Rb. Gelderland, 12-04-2016, nr. AWB 15/3274
ECLI:NL:RBGEL:2016:1942
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
12-04-2016
- Zaaknummer
AWB 15/3274
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2016:1942, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 12‑04‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:1108, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2016-0105
NTFR 2016/1606 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
Uitspraak 12‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Schenkbelasting. Eiseres heeft in 2010 van haar toenmalige echtgenoot onroerende zaken gekocht. Volgens de inspecteur is de koopprijs - die is gebaseerd op een taxatie door een makelaar - te laag, nu bij de taxatie ten onrechte rekening is gehouden met bodemvervuiling van een deel van de zaken. Geen schending van de hoorplicht, nu de inspecteur het verzoek om uitstel van de hoorzitting gemotiveerd heeft afgewezen en door de gang van zaken heeft mogen begrijpen dat eiseres afzag van een hoorgesprek. De rechtbank komt op basis van een aantal feiten tot het oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de verkoop heeft plaatsgevonden tegen een aanzienlijk te laag bedrag (zie uitspraak). Aannemelijk is dat geen sprake was van bodemvervuiling. Daarmee is de verarming van de echtgenoot en de verrijking van eiseres aannemelijk. De bewustheid van de echtgenoot en eiseres van de bevoordeling van eiseres door de verkoop is evenzeer aannemelijk, gelet op het belang dat de echtgenoot daarbij had en het feit dat eiseres bij een gesprek aanwezig was waarin naar voren kwam dat de echtgenoot mogelijk paulianeus had gehandeld. Ook is aannemelijk dat eiseres evenals de echtgenoot wist dat geen sprake was van vervuiling. Eiseres heeft ook geen andere verklaring gegeven welk belang aan de koopovereenkomst ten grondslag heeft gelegen. Eiseres heeft de stellingen van verweerder onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarom is er geen aanleiding eiseres thans alsnog in de gelegenheid te stellen alsnog onderzoek te laten uitvoeren naar eventuele vervuiling. Nu sprake is van één transactie, wordt ten aanzien van het geheel een schenking aangenomen. Eiseres heeft inhoudelijk geen gronden aangevoerd tegen de (nadere) berekening van verweerder, die in overeenstemming is met artikel 21, vijfde lid, van de Successiewet 1956.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 15/3274
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 12 april 2016
in de zaak tussen
[X] , te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, afdeling Successiewet, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000] ) schenkbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2015 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 juni 2015, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Namens verweerder is mr. [gemachtigde] verschenen.
Eiseres heeft ter zitting een brief gedateerd 1 maart 2016 met bijlagen overgelegd. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze stukken.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is tot 20 maart 2013 onder huwelijksvoorwaarden gehuwd geweest met [Y] (hierna: [Y] ). Zij hebben in juli 2010 met elkaar een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van de navolgende onroerende zaken:
- -
een perceel grond met een daarop gestichte woning met erf en tuin en verder aanbehoren aan de [A-straat 1] te [Z] (Overijssel) (hierna: [A-straat 1] );
- -
de onverdeelde helft van een perceel grond met een daarop gestichte woning met erf en tuin, agrarische cultuurgrond en verder aanbehoren aan de [A-straat 2] te [Z] (hierna: [A-straat 2] );
- -
de onverdeelde helft van een perceel agrarische cultuurgrond gelegen aan de [A-straat 3] te [Z] (hierna: [A-straat 3] );
- -
de onverdeelde helft van een perceel grond met een daarop gestichte woning met erf en tuin, agrarische cultuurgrond en verder aanbehoren aan de [A-straat 4] te [Q] (hierna: [A-straat 4] ).
2. Eiseres en [Y] zijn een koopprijs overeengekomen van € 233.900. Deze koopprijs is gebaseerd op een taxatie van [A] , makelaar/taxateur te [R] (hierna: [A] ), van juli 2010. Rekening houdend met de hypotheekschuld van € 300.000 die is verbonden aan [A-straat 1] , welke schuld eiseres op grond van de overeenkomst overneemt, diende [Y] aan eiseres een bedrag van € 66.100 te betalen.
