Hof 's-Gravenhage, 01-02-2007, nr. BK-06/00036
ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8700
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
01-02-2007
- Magistraten
Mrs. Sanders, Tromp, Van Zadelhoff
- Zaaknummer
BK-06/00036
- LJN
AZ8700
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8700, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 01‑02‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2007/25.27 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/431
Uitspraak 01‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. In geschil is of de door belanghebbende uitgevoerde orthopedagogische werkzaamheden kunnen delen in de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel g, punt 1, van de Wet. Partijen houdt wat dat betreft in het bijzonder verdeeld of het in rechte is toegestaan dat genoemde bepaling wel voorziet in een vrijstelling voor de werkzaamheden door een psycholoog, meer in het bijzonder voor de werkzaamheden door de binnen de praktijk werkzame psychologen, en niet voor de werkzaamheden door belanghebbende, bij de beantwoording van welke vraag het niet uitmaakt of de werkzaamheden in kwestie zijn aan te merken als gezondheidskundige verzorging van de mens als bedoeld in artikel 13, A, eerste lid, onderdeel c, van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting. Die vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Mrs. Sanders, Tromp, Van Zadelhoff
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [Z]
tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 23 december 2005, nummer AWB 05/2609 OB, betreffende na te noemen aangifte.
1. Aangifte, bezwaar en beroep
1.1
Belanghebbende heeft op de aangifte over het tweede kwartaal van het jaar 2004 een bedrag van ? 958 aan omzetbelasting voldaan. Tegen dat bedrag heeft zij bezwaar gemaakt.
1.2
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst [P], besloten een teruggaaf van belasting te verlenen van ? 306.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van ? 207.
2.2
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 december 2006, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Belanghebbende is afgestudeerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, Faculteit der Sociale Wetenschappen, in de afstudeerrichting orthopedagogiek. Zij oefent haar beroep van orthopedagoog uit binnen een multidisciplinaire praktijk voor psychologische en orthopedagogische hulp (hierna: de praktijk). De binnen de praktijk uitgevoerde werkzaamheden bestaan in het onderzoeken, adviseren, begeleiden en behandelen van jongeren die te maken hebben met leer-, gedrags- en opvoedingsproblemen. Binnen de praktijk zijn psychologen, orthopedagogen en remedial teachers werkzaam. Belanghebbende verricht haar activiteiten binnen de praktijk op zelfstandige basis. Voor die activiteiten is zij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1
In geschil is of de door belanghebbende uitgevoerde orthopedagogische werkzaamheden kunnen delen in de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel g, punt 1, van de Wet. Partijen houdt wat dat betreft in het bijzonder verdeeld — zo bleek ter zitting — het antwoord op de vraag of het in rechte is toegestaan dat genoemde bepaling wel voorziet in een vrijstelling voor de werkzaamheden door een psycholoog, meer in het bijzonder voor de werkzaamheden door de binnen de praktijk werkzame psychologen, en niet voor de werkzaamheden door belanghebbende, bij de beantwoording van welke vraag het niet uitmaakt of de werkzaamheden in kwestie zijn aan te merken als gezondheidskundige verzorging van de mens als bedoeld in artikel 13A, eerste lid, onderdeel c, van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting. Die vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Tussen partijen staat vast dat, zo het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, de in bezwaar gevraagde belastingteruggaaf van ? 958 moet worden verleend.
4.2
Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verwezen naar de stukken van het geding. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
5. Conclusies van partijen
5.1
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot verlening van een teruggaaf van ? 958 aan belasting.
5.2
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. Beoordeling van het hoger beroep
6.1
Met al hetgeen zij heeft aangevoerd, heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel alleszins aannemelijk gemaakt, gelet ook op hetgeen overigens uit de voorhanden zijnde gegevens omtrent het feitelijke deskundigheidsgebied binnen de praktijk naar voren komt, dat haar werkzaamheden wat inhoud, aard en daarvoor benodigde en aangewende deskundigheid betreft niet wezenlijk verschillen van de werkzaamheden door de binnen de praktijk werkzame psychologen. Daarbij heeft het Hof met name ook in aanmerking genomen dat, naar belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft verklaard, door de Inspecteur onvoldoende weersproken, het binnen de praktijk zo verloopt dat, wanneer zich bij een bepaalde jongere problemen voordoen, het in de regel niet uitmaakt welke praktijkmedewerker de uit te voeren werkzaamheden op zich neemt, zij het dat in voorkomend geval de vraag welke medewerker wordt ingeschakeld wel kan afhangen van de ervaring die de desbetreffende medewerker heeft, maar dat daarbij niet van belang is of de medewerker psycholoog of orthopedagoog is.
6.2
Gegeven het overwogene in 6.1, gebiedt naar 's Hofs oordeel het algemene beginsel van de fiscale neutraliteit dat de werkzaamheden door belanghebbende voor de omzetbelasting op dezelfde wijze worden behandeld als de werkzaamheden door de binnen de praktijk werkzame psychologen.
6.3
Het overwogene in 6.2 voert het Hof tot de conclusie dat, omdat de werkzaamheden door de binnen de praktijk werkzame psychologen — naar ook tussen partijen vaststaat — als zodanig delen in de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel g, punt 1, van de Wet, ook de door belanghebbende als orthopedagoog uitgevoerde werkzaamheden onder de werkingssfeer van die vrijstelling behoren te worden gebracht. Daarbij moet worden bedacht dat die uitleg een direct gevolg is van het feit dat de voor diensten door psychologen geldende vrijstelling zo algemeen en ruim is geredigeerd, dat die zich uitstrekt tot alle verrichtingen die een psycholoog op welk terrein van psychologische aard dan ook uitvoert.
6.4
Uit het vorenoverwogene volgt naar 's Hofs oordeel dat de gevraagde teruggaaf moet worden verleend. De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling.
6.5
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. Bijgevolg moet worden beslist als na te melden.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1
In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, de behandeling van het beroep voor de rechtbank en de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten stelt het Hof aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op in totaal ? 3.220, te specificeren als volgt: kosten gemachtigde: 2 punten x ? 161 met wegingsfactor 2 (kosten bezwaar), 2 punten x ? 322 met wegingsfactor 2 (kosten beroep) en 2 punten x ? 322 met wegingsfactor 2 (kosten hoger beroep). In hetgeen de Inspecteur daaromtrent naar voren heeft gebracht ziet het Hof onvoldoende grond om tot een lagere vergoeding te concluderen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof evenmin termen aanwezig.
7.2
Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep voor de rechtbank gestorte griffierecht ad ? 138 alsook het voor de behandeling van het hoger beroep voor het Hof gestorte griffierecht ad ? 207 te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- —
verklaart het hoger beroep gegrond;
- —
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- —
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- —
verleent een teruggaaf van ? 958 aan belasting;
- —
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op ? 3.220, onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en
- —
gelast de Staat aan belanghebbende de bedragen aan griffierecht van in totaal ? 345 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Van Zadelhoff. De beslissing is op 1 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van den Bogerd)
(Sanders)
aangetekend aan partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
- 2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- —
de naam en het adres van de indiener;
- —
de dagtekening;
- —
de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- —
de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.