CBb, 11-10-2007, nr. AWB 07/23
ECLI:NL:CBB:2007:BB8955
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
11-10-2007
- Magistraten
Mrs. C.M. Wolters, M.A. Fierstra, A.J.C. de Moor-van Vugt
- Zaaknummer
AWB 07/23
- LJN
BB8955
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2007:BB8955, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 11‑10‑2007
Uitspraak 11‑10‑2007
Mrs. C.M. Wolters, M.A. Fierstra, A.J.C. de Moor-van Vugt
Partij(en)
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. E.H.M.T. Versteegen, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. K.A. van Dartel, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 12 januari 2007, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 december 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant, gericht tegen zijn besluit van 29 augustus 2006, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek van appellant om vanaf 14 mei 2003 over het bedrag € 57.990,17 wettelijke rente te vergoeden afgewezen.
Bij brief van 6 februari 2007 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 7 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brief van 2 augustus 2007 een nadere reactie ingediend.
Op 16 augustus 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Appellant en zijn gemachtigde waren, zoals aangekondigd bij laatstgenoemde brief, niet aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- —
Naar aanleiding van maatregelen als bedoeld in artikel 22 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) in verband met een uitbraak van aviaire influenza in Nederland heeft op het bedrijf van appellant conform artikel 87 Gwd op 25 april 2003 een taxatie plaatsgevonden van de waarde van de dieren en de waarde van het voer. De waarde is respectievelijk bepaald op € 125.769,24 en € 1280,64.
- —
Blijkens het taxatieformulier heeft appellant het formulier niet ondertekend omdat volgens hem de prijs van de kuikens te laag is.
- —
Bij besluit van 8 mei 2003 heeft verweerder, vooruitlopend op de uiteindelijke waardebepaling en vaststelling van de tegemoetkoming voor dieren aan appellant een voorschot toegekend. Dit voorschot bedraagt 90% van de door de taxateur opgegeven waarden over het aantal vastgestelde dieren. Uit de in het besluit opgenomen specificatie blijkt dat de waarde (inclusief BTW) van het pluimvee € 112.249,80 bedraagt. In het besluit is voorts vermeld dat verschillen met de oorspronkelijk op het taxatieformulier vermelde bedragen worden toegelicht op het correctieformulier.
- —
Op het bijgevoegde correctieformulier is vermeld dat met betrekking tot het pluimvee een correctie heeft plaatsgevonden van € 13.519,44 vanwege leeftijd op de traceringsdatum en aantal en in verband met 200 zieke dieren. Het bedrag zoals gecorrigeerd bedraagt € 112.249,80.
- —
Bij brief van 14 mei 2003 heeft appellant te kennen gegeven niet akkoord te gaan met de waardevaststelling van de dieren en heeft hij verzocht om hertaxatie. Voorts verzoekt appellant om vergoeding van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
- —
Op 30 november 2005 heeft een hertaxatie plaatsgevonden van de waarde van de dieren en de waarde van het voer, waarbij de waarde respectievelijk is bepaald op € 123.901,38 en € 1280,64.
- —
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft verweerder de tegemoetkoming definitief vastgesteld. Uit de in het besluit opgenomen specificatie blijkt dat de waarde van het pluimvee is bepaald op € 125.769,24 (incl. BTW).
- —
Bij brief van 27 maart 2006 heeft appellant verzocht om vergoeding van wettelijke rente over het nog uit te keren bedrag van € 57.990,17, vanaf 14 mei 2003.
- —
Bij brief van 16 augustus 2006 heeft appellant te kennen gegeven dat voormeld verzoek moet worden opgevat als een verzoek om een zelfstandig schadebesluit.
- —
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
— Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 oktober 2006 een bezwaarschrift ingediend.
- —
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het volgende standpunt ingenomen.
‘Een verzoek om wettelijke rente dient aangemerkt te worden als een verzoek om schadevergoeding ten gevolge van vertraging in de voldoening van de geldsom. (…). Aanspraak op rente- of schadevergoeding ontstaat (…) indien sprake is van verzuim vanwege een niet tijdige betaling.
Ik merk op dat de Gwwd, naast de taxatieprocedure, expliciet in een hertaxatieprocedure voor[ziet]. Van belang voor uw zaak is het feit dat u niet akkoord ging met de waarde van de dieren en derhalve het taxatieformulier niet heeft ondertekend. Door niet te tekenen voor de waardevaststelling heeft u ingestemd om een hertaxatie uit te voeren. De hertaxatie biedt de mogelijkheid om de oorspronkelijke waardevaststelling te herzien, met dien verstande dat de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming in de schade opgeschort wordt tot na de hertaxatie. Een consequentie van het instellen van de hertaxatieprocedure is dat slechts een voorschotbetaling kan volgen. Het feit dat u pas naar aanleiding van het primaire besluit van 29 augustus 2006 aanspraak kon maken op het bij de hertaxatie vastgestelde bedrag is derhalve inherent aan de in de Gwwd voorziene taxatie- en hertaxatieprocedure. In uw geval is derhalve geen sprake van een niet tijdige betaling, dan wel verzuim.
Afgezien van het voorgaande merk ik op dat bij de voorschotbrief van 8 mei 2003 een voorschot is toegekend van € 95.306,43 (exclusief BTW). Op deze manier is al vóór de bekendmaking van het primaire besluit grotendeels in de geleden schade tegemoetgekomen.