3. De levering van voornoemde onroerende zaken heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2010. Blijkens de akte van levering is ten behoeve van [Y] een recht van gebruik en bewoning ter zake van [A-straat 1] gevestigd. In de akte van levering is voorts onder meer vermeld dat de verkoper verklaart dat hem niet bekend is dat het verkochte enige verontreiniging bevat, die ten nadele strekt van het normale gebruik door de koper of die heeft geleid of naar redelijke verwachting zou kunnen leiden tot een verplichting tot schoning van de onroerende zaak, dan wel het nemen van andere maatregelen. Tevens is daarin vermeld dat verkoper verklaart dat hem betreffende eventuele aanwezigheid van asbesthoudende stoffen niets bekend is.
4. Vanaf 1998 tot en met 2011 zijn de onroerende zaken diverse keren getaxeerd, onder andere door [A] . Bij taxaties in 2007 en 2008 en bij de onderhavige taxatie in 2010 heeft [A] rekening gehouden met saneringskosten in verband met vervuiling van de grond bij [A-straat 1] en [A-straat 2] . Bij de taxatie van juni 2007 heeft [A] een “offerte indicatie van kosten grondsanering [A-straat 1 & 2] te [Z] ” van [B] gevoegd. In een taxatie van 25 mei 2011 heeft [A] geen rekening gehouden met vervuiling.
5. Andere taxateurs hebben tussen 1998 en 2011 geen rekening gehouden met vervuiling. Zo heeft in 2007 naar aanleiding van de indiening van de aangifte successierecht na het overlijden van de moeder van [Y] op verzoek van de Belastingdienst een taxatie plaatsgevonden van [A-straat 2] . Taxateur [C] heeft met betrekking tot eventuele vervuiling in zijn rapport het volgende vermeld:
“Volgens erfgenamen en taxateur Dhr. [A] zou er in het onderhavige geval sprake zijn van ernstige vervuiling van de grond bestaande uit sloopafval met aanzienlijke hoeveelheid asbesthoudend materiaal. Saneringskosten in het taxatierapport gesteld op € 395.000,--.
Bij zowel de Gemeente Tubbergen als de Provincie Overijssel ( [D] ) is van vervuiling op dit perceel niets bekend!
Door mij is meerdere malen gevraagd naar inzage in het saneringsrapport, de plaatselijke opname was 8 oktober j.l., tot op heden niets ontvangen.”
6. Er hebben sinds 2007 geen saneringswerkzaamheden plaatsgevonden op de percelen en omliggende gronden van [A-straat 1] en [A-straat 2] .
7. In het taxatiedossier van [A] behorende bij de taxatie van 25 mei 2011 bevindt zich een handgeschreven notitie, afkomstig van [A] , inhoudende dat op het pand [A-straat 1] geen vervuiling is aangetroffen. Volgens verklaring van [A] is deze informatie afkomstig van [Y] .
8. De FIOD is in 2013 een onderzoek gestart naar mogelijke strafbare feiten die eiseres en [Y] met betrekking tot onder andere de levering van de hierboven genoemde onroerende zaken hebben gepleegd. In het proces-verbaal van het FIOD-onderzoek is onder meer het volgende opgenomen:
“3.2 Overeenkomst tot vestiging van hypotheek en pand
(…)
[E] B.V. is op 24 maart 2010 failliet verklaard. Het vermoeden bestond dat [Y] goederen aan de boedel had onttrokken. In verband hiermee heeft de curator, Mr, [F] , o.a. gesproken met [Y] .
