Rb. Arnhem, 21-04-2011, nr. 10/6000072-07
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ2183, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
21-04-2011
- Zaaknummer
10/6000072-07
- LJN
BQ2183
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ2183, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 21‑04‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7935, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 21‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Onderzoek DOOMER. Verdachte, een 47-jarige man, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk voor grootschalige hennephandel en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het verweer dat, nu de belangrijkste getuige (de inmiddels overleden hoofdverdachte) niet meer gehoord kan worden, het beginsel van equality of arms is geschonden wordt verworpen. Eveneens geen schending behoorlijke procesorde en redelijke termijn. Het openbaar ministerie is ontvankelijk.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 10/6000072-07
Data zittingen : 13 april 2010, 20 januari 2011,1 april 2011 en 7 april 2011
Datum uitspraak : 21 april 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
wonende te : [woonplaats],
adres : [adres].
raadsman : mr. G.I. Roos, kantoorhoudende te Almere.
officier van justitie : mr. B.M.M. Zonneveld.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijstip(pen), in of omstreeks de periode van 13 december 2005 tot en met 2 september 2006, te Zwolle en/of Almere en/of Zwartebroek (gemeente Barneveld), in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van 639 kilo hennep, althans een (grote) hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2008 te Almere, althans in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 Van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Smith en Wesson, model 645, serienummer TBE9066 voorhanden heeft gehad;
- 3.
hij op of omstreeks 27 augustus 2008 te Almere, althans in Nederland, munitie (in totaal 95 stuks) in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten:
- -
8, althans een of meer, kaliber .45 (knal-)patro(o)n(en) met bodemstempel "45 auto S&B" en/of
- -
37, althans een of meer, kaliber . 45 kaliber (knal-)patro(o)n(en) en/of
- -
50, althans een of meer, kaliber .32 (knal-)patro(o)n(en) althans een hoeveelheid patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 1 april 2011 onderzocht. Daarbij zijn verdachte en zijn raadsman voornoemd verschenen. De behandeling is gesloten op 7 april 2011.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. B.M.M. Zonneveld.
De raadsman en verdachte hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en heeft daartoe een drietal argumenten aangevoerd.
Ten eerste is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk omdat artikel 6 van het EVRM zou zijn geschonden. De verdediging heeft ten aanzien daarvan de stelling betrokken dat door onbegrijpelijke procesvertraging de - inmiddels overleden - medeverdachte [medeverdachte 1] in deze strafzaak niet is kunnen worden gehoord. Daardoor is het beginsel van equality of arms geschonden.
Ten tweede zou er sprake zijn van een schending van de beginselen van behoorlijke procesorde. Door het overlijden van medeverdachte [medeverdachte 1] is de verdediging haar meest cruciale ondervraging ontnomen waardoor de onschuld van verdachte niet meer valt vast te stellen. Het recht op een eerlijk proces zou op die manier ernstig gefrustreerd zijn.
Ten slotte is volgens de verdediging de redelijke termijn geschonden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het standpunt van de verdediging dient te worden verworpen. De rechter-commissaris heeft na verwijzing door de rechtbank in het kader van het onderzoek Doomer, waarin meer dan twintig verdachten figureren, vele getuigen gehoord. Medeverdachte [medeverdachte 1] zou als laatste in die reeks verklaren. Dit was niet alleen ingegeven door planningstechnische aspecten maar ook door de proceshouding van [medeverdachte 1] zelf, die uitdrukkelijk heeft aangegeven uitsluitend als laatste getuige te willen worden gehoord. De officier van justitie heeft betoogd dat niet valt in te zien hoe het openbaar ministerie – onder verwijzing naar de planning van de rechter-commissaris – inbreuk heeft gemaakt op de verdedigingsrechten van verdachte. Het feit dat [medeverdachte 1] in de tussentijd is komen te overlijden was immers voor niemand te voorzien.
Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat er geen sprake is van schending van de redelijke termijn.
