Ktr. Zwolle, 15-12-2006, nr. 07/531211-06
ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ4581
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad (Kantonrechter Zwolle)
- Datum
15-12-2006
- Zaaknummer
07/531211-06
- LJN
AZ4581
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ4581, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 15‑12‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 8 Leerplichtwet 1969
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Kantonzaak, leerplichtwet. Art. 8 lid 2 Leerplichtwet (beperking van de mogelijkheid om vrijstelling te verkrijgen voor inschrijving op een school) is in strijd met art. 9 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en art. 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Kantonrechter Zwolle
Parketnummer: 07/531211-06
Uitspraak: 15 december 2006
STRAFVONNIS
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [datum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2006 en op 1 december 2006. De verdachte is op de laatstgenoemde zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. P.J. van Zuidam. Het op de zitting van 20 oktober 2006 verleende verstek is vervallen verklaard.
De officier van justitie, mr. M. van der Borg, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot betaling van een geldboete van € 450,00 subsidiair 9 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
HET VERWEER
De kantonrechter heeft uit de bewijsmiddelen het volgende afgeleid.
Bij brief van 24 maart 2006 aan burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] hebben verdachte en zijn echtgenote, tegen wie eveneens vervolging is ingesteld, een beroep gedaan op de vrijstelling ex artikel 5 aanhef en onder b LPW. In deze brief staat onder meer dat verdachte en zijn echtgenote overwegende bedenkingen hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen een redelijke afstand van hun woning gelegen scholen. Verdachte en zijn echtgenote hangen, aldus de brief, de humanistische levensovertuiging aan en vinden het van belang dat hun beide kinderen, [Kind 1] (geboren [geboortedatum]) en [Kind 2] (geboren [geboortedatum]), overeenkomstig die overtuiging onderwijs ontvangen. Vanaf 27 maart 2006 bezoeken de kinderen niet langer de basisschool en ontvangen zij thuis onderwijs.
In het schooljaar 2004/2005 stonden beide kinderen bij een christelijke basisschool ingeschreven en ingaande 17 mei 2005 bij een openbare basisschool.
De relevante bepalingen luiden, voor zover van belang, als volgt.
Artikel 5 LPW
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling is ingeschreven, zolang
a. (…)
b. zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instel-lingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben;
c. (…).
Artikel 6 LPW
1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen kunnen zich slechts beroepen op vrijstelling, indien zij aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jongere als ingezetene in de basisadmini-stratie persoonsgegevens is ingeschreven, hebben kennis gegeven, voor welke jongere en op welke grond zij daarop aanspraak menen te mogen maken.
2. Deze kennisgeving moet worden ingediend:
a. ten minste een maand voordat de jongere leerplichtig wordt, indien zij betrekking heeft op de aan-vang van de leerplicht, en
b. zolang nadien aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt, elk jaar opnieuw voor 1 juli.
3. (…).
Artikel 8 LPW
1. Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder b kan slechts worden gedaan, indien de kennisgeving de verklaring bevat, dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, bij het ontbreken van een vaste verblijfplaats, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen bestaan.
2. Deze verklaring is niet geldig, indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk een instelling van de richting
waartegen bedenkingen worden geuit.
Artikel 9 EVRM
1. Everyone has the right to freedom of thought, conscience and religion; this right includes freedom to change his religion or belief and freedom, either alone or in community with others and in public or private, to manifest his religion or belief, in worship, teaching, practice and observance.
2. Freedom to manifest one's religion or beliefs shall be subject only to such limitations as are prescribed by law and are necessary in a democratic society in the interests of public safety, for the protection of public order, health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.
Artikel 2 Protocol
No person shall be denied the right to education. In the exercise of any functions which it assumes in
relation to education and to teaching, the State shall respect the right of parents to ensure such educa-tion and teaching in conformity with their own religious and philosophical convictions.
Artikel 8 lid 2 LPW komt erop neer dat geen beroep op vrijstelling wegens richtingsbezwaren meer mogelijk is als een kind eenmaal op een school is ingeschreven. Een door de ouder gemaakte schoolkeuze is dus in zeker opzicht definitief. Een kind kan, indien de ouder later een andere levensovertuiging aanhangt wel bij een op die overtuiging gebaseerde school worden ingeschreven maar de mogelijkheid een vrijstelling van de verplichting tot inschrijving te verkrijgen indien een dergelijke school niet binnen een redelijke afstand van de woning beschikbaar is, is afgesneden.
De Raad van State heeft zich destijds in zijn advies naar aanleiding van het ontwerp van wet hardop afgevraagd of het niet te ver ging “iemand die zijn oordeel omtrent de geschiktheid van een bepaalde richting van een school serieus heeft gewijzigd, de aanspraak op vrijstelling te doen verliezen, indien het kind geplaatst is geweest op een school van de richting, waartegen bij het indienen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid van dit artikel bezwaar wordt gemaakt”.
Blijkens de parlementaire geschiedenis is over deze consequentie van artikel 8 lid 2 vanuit de Tweede Kamer eveneens een vraag gesteld, maar van regeringszijde is toen opgemerkt dat “wanneer een kind eenmaal op een school is geplaatst, het niet meer voor de vrijstelling bedoeld in dit artikel in aanmerking komt, tenzij het verhuist of er geen school voor voortgezet onderwijs is binnen redelijke afstand van de woning van dezelfde richting als de school voor gewoon lager onderwijs”. Zie de conclusie van de wnd-AG N. Keizer bij HR 14 oktober 2003, LJN AJ0497, die naar deze passage verwijst. De kennelijke strekking van artikel 8 lid 2 LPW is, aldus bedoelde AG, bezwaren die er niet aan in de weg stonden het kind een school van een bepaalde richting te doen bezoeken, niet als “overwegend” te erkennen.
Op grond van artikel 94 Grondwet dient de kantonrechter artikel 8 lid 2 LPW buiten toepassing te laten indien dit artikel niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen.
De artikelen 9 EVRM en 2 Protocol behoren tot die categorie bepalingen.
Blijkens de jurisprudentie is door de Hoge Raad een en andermaal beslist dat de leerplicht zoals neer-gelegd in artikel 2 LPW niet in strijd is met de artikelen 8 en 9 EVRM en artikel 2 Protocol. Zie bij-voorbeeld HR 19 november 1996, nummer 103.062, DD 97, 399 en HR 11 februari 2003, LJN AF0453. Een uitdrukkelijke toetsing van artikel 8 lid 2 LPW aan de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van internationale verdragen heeft, voor zover de kantonrechter bekend, (nog) niet door de Hoge Raad plaatsgevonden.
Artikel 9 EVRM verschaft, kort gezegd, verdachte niet alleen het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, maar ook om die te veranderen en tot uitdrukking te brengen in onder meer het onderwijs.
Artikel 2 Protocol geeft recht op toegang tot het onderwijs en bepaalt dat de Staat bij het organiseren van het onderwijs de godsdienst of levensovertuiging van de ouders dient te eerbiedigen. Zie hierover onder meer het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 10 november 2005, LJN AV1508.
Artikel 8 lid 2 LPW maakt hierop inbreuk. Immers, het in artikel 9 EVRM toegekende recht van overtuiging te veranderen en die gewijzigde overtuiging (ook) in het onderwijs tot uitdrukking te brengen wordt beperkt zodra eenmaal een schoolkeuze is gemaakt en het kind bij een school is ingeschreven. Indien geen school beschikbaar is die bij de later gewijzigde levensovertuiging aansluit, dan zijn de ouders verplicht de inschrijving bij de (een) school te handhaven en is vrijstelling niet mogelijk. Deze situatie kan in het meest verstrekkende geval (bijna) 8 jaren duren, de periode van de basisschool. Op grond van HR 14 oktober 2003, LJN AJ0497 is artikel 8 lid 2 LPW immers ook van toepassing indien een kind ten tijde van de (eerdere) inschrijving bij een school nog niet leerplichtig was.
Die vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. Geen van de in lid 2 genoemde belangen is hier in geding. Het belang van de public order dient te worden begrepen als orde op voor ieder toeganke-lijke plaatsen. Zie hierover mr. J. Sperling, in Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onder-wijsbeleid (NTOR), maart 2005, blz. 28.
Daarbij komt dat niet goed valt in te zien waarom een eenmaal gemaakte schoolkeuze aan de ouder van het kind moet worden tegengeworpen indien die ouder later (serieus) van levensovertuiging is veranderd. De hiervoor geciteerde vraagstelling van de Raad van State en de Tweede Kamer geeft er blijk van dat het maar zeer de vraag is of de beperking van artikel 8 lid 2 LPW in een democratische samenleving wel noodzakelijk is.
De kantonrechter zal artikel 8 lid 2 LPW overeenkomstig artikel 94 Grondwet buiten toepassing laten.
Blijkens de brief van verdachte en zijn echtgenote van 24 maart 2005 en het verhandelde ter terechtzitting is voldoende komen vast te staan dat verdachte overwegende bedenkingen heeft tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning van verdachte gelegen scholen. Die bezwaren betreffen, zo is de kantonrechter duidelijk geworden, niet de soort van het onderwijs, de leerplicht als zodanig of de wettelijke inrichting van het onderwijs, maar zijn gericht tegen de grondslag waarop het (in dit geval: openbaar) onderwijs is gestoeld in die zin, dat de humanistische levens-visie, althans volgens verdachte, daarin niet of onvoldoende tot uitdrukking komt. Het is de kantonrechter niet toegestaan het gewicht van dat bezwaar te beoordelen. Zie onder meer het hiervoor genoemde arrest van 11 februari 2003.
Bij dit alles laat de kantonrechter in het midden dat de directeur van de school waarbij de kinderen waren ingeschreven blijkens zijn antwoordbrief aan verdachte van 27 maart 2006 de inschrijving van de beide kinderen heeft gehandhaafd. De vrijstelling tot inschrijving komt van rechtswege tot stand zodra aan de vereisten is voldaan. Van een beschikking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht is geen sprake en uitsluitend de strafrechter mag beoordelen of aan de vereisten voor vrijstelling is voldaan. Zie onder meer het hiervoor genoemde artikel van mr. Sperling, blz. 26. De door de directeur gehandhaafde inschrijving heeft dan ook in juridisch opzicht geen betekenis.
Nu verdachte overeenkomstig artikel 5 aanhef en onder b LPW een beroep op vrijstelling heeft gedaan, dit beroep van rechtswege tot vrijstelling heeft geleid, en verdachte eerst nadien zijn kinderen van school heeft thuisgehouden, heeft verdachte artikel 2 LPW noch op het punt van de inschrijving van de beide kinderen noch op het punt van het geregeld bezoeken van de school na de inschrijving overtreden, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
BESLISSING
Verklaart hetgeen verdachte ten laste is gelegd niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2006.