(…)
Een medewerkster van Mr. [F] , [G] , was bij dit gesprek aanwezig. In een verhoor bij de Rechter-commissaris in faillissementszaken bij de Rechtbank Almelo verklaarde zij het volgende:
“(…) Daarbij waren aanwezig mr. [H] , de heer en mevrouw [Y] , de heer [F] en ik. (…) Het gesprek ging met name over de vraag of [Y] wist waarde boekhouding was gebleven. [Y] verklaarde dat niet te weten. Er is tevens over activa gesproken. [Y] deelde mee dat hij nog wat te verrekenen had met de hoer [I] en dat hij zich daarom enkele activa had toegetigend. (…) [F] heeft uitgelegd dat er sprake was van paulianeus handelen. (…)”
(…)
3.3
Overdracht onroerend goed op 30 augustus 2010
(…)
Verklaringen [A]
(…)
De opdracht kwam van [Y] , hij heeft mij de gegevens aangeleverd met de opdracht om zo laag mogelijk te taxeren met in ogenschouw de gegevens over de vervuiling.
(…)
3.3.6
Saneringskosten
(…)
Met betrekking tot de de door [B] uitgebrachte offerte, gedateerd 18 juni 2007, deelde de heer [J] mee dat het hier om een offerte indicatie van kosten grondsanering [A-straat 1 & 2] te [Z] betrof.
De heer [Y] had [J] benaderd met een verzoek om een prijsopgaaf tot bodemsanering. Door de heer [Y] waren gegevens aangeleverd waarbij op een Uittreksel Kadastrale Kaart handgeschreven was aangegeven waar welke vervuiling aanwezig zou zijn. De heer [J] gaf aan dat normaliter een bodemonderzoek wordt gedaan (…) In dit specifieke geval heeft [J] geen saneringsplan ontvangen en heeft hij op basis van de door [Y] aangeleverde gegevens een offerte uitgebracht. (…)
Of de grond inderdaad vervuild is (geweest) weet de heer [J] niet. Zij hebben in ieder geval geen bodemsanering uitgevoerd aan de [A-straat 1] en/of [A-straat 2] te [Z] .”
9. Verweerder heeft, naar aanleiding van het FIOD-onderzoek en een in opdracht van verweerder uitgevoerde taxatie van [K] RT (hierna: [K] ), met dagtekening 23 september 2014 de aanslag schenkbelasting opgelegd.
10. Eiseres heeft bij brief van 13 oktober 2014 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag.
11. Verweerder heeft eiseres bij brief van 31 oktober 2014 een voorgenomen standpunt bekendgemaakt en eiseres verzocht voor 21 november 2014 te reageren indien zij wenste te worden gehoord. Bij brief van 26 februari 2015 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek op 16, 17 of 18 maart 2015. Bij e-mailbericht van 2 maart 2015 heeft de gemachtigde van eiseres het volgende aan verweerder meegedeeld:
“Naar aanleiding van uw brief van 26 februari jl. stel ik vast dat er kennelijk een misverstand over de afspraak om de bezwaarprocedure inz. mevrouw [X] op te schorten in afwachting van het deskundigenbericht dat in de aan deze belastingzaak gelieerde strafzaak zal worden uitgebracht over de vraag of de grond aan de [A-straat 1] en [A-straat 2] te [Z] ten tijde van de verwerving door cliënte al dan niet vervuild was. Tevens had ik reeds ingestemd met een verlenging van de termijn om uitspraak te doen in verband hiermee.
Op grond van het bovenstaande ga ik er vanuit dat een hoorgesprek op 16, 17 dan wel 18 maart a.s. geen doorgang hoeft te vinden.”
12. Verweerder heeft eiseres bij brief van 5 maart 2015, voor zover van belang, het volgende meegedeeld:
“(…) De taxateur van de Belastingdienst heeft aan de onroerende zaken een waarde toegekend waarbij geen rekening werd gehouden met een afwaardering in verband met vervuilde grond. Dit laatste vanwege het feit dat bij zowel de gemeente en provincie niets bekend was van een vervuiling. Van een saneringsplicht is ook niet gebleken. Ook niet nu meer dan 4 jaren zijn verstreken na de datum van verkrijging.
