voor de toekomst alsnog de gevraagde voorziening toewijzen. Nu partijen in appel over en weer in het gelijk zijn gesteld zal het hof ieder der partijen belasten met de eigen kosten in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
schorst de tenuitvoerlegging van de in rechtsoverweging 2.2 van het beroepen vonnis genoemde titels, voor zover het de onder 4.7 van dat vonnis bedoelde roerende zaken betreft;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellanten] begroot op € 262,-- aan verschotten en op € 452,-- aan geliquideerde kosten voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
belast ieder der partijen met de eigen kosten van de procedure in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en Van Dorp, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 april 2010 in bijzijn van de griffier.