Beoordeling van de standpunten
Schending van de redelijke termijn
Op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling wordt verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, begint de redelijke termijn te lopen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de inverzekeringstelling van verdachte als een zodanige handeling te worden aangemerkt. De bedoelde termijn is dus op 27 augustus 2008 aangevangen.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar na aanvang van de termijn, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Hoewel het uitgangspunt van 2 jaar in de onderhavige zaak wordt overschreden maken de omstandigheden, te weten: de ingewikkeldheid van de zaak, de omvang van het verrichte onderzoek en het aantal op verzoek van de verdediging gehoorde getuigen, dat de duur van de strafzaak naar het oordeel van de rechtbank als alleszins ‘redelijk’ dient te worden beschouwd. Het verweer van de verdediging dat de redelijke termijn is geschonden wordt daarom door de rechtbank verworpen.
Schending van artikel 6 EVRM, equality of arms
Deze strafzaak is, gelet op de verwevenheid met andere zaken uit het zeer omvangrijke onderzoek Doomer en de onderzoekswensen van verdachte, met voldoende voortvarendheid behandeld. Gelet op de proceshouding van [medeverdachte 1], die pas een verklaring wenste af te leggen nadat alle getuigen waren gehoord en zijn niet voorzienbare plotselinge overlijden, zijn geen rechten van verdachte geschonden die zouden nopen tot een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in haar vervolging.
Schending van een behoorlijke procesorde
Voorts heeft de verdediging de stelling betrokken dat het recht op een eerlijk proces geschonden zou zijn omdat, ondanks aandringen daartoe door de verdediging [medeverdachte 1] alsmaar niet is gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van een behoorlijke procesorde. Zoals hiervoor is overwogen ligt de oorzaak van het niet horen van [medeverdachte 1] uitsluitend in zijn proceshouding en in zijn plotselinge overlijden. Daarvan is het openbaar ministerie geen enkel verwijt te maken.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van feit 1 – bewezenverklaring
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit feit en daartoe aangevoerd dat verdachte dezelfde persoon is als ‘BP’, waar naar verwezen wordt in de drugsadministratie van medeverdachte [medeverdachte 1]. Op basis van de in die administratie aangetroffen bescheiden kan worden geconcludeerd dat verdachte/BP 639 kilo hennep heeft verkocht aan medeverdachte [medeverdachte 1].
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de administratie, zoals in beslaggenomen onder [medeverdachte 1], evenals de tapgesprekken zover die betrekking hebben op de letters BP uit te sluiten van het bewijs. De verdediging heeft aangevoerd dat, nu de verdediging niet meer in staat is medeverdachte [medeverdachte 1] daarover te bevragen, het bezigen hiervan tot het bewijs in strijd is met het principe van equality of arms. De verdediging heeft voorts betoogd dat er voor het overige onvoldoende bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van feit 1.
Beoordeling van de standpunten
Daargelaten dat het openbaar ministerie geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het niet -meer - kunnen horen van [medeverdachte 1], valt niet in te zien hoe het (verwijtbaar) niet horen van een getuige zou kunnen leiden tot het uitsluiten van geheel ander bewijs. Het standpunt van de verdediging dienaangaande wordt verworpen.
De stofmap met BP
Onder de hoofdverdachte [medeverdachte 1] in het onderzoek Doomer wordt een omvangrijke softdrugadministratie in beslaggenomen in 2006. Bij die inbeslagname wordt in het bureau in het kantoor van [medeverdachte 1] een stofmap aangetroffen met opschrift BP. De inhoud van de map bestaat voornamelijk uit handgeschreven notities.
De meeste notities zijn slechts gedeeltelijk gedagtekend in die zin dat alleen een datum wordt genoemd en geen jaartal. Op een enkele notitie wordt de datum vollediger genoemd. Zo kopt een notitie ‘13-2-2006’. Een ander kopt ‘BP 12-4,2006’. Eén van de eerste notities is gemarkeerd met 13-12 en heeft het stempel ‘betaald’. De laatste aangetroffen notitie is gemarkeerd met 2-9. De volgorde waarop de notities zijn aangetroffen liggen op volgorde qua datum, waarbij de oudste datum voorop ligt. Verder wordt nog op een notitie, gemarkeerd ‘BP 7-6’ de naam [betrokkene 1] genoemd. Deze naam wordt ook in relatie tot verdachte in het dossier genoemd. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij eind 2005/ begin 2006 een relatie had met een vrouw met de naam [betrokkene 1].
Iedere notitie afzonderlijk bevat rekenstaatjes. Getallen worden vermenigvuldigd, opgeteld en afgetrokken waarna tot een saldo wordt gekomen. De notitie met de kop ‘BP gegeven’ wordt afgesloten met de opmerking ‘Wij nog tegoed 21279 €. De notitie getiteld ‘BP-13-3’ sluit af met ‘Blijft dus die 10.000 als handgeld’. Voorts sluit de notitie ‘Nieuw saldo BP 9-4’ af met ‘= 27000 €’ . De genoemde bedragen in de berekeningen worden steeds vergezeld van opmerkingen als ‘nog vooruit’, ‘hij vooruit’, ‘dus nu vooruit’ , ‘bet’ en ‘wij nog tegoed. ‘
Van de bedragen die vermenigvuldigd worden is één factor min of meer constant rond de 3000. Zo wordt op de notities genoemd ‘x 3050’ , ‘x 2.850’ , ‘x 2925’ , ‘x 2950’ en ‘x 2930’. Op één notitie wordt het getal van 2960 voorafgegaan door ‘prijs?’.
De andere genoemde getallen worden eerst opgeteld en daarna vermenigvuldigd met de constante. Op de handgeschreven notitie ‘BP’ wordt bijvoorbeeld de optelsom 4052 + 2957 + 3202 + 3451 = 13.662 gemaakt. Dit getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3050. Op diezelfde notitie wordt het getal van 1814 vermenigvuldigd 2950 = 5351. De uitkomsten van de vermenigvuldiging worden opgeteld wat resulteert in een totaalbedrag van 47020 €. De getallen op de diverse notities gaan steeds vergezeld van opmerkingen als ‘nat, slecht , rood , tak geleverd , droog , nat en bruin , te nat , iets vochtig , drogen , mooi en droog , niet mooi , fijn gruis. ’
Wie is BP?
Notities
In de bij [medeverdachte 1] aangetroffen administratie worden stukken met betrekking tot een Mercedes Vito en een Mercedes C220 CDI sportcoupe van verdachte aangetroffen. Daarover heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat deze auto’s op de naam van zijn growshop Greenplaza stonden en dat hij die aan [medeverdachte 1] leasede. Op dezelfde plaats waar de hiervoor besproken stofmap is aangetroffen, in het kantoor van [medeverdachte 1], zijn handgeschreven notities aangetroffen met betrekking tot die auto’s. In een daar aangetroffen ringband worden de volgende handmatige aantekeningen aangetroffen waarop zowel de initialen BP als de autolease genoemd worden:
In een andere aantekening in een daar aangetroffen ringband, staat de volgende tekst :
Verklaringen getuigen
De initialen BP komen verder terug in de getuigenverklaringen die in deze strafzaak zijn afgelegd. Zo verklaart getuige [getuige 1] dat hij [verdachte] kent als [verdachte]. Ook getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [betrokkene 1] kennen verdachte als [verdachte] of PB.
OVC- gesprekken
Verder worden de initialen BP en [verdachte] genoemd in de in het dossier opgenomen OVC gesprekken. Deze gesprekken zijn opgenomen in de PI Zutphen waarheen medeverdachte [medeverdachte 1] na zijn aanhouding in oktober 2006 is overgebracht. Op 19 oktober 2007 wordt door [medeverdachte 1] en medeverdachte [betrokkene 1] gesproken over [verdachte] in relatie tot ‘een bedrag van zesendertig’. Later dat jaar wordt door [medeverdachte 1] en [getuige 4] ook gesproken over het feit dat [medeverdachte 1] nog een vordering heeft op [verdachte] en ‘dat ‘ie alvast 5000 zou geven’. Weer later wordt weer door [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] over verdachte gesproken. Op enig moment in het gesprek zegt [betrokkene 1]: ‘even wat over [verdachte] (…) Ja, over die Peter. (…) Hij zegt, ja maar ik ben ook boos op Charles. Want hij heb op mijn naam eh, rekening gezet van de Vito en alles’. In datzelfde gesprek haalt [medeverdachte 1] wederom het feit aan dat hij nog 36.000 van Peter kreeg.