Daarnaast merk ik op dat het resterend bedrag van € 57.990,17 (exclusief BTW) voor een substantieel gedeelte bestaat uit de toekenning van een dagvergoeding van € 33.438,22 (exclusief BTW). Een dagvergoeding wordt uitgekeerd aan de pluimveehouder ter compensatie voor gemaakte kosten van onder meer de verzorging van de dieren, indien niet direct na de screening wordt overgegaan tot ruiming. Deze vergoeding wordt niet door de taxateurs vastgesteld, maar wordt bepaald en uitgekeerd door de teammanager Uitvoering Dienst Regelingen.
(…)
(…) Gezien het feit dat ik niet aan uw bezwaren tegemoet kom, heeft u geen recht op een vergoeding van de door u gemaakte proceskosten.
(…).’
4. Het standpunt van appellant
Aan het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente — dat moet worden aangemerkt als een verzoek om een zelfstandig schadebesluit — heeft appellant ten grondslag gelegd dat hij, omdat verweerder een hoger bedrag aan schade heeft vastgesteld, te laat over dit bedrag heeft kunnen beschikken. Indien de schade meteen goed was vastgesteld had appellant de tegemoetkoming direct geaccepteerd en had hij het volledige bedrag medio 2003 ontvangen in plaats van in 2006, aldus appellant.
Appellant heeft in zijn beroepschrift — kort samengevat — aangevoerd dat verweerder, bij het besluit van 8 mei 2003, ten onrechte het bedrag van de dieren van appellant naar beneden heeft bijgesteld ten opzichte van de waarde die de taxateur had bepaald. Onder verwijzing naar een uitspraak van het College van 18 oktober 2005 inzake AWB 04/1044 (gepubliceerd op LJN: AU5321) had verweerder in het geval van appellant een besluit op bezwaar moeten nemen waartegen beroep bij het College kon worden ingediend in plaats van de hertaxatieprocedure te volgen, zoals thans is gedaan. Vergoeding van wettelijke rente is mitsdien op zijn plaats.
5. De beoordeling van het geschil
5.1
Appellant stelt schade te hebben geleden — die hij vergoed wil hebben in de vorm van betaling van wettelijke rente — omdat verweerder eerst bij besluit van 7 februari 2006 de tegemoetkoming in de schade op juiste wijze heeft vastgesteld, terwijl verweerder deze tegemoetkoming bij besluit van 8 mei 2003 al had kunnen en moeten toekennen. Immers, ten tijde van laatstgenoemd besluit was de waarde van de dieren al bekend.
5.2
Het College stelt vast dat appellant tegen het besluit van 8 mei 2003, waarbij verweerder na correctie van de door de taxateur vastgestelde waarden en vooruitlopend op de uiteindelijke waardebepaling en vaststelling van de tegemoetkoming voor de dieren heeft besloten een voorschot op de tegemoetkoming te verstrekken, geen bezwaar heeft gemaakt. Uit de brief van 14 mei 2003 van appellant kan slechts worden geconcludeerd dat hij om een hertaxatie heeft verzocht. Verweerder heeft deze brief dan ook terecht niet als een bezwaarschrift geduid.
Het besluit van 8 mei 2003 is mitsdien in rechte onaantastbaar geworden, zodat, gelet op vaste jurisprudentie van het College, onder andere neergelegd in de uitspraak van 23 juni 2005 inzake AWB 04/188 (gepubliceerd op LJN: AT8899) in beginsel van de rechtmatigheid van dit besluit moet worden uitgegaan.
Dit beginsel van formele rechtskracht lijdt volgens vaste jurisprudentie van het College — onder andere neergelegd in de uitspraak van 8 februari 2002 inzake AWB 00/842 (gepubliceerd op LJN: AD9438) — evenwel onder meer uitzondering indien tussen partijen in confesso is dat het beweerdelijk schadeveroorzakend besluit onrechtmatig is.
5.3
Het College is van oordeel dat in onderhavig geval is gebleken dat appellant van mening is dat het besluit van 8 mei 2003 onrechtmatig is en dat verweerder die onrechtmatigheid heeft erkend door bij besluit van 7 februari 2006 de tegemoetkoming in de schade definitief vast te stellen op € 125.769,24, te weten de waarde die de dieren volgens de taxateur bij de oorspronkelijke taxatie vertegenwoordigden. Bovendien is namens verweerder ter zitting verklaard dat bij het besluit van 7 februari 2006 uit oogpunt van redelijkheid de correctie ongedaan is gemaakt.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte zijn standpunt dat het verzoek om wettelijke rente moet worden afgewezen heeft gehandhaafd. Het beroep zal derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
5.5
Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 (bezien in samenhang met artikel 7:15, tweede lid) van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellant. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00, voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een wegingsfactor 1, ad € 322,00 per punt).
Het College zal voorts bepalen dat het door appellant betaalde griffierecht zal worden vergoed.
6. De beslissing
Het College
- —
verklaart het beroep gegrond;
- —
vernietigt het bestreden besluit;
- —
bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit neemt;
- —
veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- —
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,-- (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. M.A. Fierstra, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2007.
w.g. C.M. Wolters
w.g. P.M. Beishuizen