Kortom, ik zie geen noodzaak de afhandeling van het bezwaar aan te houden. Nogmaals breng ik dan ook mijn voorgestelde data voor een hoorgesprek (indien gewenst) onder uw aandacht.
Als ik geen reactie ontvang ga ik er van uit dat u afziet van een hoorgesprek en zal ik het bezwaar conform mijn brief van 31 oktober 2014 afwijzen.
(…)”
13. Eiseres en haar gemachtigde hebben op deze brief niet gereageerd. Verweerder heeft vervolgens op 28 april 2015 uitspraak op bezwaar gedaan.
Geschil
14. In geschil is of verweerder in de bezwaarfase de hoorplicht heeft geschonden. Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag schenkbelasting terecht is vastgesteld. Meer in bijzonder is in geschil of de verkoop van de onroerende zaken tegen te lage prijzen heeft plaatsgevonden.
Beoordeling van het geschil
Hoorplicht
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van de hoorplicht. Omdat verweerder het deskundigenrapport, in verband met het onderzoek naar de bodemverontreiniging, niet heeft willen afwachten, had volgens eiseres een hoorgesprek geen nut. Zij heeft daarom in haar e-mail van 2 maart 2015 aan verweerder laten weten dat het geplande hoorgesprek niet door hoefde te gaan. Daarmee heeft zij niet afgezien van haar hoorrecht.
16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van de hoorplicht, nu eiseres meerdere malen is uitgenodigd voor een hoorgesprek en zij daarvan kennelijk heeft afgezien.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Eiseres heeft aangegeven dat zij een aanhouding van de behandeling van de zaak wenste in afwachting van de taxatie die in de strafzaak zou worden uitgevoerd. Verweerder heeft hierop geantwoord dat hij geen aanleiding zag tot aanhouding van de zaak en eiseres meegedeeld dat de voorgestelde data voor het hoorgesprek gehandhaafd werden. Voorts heeft hij meegedeeld dat als hij geen reactie zou ontvangen van eiseres, hij ervan uitging dat zij afzag van een hoorgesprek. Nu eiseres op die brief niet heeft gereageerd en evenmin is verschenen op de voorgestelde data, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen begrijpen dat eiseres afzag van een hoorgesprek, te meer nu zij zich liet bijstaan door een professioneel gemachtigde, die evenmin heeft gereageerd en moet hebben begrepen wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Dat de reden voor het niet reageren was dat eiseres geen nut zag in een hoorgesprek zolang de taxatie in de strafzaak niet was voltooid, doet daaraan niet af, nu verweerder aan het daarmee samenhangende aanhoudingsverzoek gemotiveerd is voorbijgegaan.
18. Nu geen sprake is van schending van de hoorplicht, zal de vraag in hoeverre eiseres in de gelegenheid dient te worden gesteld alsnog te onderbouwen dat sprake is van vervuiling bij de inhoudelijke beoordeling aan de orde komen.
Schenking
19. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) wordt, voor zover van belang, schenkbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van de schenking in Nederland woonde.
20. Onder schenking wordt - voor zover hier van belang - voor de toepassing van de SW onder meer verstaan de gift, bedoeld in artikel 186, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 1, zevende lid, van de SW). De criteria die hiervoor gelden zijn - kort gezegd - een verrijking van de ontvanger, een verarming van de schenker, vrijgevigheid van de schenker en bewustheid van beide betrokkenen.
21. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een schenking. De werkelijke waarde van de onroerende zaken bedroeg ten tijde van de koop door eiseres aanzienlijk meer dan € 233.900. Ten onrechte is bij de taxatie door [A] ter zake van [A-straat 1] en [A-straat 2] uitgegaan van saneringskosten, die een sterk waardedrukkend effect hebben. Nu de (onjuiste) informatie hierover afkomstig is van [Y] , staat vast dat [Y] bewust de onroerende zaken voor een te lage prijs aan eiseres heeft verkocht. Daarmee is de bevoordelingsbedoeling gegeven, aldus verweerder.
22. Eiseres betwist dat de taxatie onjuist is en dat sprake is van een schenking. Volgens eiseres is de grond wel degelijk vervuild.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een verkoop tegen een aanzienlijk te laag bedrag. De waarden waarvoor de zaken zijn gekocht door eiseres zijn aanzienlijk lager dan de waarden die de door verweerder ingeschakelde deskundige [K] in zijn rapport heeft vastgesteld. De totale koopsom is ook zeer laag, zeker afgezet tegen de hypothecaire schuld die is verbonden aan [A-straat 1] , en onbetwist is aangevoerd dat [A] de waarde van dat pand in 2011 heeft getaxeerd op € 428.000, nadat hij dit in 2010 heeft gewaardeerd op € 245.000. De enige verklaring hiervoor zou de gestelde vervuiling kunnen zijn, waarmee [A] in 2011 geen rekening gehouden heeft en [K] evenmin.
24. Blijkens de verklaring van [A] is de informatie dat sprake zou zijn van vervuiling afkomstig van [Y] . Dat deze informatie onjuist is, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt door verweerder. Daarbij is van belang dat het dezelfde [Y] is die in 2011 aan [A] heeft meegedeeld dat geen sprake is van vervuiling. In de leveringsakte is ook vermeld dat [Y] verklaart dat hem niet bekend is dat het verkochte enige verontreiniging bevat die zou kunnen leiden tot een verplichting tot schoning van de zaak of het nemen van andere maatregelen en evenmin over eventuele aanwezigheid van asbesthoudende zaken. Voorts weegt mee dat bij eerdere taxaties daarmee ook geen rekening is gehouden, dat gemeente en provincie niets weten van vervuiling en dat [Y] kennelijk geen onderzoek heeft laten doen naar de vervuiling, gelet op de verklaring van [J] . Ook later is hiernaar kennelijk geen onderzoek gedaan, althans daarvan zijn geen stukken overgelegd. Gelet op het feit dat [Y] en eiseres onder huwelijksvoorwaarden waren gehuwd, is [Y] door de verkoop tegen een te laag bedrag verarmd en eiseres verrijkt. Aan deze criteria is dan ook voldaan.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts aannemelijk dat het de bedoeling van [Y] is geweest de onroerende zaken te goedkoop te verkopen en daarmee eiseres te bevoordelen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres niet kunnen verklaren wat de reden was dat deze panden aan haar verkocht werden. Uit de stukken in het dossier is geen enkele verklaring naar voren gekomen die maakt dat [Y] jegens eiseres gehouden was de onroerende zaken tegen een te lage prijs te verkopen. Uit het FIOD-onderzoek valt af te leiden dat [Y] wordt verdacht van faillissementsfraude. Dit betekent dat bij eventuele aansprakelijkstelling zijn vermogen aangesproken zou kunnen worden. Hij had er in zoverre geen belang bij de onroerende zaken in eigendom te behouden, maar kennelijk evenmin om daarvoor een hogere vergoeding te krijgen dan een bedrag gelijk aan de hypotheekschuld. In dit geval heeft hij - zoals verweerder terecht heeft opgemerkt - zelfs nog een bedrag aan eiseres betaald in aanvulling op de overdracht van de onroerende zaken. Daarmee heeft hij de onroerende zaken voor uitwinning behoed en eventueel verhaal van zijn schuldeisers bemoeilijkt. Voorts heeft [A] verklaard dat [Y] hem opdracht heeft gegeven zo laag mogelijk te taxeren en daarbij rekening te houden met vervuiling. Zowel de vrijgevigheid van [Y] als de bewustheid bij [Y] staat daarmee vast. Dat ook eiseres zich bewust is geweest van deze bevoordeling leidt de rechtbank af uit het feit dat zij aanwezig is geweest bij het gesprek tussen [Y] en mr. [F] , waarin naar voren kwam dat [Y] mogelijk paulianeus had gehandeld (goederen aan verhaal had onttrokken). Voorts moet zij bekend zijn geweest met het feit dat geen sprake was van vervuiling op of onder de percelen [A-straat 1] en [A-straat 2] , gelet op het feit dat zij gehuwd was met [Y] en ook ter plaatse woonde. Tevens moet zij hebben geconstateerd dat enerzijds in de taxatie van [A] rekening werd gehouden met vervuiling en anderzijds in de leveringsakte is opgenomen dat [Y] met vervuiling niet bekend is. Bovendien is door haar geen verklaring gegeven welk ander belang ten grondslag heeft gelegen aan de koopovereenkomst.