GSM
In oktober 2006 worden onder [medeverdachte 1] behalve een hoeveelheid bescheiden ook 89 telefoons in beslaggenomen. Op één van die telefoons staat op de voorkant BP geschreven. In de telefoon stond 1 contact vermeld, te weten BP met nummer 0651941922 . Op het toestel worden een aantal berichten, gedateerd 7 augustus 2006, aangetroffen afkomstig van BP. De inhoud van de berichten strekt er kortweg toe dat de afzender in ‘sp’ is, zich bij Finestrat bevindt en rijdt in een blauwe Focus. Onder verdachte zijn bij de doorzoeking van zijn woning op 27 augustus 2008 rekeningafschriften op naam van verdachte aangetroffen. Daar op staat dat op 5 augustus 2006 een bedrag is afgeboekt ten behoeve van Iberia Airlines luchthaven Schiphol. Ook wordt op 6 augustus 2006 van de Postbank Gold Card op naam van verdachte een bedrag afgeboekt voor Europe Rent A Car Arenales, Spanje. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij in de maand augustus 2006 in Spanje is geweest en daar destijds een blauwe Ford Focus heeft gehuurd.
Handschriftvergelijkend onderzoek
Onderzocht is van wie de handgeschreven notities in de hiervoor aangehaalde stofmap met opschrift BP afkomstig zijn. Het NFI heeft gerapporteerd dat de meeste notities waarschijnlijk zijn geschreven door [medeverdachte 1] en dat een 7-tal notities waarschijnlijk van de hand van verdachte zijn. De notities die waarschijnlijk van de hand van verdachte zijn bevatten, conform de overige notities, de vermenigvuldigingen zoals hierboven besproken en termen als ‘mooi, niet mooi, droog, vuilniszak, zak’. Op de notities met waarschijnlijk het handschrift van verdachte staan de initialen BP ook genoemd.
Twee archiefkaartjes
Verder zijn er bij de doorzoeking van de woning van verdachte twee aan beide zijden beschreven witte archiefkaartjes aangetroffen, . De voor- en achterzijden zijn genummerd 1 tot en met 4. Op zijde 1 en 2 schrijft verdachte ’C klasse’ en ‘Vito’ met daaronder een aantal bedragen opgeteld. Het totaal van de bedragen op zijde 1 is € 8636. Het totaal van de bedragen op zijde 2 is € 7500. Verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat hij deze bedragen, totaal € 16.136 nog kreeg van [medeverdachte 1] voor de lease van de Mercedessen. Op zijde 3 staat vervolgens:
Op zijde 4 staat vervolgens:
Op kant 3 wordt een optelsom gemaakt van de getallen die op zijde 1,2 en 4 worden weergegeven, namelijk € 16.136 + 6032 + 6300.
Conclusie
Hennepadministratie
Bij medeverdachte [medeverdachte 1] is een softdrugadministratie aangetroffen waaronder een stofmap met als opschrift BP. Deze map is naar het oordeel van de rechtbank een deeladministratie van die grotere softdrugadministratie die ziet op de handel met BP. Het feit dat het om de handel in hennep gaat lijdt de rechtbank af uit de in de administratie gebezigde termen zoals nat, droog, bruin, te nat wat gangbare termen zijn voor de omschrijving van de kwaliteit van de hennep. De rechtbank is van oordeel dat de vermenigvuldigingen op de notities zien op het aantal kilo hennep vermenigvuldigd met de kiloprijs van rond de € 3.000, wat een courante kiloprijs is voor hennep. De bedragen die genoemd worden betreffen naar het oordeel van de rechtbank een verrekening van voorschotten van [medeverdachte 1] aan BP minus de door BP geleverde hennep. Dit lijdt de rechtbank af uit termen zoals ‘hij nog van ons’ en ‘wij nog tegoed’.
Periode
De rechtbank is van oordeel dat de aangetroffen notities, hoewel slechts gedeeltelijk gedateerd, zien op de jaartallen 2005 en 2006. De rechtbank relateert dit aan het feit dat op enkele notities het jaar 2006 wordt genoemd en de notities oplopend qua datum zijn aangetroffen. Eén en ander correspondeert met de overige bevindingen uit het dossier. Te weten, op een notitie wordt de naam van [betrokkene 1], de vriendin van verdachte eind 2005/ begin 2006 aangehaald. Verder dateert de laatste notitie van 2 september 2006. Dit kan verklaard worden door het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] in oktober 2006 is aangehouden waarop de hennephandel stil is komen te liggen. In aanmerking genomen dat een van de eerste notities gedateerd is 13 december en de laatste 2 september is de rechtbank van oordeel dat de hennephandel – in ieder geval – ziet op de periode 13 december 2005 tot en met 2 september 2006.
Hoeveelheid
Voor wat betreft de hoeveelheden waarop de handel ziet constateert de rechtbank dat de kiloprijs van rond de € 3.000 steeds werd vermenigvuldigd met het aantal kilo’s waarna op een totaalbedrag wordt gekomen. Zo volgt bijvoorbeeld uit de notitie op van 1 maart 2006 dat er 4691 gram wordt geleverd tegen een kiloprijs van € 2.925,- . Op basis van de notities stelt de rechtbank vast dat de hoeveelheden die door BP werden geleverd wisselen en tussen 1 en 32 kilo liggen, respectievelijk geleverd op 12 april en 4 juni 2006 . Gezien de data op de notities kan vastgesteld worden dat er minimaal één keer per week hennep geleverd werd door BP. In de maand april betreft het bijvoorbeeld leveringen op 10 , 12 , 14 , 18 , 20 , 21 , 23 , 25 , 28 en 30 april. In de rustige maand maart 2006 betreft het slechts 4 leveringen op 1 , 13 , 19 en 20 maart. De hiervoor aangehaalde maanden geven naar het oordeel van de rechtbank een representatief beeld van de hennephandel tussen BP en [medeverdachte 1]. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat het, gezien de hoeveelheden en de frequentie van de handel, het om grote hoeveelheden hennep gaat.
Verdachte is BP
Verdachte heeft vanaf de aanvang van het onderzoek stellig ontkend in hennep te hebben gehandeld met [medeverdachte 1] of ooit BP te zijn genoemd. De enige handel tussen verdachte en [medeverdachte 1] zou betrekking hebben gehad op het leasen van een tweetal auto’s en de verkoop van een boot. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in het dossier voldoende bewijs om te kunnen concluderen dat verdachte wél de BP is die in de softdrugadministratie, in beslaggenomen bij [medeverdachte 1], wordt genoemd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor aangehaald zijn er notities aangetroffen bij de doorzoeking van het kantoor van [medeverdachte 1] met betrekking tot de lease van verdachte aan [medeverdachte 1] van de Mercedessen. Op die notities worden ook de initialen BP gebruikt. Deze notities leggen naar het oordeel van de rechtbank een rechtstreeks verband tussen de autolease door verdachte en BP.
Ander bewijs voor de stelling dat verdachte BP is kan worden gevonden in de daaromtrent afgelegde getuigenverklaringen. Een aantal getuigen heeft verklaard verdachte te kennen als [verdachte]. Verder wordt verdachte in OVC gesprekken door medeverdachten [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] eveneens [verdachte] en, in datzelfde gesprek, [verdachte] genoemd. De inhoud van die OVC gesprekken ziet onder meer op het feit dat [medeverdachte 1] een vordering zou hebben op verdachte van € 36.000. Eén en ander komt overeen met de berekeningen die aan de hand van de stofmap met betrekking tot BP kunnen worden gedaan. Zo valt aan de hand van die map te constateren dat [medeverdachte 1] op 16 augustus 2006 een bedrag van € 50.000 heeft gegeven bij wijze van voorschot, ‘gegeven 50.000’. Tezamen met het openstaande voorschot ‘nog vooruit 24124’ heeft BP op dat moment een bedrag van € 74.124,- open staan bij [medeverdachte 1]. Aan de hand van de laatste 2 notities die zich in de stofmap bevonden valt op te maken dat BP op 25 of 26 augustus en op 2 september 2006 hennep levert ter waarde van respectievelijk € 24.975,- en
€ 13.420,- levert. Deze bedragen in mindering gebracht op het voorschot concludeert de rechtbank dat BP, op het moment van de laatste henneptransactie, nog een schuld van € 35.729 resteert bij [medeverdachte 1]. De € 36.000 schuld van [verdachte] waarover [medeverdachte 1] spreekt in de PI is naar het oordeel van de rechtbank het naar aanleiding van de hennephandel openstaande bedrag van BP, ergo BP is verdachte zijn dezelfde personen.
Verder wordt onder [medeverdachte 1] een telefoon in beslaggenomen met daarin slechts 1 contact: BP. Op basis van het uitlezen van de gegevens van de telefoon, met daarin een sms-bericht vanuit Spanje over een Ford Focus, concludeert de rechtbank het bij dit contact behorende telefoonnummer in gebruik was bij verdachte en dat hij dus door [medeverdachte 1] aangeduid werd met BP.
Verdere ondersteuning voor de stelling dat verdachte BP was kan nog worden gevonden in het feit dat de in de stofmap aangetroffen notities waarschijnlijk deels van verdachte afkomstig zijn.
Het meest doorslaggevende bewijsmiddel, dat zowel de autolease, de hennephandel en het contact tussen [medeverdachte 1] en verdachte aantoont, zijn de aangetroffen archiefkaartjes. De rechtbank is van oordeel dat de bij verdachte aangetroffen gegevens op de archiefkaartjes zijde 1 en 2, zoals verdachte ook heeft betoogd, verwijzen naar de leasekosten van de Mercedessen. De zijden 3 en 4 verwijzen voorts naar de overtuiging van de rechtbank naar de handel die [medeverdachte 1] van verdachte heeft ‘aangepakt’, namelijk ruim 2 kilo hennep tegen een prijs van
€ 2.925 per kilo en bijna 3 kilo hennep tegen een prijs van € 2.975. Op kant 3 wordt gerefereerd aan de bedragen die op zijde 1, 2 en 4 worden weergegeven. De vier zijden horen dus -kort gezegd- bij elkaar. De stelling van de verdediging dat verdachte niets te maken heeft met de zijden 3 en 4 omdat hij die slechts in opdracht van [medeverdachte 1] heeft overgeschreven nadat het kaartje nat was geregend houdt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de samenhang tussen de kaartjes dan ook geen stand.
De hennepadministratie is aangetroffen in Zwartebroek. Verdachte woont in Almere en ook bij hem zijn bescheiden met betrekking tot de hennephandel aangetroffen. Daarmee is bewezen dat de hennephandel op genoemde plaatsen, in elk geval in Nederland, heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 2 en 3 – bewezenverklaring
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar artikel 6 lid 2 Awbi, op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking nu een machtiging doorzoeking slechts voor de duur van drie dagen na afgifte door de rechter-commissaris geldig is en de doorzoeking feitelijk pas ruim 2 maanden later heeft plaatsgevonden. Alle bewijsmiddelen die uit deze doorzoeking voortvloeien dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Dus dient verdachte te worden vrijgesproken van dit feit.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de in beslaggenomen goederen dienen te worden uitgesloten van het bewijs nu de vordering - ten grondslag liggende aan de doorzoeking - niet heeft voldaan aan de minimale eisen waaraan een dergelijke vordering moet voldoen. De rechter-commissaris was derhalve onvolledig geïnformeerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden. De stelling dat de machtiging tot doorzoeking van de rechter-commissaris slechts voor 3 dagen kan worden afgegeven dient te worden verworpen nu het openbaar ministerie uit compassie met verdachte, omdat hij op 27 juni 2008 ging trouwen, de doorzoeking heeft uitgesteld. De doorzoeking van de woning van verdachte was rechtmatig.
Beoordeling van de standpunten
Op 25 juni 2008 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Arnhem op verzoek van de officier van justitie een machtiging doorzoeking van de woning afgegeven. Deze machtiging wordt – in verband met het voorgenomen huwelijk van verdachte – uiteindelijk niet gebruikt en verloopt na 3 dagen. Ruim 2 maanden later wordt de woning van verdachte alsnog doorzocht door de rechter-commissaris van de rechtbank Zwolle-Lelystad op verzoek van de rechter-commissaris in Arnhem. Deze rechter-commissaris heeft op basis van de beschikbare informatie een zelfstandige belangenafweging gemaakt om tot die zoeking over te gaan. Daartoe behoeft hij geen machtiging ex artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering aan zichzelf te verstrekken. De doorzoeking heeft dus rechtmatig plaatsgevonden en het standpunt van de verdediging zal worden verworpen.
Vordering doorzoeking ter inbeslagneming
Nu de machtiging tot doorzoeking door de rechter-commissaris is verleend op grond van de vordering doorzoeking ter inbeslagneming waarin verwezen wordt naar het onderliggende aanvraag proces-verbaal heeft de rechter-commissaris zich – kennelijk – voldoende voorgelicht geacht om tot een belangenafweging te komen. Het verweer van de verdediging, strekkende tot bewijsuitsluiting van de bij de doorzoeking aangetroffen goederen, wordt verworpen door de rechtbank.
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat feiten 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat het wapen en de bij bijbehorende munitie , aangetroffen bij de doorzoeking van zijn woning, van hem waren . Het wapen betrof een pistool van het merk Smith en Wesson , model 645 met serienummer TBE9066. De munitie die werd aangetroffen betrof 8 knalpatronen met bodemstempel kaliber. 45, 37 knalpatronen kaliber .45 en 50 kaliber.32 knalpatronen .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
- 1.
hij, op tijstip(pen), in de periode van 13 december 2005 tot en met 2 september 2006, te Almere en Zwartebroek (gemeente Barneveld), in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een (grote) hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
- 2.
hij op 27 augustus 2008 te Almere, in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 Van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Smith en Wesson, model 645, serienummer TBE9066 voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 27 augustus 2008 te Almere, in Nederland, munitie (in totaal 95 stuks) in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten:
- -
8, althans een of meer, kaliber .45 (knal-)patro(o)n(en) met bodemstempel "45 auto S&B" en
- -
37, althans een of meer, kaliber . 45 kaliber (knal-)patro(o)n(en) en
- -
50, althans een of meer, kaliber .32 (knal-)patro(o)n(en).
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbond, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van feit 3
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5a. De strafbaarheid van het feit
De feiten zijn strafbaar.
5b. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel of gedeeltelijk uitsluiten.
6a. De motivering van de sanctie
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake de feiten 1 tot en met 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. Bij het bepalen van de hoogte van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de lange periode en de grote hoeveelheden softdrugs die verdachte heeft verhandeld. Daarnaast houdt zij rekening met het feit dat verdachte door zijn handelen feitelijk heeft meegewerkt aan de internationale handel in drugs.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafmaat.
Beoordeling van de standpunten
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 23 maart 2011.
Verdachte heeft in een periode van ongeveer driekwart jaar een grote hoeveelheid hennep verkocht. Daarmee heeft hij in aanzienlijke mate de Opiumwet overtreden. Het hoeft geen betoog dat dergelijke grootschalige handel gepaard gaat met vele soorten van criminaliteit waardoor de maatschappij als geheel ernstig benadeeld wordt. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft verdachte ten behoeve van zijn eigen financiële gewin die belangen veronachtzaamd. Daarbij heeft verdachte een pistool en munitie voorhanden gehad wat op zichzelf ook ernstig strafbare feiten zijn.
Bij de straftoemeting hanteert de rechtbank als uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de navolgende bijzondere omstandigheden. Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat hij al eerder is veroordeeld voor een Opiumwet delict. Anderzijds houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met het tijdsverloop. Het zwaarste verwijt dat aan verdachte wordt gemaakt – de hennephandel – is al 4 jaar geleden gepleegd.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor dit soort feiten passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte echter een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten begaat. Daarnaast doet dit recht aan de omstandigheid dat de rechtbank voor wat betreft feit 1 minder bewezen verklaard heeft dan de officier van justitie.
6b. De beslissing ten aanzien van het beslag
De inbeslaggenomen en nog niet terugegeven goederen, te weten het vuurwapen met bijbehorende munitie en de patronen, met betrekking welke de feiten 2 en 3 zijn begaan, zullen worden onttrok¬ken aan het verkeer, aangezien het ongecon¬troleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
- 7.
De toegepaste wettelijke bepalingen
De artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en voorts de artikelen 3, 10, 11 en 13 van de Opiumwet en voorts de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie zijn van toepassing.
- 8.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 (acht) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het beslag
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwer¬pen, te weten:
- -
1.00 stk pistool Smith & Wesson
- -
8.00 stk patronen kal. 45
- -
37.00 stk patronen kal. 45
- -
50.00 stk patronen kal. 32
Aldus gewezen door:
mrs. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), A.M. van Gorp en J.A.P. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2011.