26. Gezien het voorgaande heeft verweerder ruimschoots aan zijn stelplicht voldaan ter zake van de stelling dat sprake is van een schenking. Het had op de weg van eiseres deze stellingen gemotiveerd te betwisten, bijvoorbeeld door het laten uitvoeren van een onderzoek waaruit zou hebben kunnen blijken dat wel degelijk sprake was van vervuiling. Zij heeft daarvoor ruimschoots de gelegenheid gehad. Procesrechtelijk was er geen enkele aanleiding voor verweerder haar uitdrukkelijk die gelegenheid te bieden. De betwisting van eiseres blijft thans zeer vaag en algemeen. Zo is ter zitting aanvullend verklaard dat het puin dat in de grond zit afkomstig zou zijn van “een nieuwbouwproject in [R] ” maar details over welk project, in welk jaar en de achtergrond waarom het puin op de onderhavige percelen zou zijn gestort zijn daarbij niet gegeven, ook niet aan de hand van vragen van de rechtbank. Voorts is de stelling dat het woonperceel [A-straat 1] niet vervuild is, en dat dit de reden is dat [A] met vervuiling in 2011 geen rekening heeft gehouden, tegenstrijdig met de stukken, waar als locatie 1 wel degelijk een plek op het desbetreffende perceel is aangegeven. In dat licht ziet de rechtbank ook thans geen aanleiding eiseres nog in de gelegenheid te stellen nu alsnog een onderzoek uit te laten voeren naar eventuele vervuiling op en rond de onroerende zaken [A-straat 1] en [A-straat 2] .
Hoogte van de naheffing
27. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiseres heeft de berekening van verweerder inhoudelijk niet betwist. Slechts in geschil is nog de vraag of voor het geheel een schenking moet worden aangenomen of dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende onroerende zaken.
28. Nu sprake is van één transactie waarbij verschillende onroerende zaken tegelijk zijn overgedragen, ziet de rechtbank aanleiding deze overdracht als één geheel te beoordelen. Ter zake van die transactie is sprake van een schenking. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht ook de waarden van [A-straat 3] en [A-straat 4] opnieuw vastgesteld.
29. Eiseres heeft inhoudelijk geen gronden aangevoerd tegen de berekening van verweerder. Verweerder heeft deze ten aanzien van de woningen gebaseerd op artikel 21, vijfde lid, van de SW. Bij de waardering van de gronden is rekening gehouden met waardedruk in verband met pacht.
30. Volgens de berekening van verweerder in het verweerschrift bedraagt de totale waarde van de onroerende zaken € 485.682. Rekening houdend met een koopsom van € 233.900 bedraagt de schenking € 251.782. De rechtbank zal de aanslag dienovereenkomstig verminderen.
31. Gelet op het voorgaande wordt het beroep gegrond te worden verklaard.
32. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 251.782;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.238;
- -
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. R.A. Boon en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 april 2016 | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |