Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 07-08-2018, nr. C-472/16
ECLI:EU:C:2018:646
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
07-08-2018
- Magistraten
J. L. da Cruz Vilaça, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Berger, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-472/16
- Conclusie
E. Tanchev
- Roepnaam
Colino Sigüenza
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:646, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 07‑08‑2018
ECLI:EU:C:2017:943, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 06‑12‑2017
Uitspraak 07‑08‑2018
J. L. da Cruz Vilaça, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Berger, F. Biltgen
Partij(en)
In zaak C-472/16,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (hooggerechtshof van Castilië en Leon, Spanje) bij beslissing van 12 mei 2016, ingekomen bij het Hof op 24 augustus 2016, in de procedure
Jorge Luís Colino Sigüenza
tegen
Ayuntamiento de Valladolid,
In-Pulso Musical SC,
Miguel del Real Llorente,Administrador Concursal de Músicos y Escuela SL,
Músicos y Escuela SL,
Fondo de Garantía Salarial (Fogasa),
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, E. Levits, A. Borg Barthet (rapporteur), M. Berger en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: E. Tanchev,
griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 september 2017,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Colino Sigüenza, vertegenwoordigd door J. M. Blanco Martín, abogado,
- —
In Pulso Musical SC, vertegenwoordigd door J. Lozano Blanco, abogado
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Rius en M. Kellerbauer als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 december 2017,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, en artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB 2001, L 82, blz. 16), en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Jorge Luís Colino Sigüenza, enerzijds, en Ayuntamiento de Valladolid (gemeentebestuur van Valladolid, Spanje), In-pulso Musical SC, Miguel del Real Llorente, Administrador Concursal de Músicos y Escuela (in zijn hoedanigheid van curator van de Músicos y Escuela), Músicos y Escuela en Fondo de Garantía Salarial (Fogasa) [loongarantiefonds (Fogasa), Spanje], anderzijds, over de vraag of het in het kader van een collectieve ontslagprocedure aan Colino Sigüenza gegeven ontslag rechtmatig is.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Richtlijn 2001/23 vormt de codificatie van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB 1977, L 61, blz. 26), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 (PB 1998, L 201, blz. 88).
4
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 bepaalt:
- ‘a)
Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.
- b)
Onder voorbehoud van het bepaalde onder a) en van de hiernavolgende bepalingen van dit artikel wordt in deze richtlijn als overgang beschouwd, de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.
- c)
Deze richtlijn is van toepassing op openbare en particuliere ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk. Een administratieve reorganisatie van overheidsdiensten of de overgang van administratieve functies tussen overheidsdiensten is geen overgang in de zin van deze richtlijn.’
5
Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn bepaalt:
‘De rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, gaan door deze overgang op de verkrijger over.’
6
Artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/23 luidt:
‘De overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging vormt op zichzelf voor de vervreemder of de verkrijger geen reden tot ontslag. Deze bepaling vormt geen beletsel voor ontslagen om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen.’
Spaans recht
7
De voorschriften die gelden voor werknemers bij overgang van een economische eenheid, zijn vastgelegd in Real Decreto Legislativo 1/1995 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (wetgevend koninklijk decreet 1/1995 tot vaststelling van de gecodificeerde tekst van de wet op het werknemersstatuut) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), zoals gewijzigd bij wet 12/2001 van 9 juli 2001 (BOE nr. 164 van 10 juli 2001, blz. 24890) (hierna: ‘werknemersstatuut’).
8
Artikel 44, leden 1 en 2, van het werknemersstatuut luidt:
- ‘1.
De overgang van een onderneming, vestiging of zelfstandige productie-eenheid daarvan leidt niet automatisch tot beëindiging van de arbeidsverhouding; de nieuwe werkgever treedt in de uit de arbeidsovereenkomst en de sociale zekerheid voortvloeiende rechten en verplichtingen van de vorige werkgever, met inbegrip van de pensioenverplichtingen, onder de in de toepasselijke bijzondere regelgeving gestelde voorwaarden en, in het algemeen, in alle verplichtingen inzake aanvullende sociale bescherming die de vervreemder is aangegaan.
- 2.
In dit artikel geldt als overgang van een onderneming de overgang, met het oog op de voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.’
9
Artikel 51 van dat statuut, met het opschrift ‘Collectief ontslag’, bepaalt:
‘Voor de toepassing van dit statuut wordt onder ‘collectief ontslag’ verstaan de beëindiging van arbeidsovereenkomsten om economische, technische, organisatorische of met de productie verband houdende redenen, wanneer het aantal ontslagen binnen een periode van 90 dagen ten minste:
- a)
10 werknemers treft in ondernemingen met minder dan honderd werknemers;
- b)
10 % van het aantal werknemers treft in ondernemingen van 100 tot en met 300 werknemers;
- c)
30 werknemers treft in ondernemingen met meer dan 300 werknemers.
Van economische redenen is sprake indien de resultaten van de onderneming blijk geven van een slechte financiële situatie, zoals bij huidige of verwachte verliezen of een aanhoudende daling van haar omzet of verkoop. In elk geval wordt de daling geacht aan te houden indien gedurende drie opeenvolgende kwartalen het niveau van de omzet of de verkoop voor elk kwartaal lager is dan dat van hetzelfde kwartaal van het voorgaande jaar.
[…]
Onder collectief ontslag wordt eveneens de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten verstaan die het voltallige personeel van de onderneming treft, mits het aantal getroffen werknemers meer dan vijf bedraagt, wanneer dit ontslag het gevolg is van de volledige beëindiging van de activiteit van de onderneming om dezelfde redenen als hierboven vermeld.
[…]
- 2.
Collectief ontslag wordt voorafgegaan door een periode van overleg met de wettelijke werknemersvertegenwoordigers van ten hoogste 30 kalenderdagen of 15 dagen voor ondernemingen met minder dan 50 werknemers.
[…]
De bevoegde arbeidsinstantie ziet toe op de doeltreffendheid van de overlegperiode. Zij kan in voorkomend geval tot de partijen waarschuwingen en aanbevelingen richten, die de procedure in geen geval kunnen onderbreken of opschorten. Onverminderd het vorige lid kan de bevoegde arbeidsinstantie tijdens de overlegperiode, op gezamenlijk verzoek van de partijen, passende bemiddelingsmaatregelen nemen om oplossingen te vinden voor de problemen die door het collectief ontslag worden veroorzaakt. In diezelfde optiek kan zij ook bijstand verlenen op verzoek van een partij of op eigen initiatief.
Zodra de overlegperiode is verstreken, deelt de werkgever de bevoegde arbeidsinstantie het resultaat ervan mee. Indien een akkoord is bereikt, zendt hij hiervan een volledig afschrift. In het tegenovergestelde geval legt hij zijn definitieve besluit om over te gaan tot collectief ontslag, samen met de ontslagvoorwaarden, over aan de werknemersvertegenwoordigers en de bevoegde arbeidsinstantie.
[…]
- 4.
Zodra het besluit aan de werknemersvertegenwoordigers is meegedeeld, kan de werkgever de ontslagen melden aan elk van de betrokken werknemers onder de in artikel 53, lid 1, van de onderhavige wet bedoelde voorwaarden. In ieder geval moeten ten minste 30 dagen zijn verstreken tussen de datum waarop aan de bevoegde arbeidsinstantie is meegedeeld dat de overlegperiode ingaat en de datum waarop het ontslag ingaat.
[…]
- 6.
Tegen het besluit van de werkgever kunnen de voor dit ontslag vastgestelde rechtsmiddelen worden aangewend. Het instellen van een beroep door de werknemersvertegenwoordigers schort de behandeling van de individuele vorderingen op totdat uitspraak over dit beroep is gedaan.’
10
Collectief ontslag is geregeld in artikel 124 de la Ley 36/2011 reguladora de la jurisdicción social (wet 36/2011 betreffende de organisatie van sociale en arbeidsgerechten) van 10 oktober 2011 (BOE nr. 245, van 11 oktober 2011, blz. 106584). In de versie die gold vanaf 15 juli 2012 bepaalt dit artikel, met het opschrift ‘Collectieve ontslagen om economische, organisatorische, technische en met de productie verband houdende redenen of ontslag wegens overmacht’:
- ‘1.
Het besluit van de werkgever kan door de werknemersvertegenwoordigers worden aangevochten in de procedure die in de hiernavolgende leden is geregeld. Indien de vordering wordt ingesteld door de vakbondsafgevaardigden, moeten deze voldoende bij de collectieve ontslagprocedure betrokken zijn geweest.
- 2.
Ter ondersteuning van de vordering kan worden aangevoerd dat:
- a)
de in de schriftelijke mededeling opgegeven wettige reden niet reëel is;
- b)
er geen overleg heeft plaatsgevonden, de in artikel 51, lid 2, van het werknemersstatuut bedoelde documenten niet zijn ingediend of de in artikel 51, lid 7, van dat statuut bedoelde procedure niet in acht is genomen;
- c)
het ontslagbesluit werd genomen met fraude, bedrog, dwang of misbruik van recht;
- d)
het ontslagbesluit is vastgesteld in schending van de grondrechten en de openbare vrijheden.
De onderhavige procedure kan niet worden toegepast op vorderingen inzake de niet-toepassing van de voorrangsregels voor het behoud van werk, zoals vastgelegd in de wetgeving, de collectieve overeenkomsten of het tijdens de overlegperiode gesloten akkoord. Die vorderingen moeten worden ingesteld in het kader van de in lid 11 van dit artikel bedoelde individuele procedure.
[…]
- 6.
De vordering moet worden ingesteld binnen een vervaltermijn van 20 dagen vanaf de datum van het tijdens de overlegperiode gesloten akkoord of vanaf de kennisgeving aan de werknemersvertegenwoordigers van het besluit van de werkgever om tot collectief ontslag over te gaan.
[…]
- 9.
Nadat de vordering ontvankelijk is verklaard, stelt de griffie de verwerende werkgever daarvan in kennis en stelt hij hem een termijn van vijf dagen om, bij voorkeur op een gegevensdrager, de documenten en de notulen van de overlegperiode en het resultaat daarvan aan de bevoegde arbeidsinstantie mee te delen.
In datzelfde bevel stelt de griffie de werkgever een termijn van vijf dagen om de werknemers op wie het collectief ontslag betrekking heeft, mee te delen dat de werknemersvertegenwoordigers een vordering hebben ingesteld, opdat die werknemers binnen 15 dagen aan de rechter een adres meedelen met het oog op de betekening van het vonnis.
[…]
- 11.
Het vonnis wordt gewezen binnen vijf dagen na de terechtzitting. Tegen het vonnis kan cassatieberoep worden ingesteld.
Het ontslagbesluit wordt geldig verklaard wanneer de werkgever overeenkomstig artikel 51, lid 2 of lid 7, van het werknemersstatuut, aantoont dat de wettige reden die hij inroept, reëel is.
Indien de werkgever niet aantoont dat de in de ontslagbrief ingeroepen wettige reden reëel is, wordt in het vonnis vastgesteld dat het ontslagbesluit ongeldig is.
[…]
- 12.
Het definitieve vonnis wordt ter kennis gebracht van de partijen en de door het collectieve ontslag getroffen werknemers die aan de rechter een adres hebben meegedeeld met het oog op de betekening, voor de toepassing van lid 13, onder b), van dit artikel.
Het definitieve vonnis wordt ter informatie meegedeeld aan de bevoegde arbeidsinstantie, de werkloosheidsinstantie en de socialezekerheidsinstantie, wanneer die instanties geen partij waren bij de procedure.
- 13.
Indien de procedure betrekking heeft op een beroep dat een particulier tegen de beëindiging van een arbeidsovereenkomst heeft ingesteld bij de Juzgado de lo Social (arbeidsrechter, Spanje), zijn de artikelen 120 tot en met 123 van de onderhavige wet van toepassing, onder voorbehoud van de volgende bijzondere bepalingen:
- a)
indien de aan bepaalde werknemers verleende voorrang ter discussie staat, moet de vordering ook tegen die werknemers worden ingesteld.
Indien de werknemersvertegenwoordigers met de maatregel hebben ingestemd, moet de vordering ook tegen hen worden ingesteld voor zover diegenen die het akkoord niet hebben ondertekend niet overeenkomstig de vorige leden tegen het ontslagbesluit zijn opgekomen;
- b)
Indien de werknemersvertegenwoordigers overeenkomstig de voorgaande leden beroep instellen tegen het besluit van de werkgever nadat de individuele procedure is aangevangen, wordt deze procedure geschorst totdat over het door de werknemersvertegenwoordigers ingestelde beroep een vonnis is gewezen dat, zodra het definitief is geworden, onder de voorwaarden van artikel 160, lid 5, van deze wet kracht van gewijsde heeft ten aanzien van de individuele procedure;
- c)
naast de redenen bedoeld in artikel 122, lid 2, van de onderhavige wet, is het ontslag ongeldig indien de werkgever geen overlegperiode heeft ingeleid, de in artikel 51, lid 2, van het werknemersstatuut bedoelde documenten niet heeft ingediend, de in artikel 51, lid 7, van dat statuut bedoelde procedure niet in acht heeft genomen, of geen rechterlijke toestemming van de insolventierechter heeft verkregen in de gevallen waarin dit bij wet is vereist.
De beëindiging van de overeenkomst door de werkgever zonder inachtneming van de voorrangsregels voor het behoud van werk die kunnen voortvloeien uit wetten, collectieve overeenkomsten of uit het tijdens de overlegperiode gesloten akkoord, is eveneens ongeldig. De beëindiging van overeenkomsten die in het kader van hetzelfde collectieve ontslag zijn gesloten in overeenstemming met de voorrangsregels voor het behoud van werk, is geldig.’
11
Artikel 160, lid 5, van die wet bepaalt:
‘Het definitieve vonnis heeft kracht van gewijsde ten aanzien van individuele procedures die hetzelfde onderwerp hebben of rechtstreeks verband houden met dat vonnis en die aanhangig zijn of kunnen worden ingesteld bij een rechterlijke instantie voor sociale zaken dan wel voor een rechterlijke instantie voor bestuursrechtelijke zaken. De behandeling van deze procedures wordt geschorst tot de collectieve vordering is afgedaan. De schorsing wordt bevolen, zelfs wanneer in eerste aanleg reeds uitspraak is gedaan en een hoger beroep of een hogere voorziening aanhangig is. De bevoegde rechter is gebonden aan de definitieve uitspraak in de procedure betreffende de collectieve vordering, zelfs al is in de beroepsprocedure bij de Tribunal Supremo [(hoogste rechterlijke instantie, Spanje)] — die de uniformiteit van de rechtspraak moet verzekeren — niet aangevoerd dat dit definitieve vonnis tegenstrijdig is.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12
Colino Sigüenza heeft vanaf 11 november 1996 als muziekleraar gewerkt bij de gemeentelijke muziekacademie te Valladolid (Spanje). Aanvankelijk werd de academie rechtstreeks beheerd door het gemeentebestuur van Valladolid, dat Colino Sigüenza oorspronkelijk in dienst had genomen.
13
Vanaf 1997 heeft het gemeentebestuur van Valladolid het rechtstreekse beheer van die academie beëindigd en schreef het opeenvolgende openbare aanbestedingen uit voor de gunning van die dienst. De opdracht werd na afloop van die opeenvolgende procedures gegund aan Músicos y Escuela, die vanaf dat moment tot en met 31 augustus 2013 ononderbroken de activiteit van de academie heeft voortgezet door het beheer over te nemen van de lokalen, het meubilair, en de instrumenten die voor het verstrekken van die dienst nodig waren. Músicos y Escuela heeft ook een deel van de werknemers overgenomen die in dienst waren genomen door dat gemeentebestuur, waaronder Colino Sigüenza. Als gemeentelijke muziekacademie werd die activiteit nog steeds beschouwd als een dienst die het gemeentebestuur van Valladolid aan haar inwoners verstrekte.
14
Omdat het aantal leerlingen van de gemeentelijke muziekacademie van Valladolid tijdens het schooljaar 2012–2013 was gedaald, kwamen de door de leerlingen voor die dienst betaalde bedragen niet langer overeen met het bedrag van de tegenprestatie die ten laste van het gemeentebestuur van Valladolid kwam op grond van de overeenkomst met Músicos y Escuela, die om die reden van dat gemeentebestuur een bedrag van 58 403,73 EUR heeft gevorderd voor het eerste kwartaal van dat schooljaar en een bedrag van 48 592,74 EUR voor het tweede kwartaal.
15
Nadat het gemeentebestuur van Valladolid had geweigerd om die bedragen te betalen, heeft Músicos y Escuela op 19 februari 2013 verzocht om ontbinding van de overeenkomst tot gunning van de dienst wegens wanprestatie van dat bestuur, en de overeenkomstige schadevergoeding gevorderd. In antwoord daarop heeft dat gemeentebestuur in augustus 2013 de overeenkomst ontbonden in het nadeel van Músicos y Escuela op grond dat zij haar activiteiten had stopgezet vóór het einde van de overeengekomen termijn. De zaak is ingeleid voor de Sala de lo Contencioso-Administrativo van de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (kamer voor bestuursgeschillen van het hooggerechtshof van Castilië en Leon, Spanje), die bij meerdere in de loop van de jaren 2014 en 2015 gewezen definitieve uitspraken, heeft geoordeeld, ten eerste, dat het gemeentebestuur van Valladolid de met Músicos y Escuela gesloten overeenkomst niet was nagekomen, aangezien daarin was voorzien in een inkomensgarantie ongeacht het aantal leerlingen en dat, door deze garantie niet na te leven, het gemeentebestuur zelf had verhinderd dat Músicos y Escuela haar activiteiten voortzette, wat rechtvaardigde dat die overeenkomst in het nadeel van het gemeentebestuur werd ontbonden. Ten tweede heeft die rechter de door Músicos y Escuela gevraagde schadevergoeding niet toegekend omdat deze had besloten haar activiteiten eenzijdig stop te zetten vanaf 31 maart 2013 en dus haar verplichtingen niet was nagekomen.
16
Intussen had Músicos y Escuela vanaf 4 maart 2013 de periode voor onderhandelingen en overleg ingeleid, wat een noodzakelijke voorwaarde is om tot het collectieve ontslag over te gaan van het voltallige personeel vanwege de economische situatie die het gevolg was van het conflict met het gemeentebestuur van Valladolid. Op 27 maart 2013 heeft Músicos y Escuela, zonder de toestemming van de werknemersvertegenwoordigers, besloten het voltallige personeel collectief te ontslaan.
17
Op 31 maart 2013, oftewel enkele maanden voor het einde van het lopende schooljaar, heeft Músicos y Escuela haar activiteit stopgezet en zij heeft met ingang van 1 april de lokalen, instrumenten en de middelen die waren bestemd voor de werking van de gemeentelijke muziekacademie van Valladolid die haar in beheer was toevertrouwd, aan het gemeentebestuur van Valladolid teruggegeven. Op 4 april 2013 heeft Músicos y Escuela een ontslagbrief overhandigd aan alle personeelsleden, waaronder Colino Sigüenza, met ingang van 8 april 2013. Die vennootschap is failliet verklaard op 30 juli 2013.
18
Aangezien volgens de wet betreffende de organisatie van sociale en arbeidsgerechten alleen de werknemersvertegenwoordigers van Músicos y Escuela een vordering konden indienen in het kader van een collectief ontslag, hebben zij tegen het besluit tot collectief ontslag beroep ingesteld bij de Sala de lo Social de Valladolid van de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (kamer voor sociale zaken van Valladolid van het hooggerechtshof van Castilië en Leon, Spanje), die bij beslissing van 19 juni 2013 dat beroep heeft verworpen.
19
De werknemersvertegenwoordigers hebben tegen die beslissing hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Supremo, dat bij arrest van 17 november 2014 eveneens is verworpen. Dat arrest is definitief geworden.
20
Intussen heeft het gemeentebestuur van Valladolid in augustus 2013 het beheer van de gemeentelijke muziekacademie van Valladolid toevertrouwd aan In-pulso Musical, waaraan zij, net als bij Músicos y Escuela, het gebruik van de lokalen, instrumenten en de vereiste middelen heeft toegekend. In-pulso Musical heeft haar activiteiten in september 2013 aangevangen, voor het schooljaar 2013-2014. Na een nieuwe aanbestedingsprocedure heeft het gemeentebestuur van Valladolid die opdracht opnieuw aan In-pulso Musical gegund voor de schooljaren 2014-2015 en 2015-2016. Geen van de werknemers die voorheen bij die gemeentelijke muziekacademie werkten en die door Músicos y Escuela collectief zijn ontslagen, zijn door In-pulso Musical in dienst genomen.
21
Colino Sigüenza heeft bij de Juzgado de lo Social n° 4 de Valladolid (arbeidsrechter nr. 4 Valladolid, Spanje) tegen Músicos y Escuela, het gemeentebestuur van Valladolid en In-pulso Musical tegen zijn ontslag individueel beroep ingesteld.
22
Bij arrest van 30 september 2015 heeft die rechter het beroep van Colino Sigüenza verworpen omdat de kracht van gewijsde van het arrest van de Tribunal Supremo van 17 november 2014, waarbij het door de werknemersvertegenwoordigers tegen het collectieve ontslag ingestelde beroep was verworpen, de rechter bond wanneer hij uitspraak deed op het door betrokkene tegen diens ontslag ingestelde individueel beroep, ook al was deze persoonlijk geen partij bij de procedure die tot dit arrest heeft geleid. Voorts heeft de Juzgado de lo Social n° 4 de Valladolid geoordeeld dat In-pulso Musical niet in de plaats was getreden van Músicos y Escuela als werkgever van Colino Sigüenza, aangezien er bijna vijf maanden waren verstreken tussen zijn ontslag en het moment waarop In-pulso Musical het beheer van de gemeentelijke muziekacademie van Valladolid heeft overgenomen.
23
Colino Sigüenza heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León.
24
Ter ondersteuning van zijn beroep voert hij in wezen aan dat de kracht van gewijsde van het arrest van de Tribunal Supremo van 17 november 2014, waarbij het beroep tegen het collectieve ontslag is verworpen, geen gevolgen kan hebben voor hem als individu, aangezien hij geen partij was bij die procedure, en dat een dergelijke uitbreiding van de kracht van gewijsde dus in strijd is met zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte, dat in artikel 47 van het Handvest is gewaarborgd. Voorts voert hij aan dat er in casu een overgang van onderneming aan In-pulso Musical plaatsvond. Op grond daarvan kan de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst dus niet worden gerechtvaardigd.
25
In wezen vraagt die rechter zich dus af, ten eerste, of de omstandigheid dat Músicos y Escuela haar dienstverlening tijdelijk heeft stopgezet tussen 1 april 2013 en begin september 2013, tijdstip waarop het beheer van de gemeentelijke muziekacademie van Valladolid is overgenomen door In-pulso Musical, eraan in de weg staat dat er sprake is van ‘overgang’ van een onderneming of vestiging in de zin van artikel 1 van richtlijn 2001/23, en ten tweede, of in een situatie als die waarover hij uitspraak moet doen, de toepassing van de nationale wettelijke regeling inzake de kracht van gewijsde het recht van Colino Sigüenza op een doeltreffende voorziening in rechte schendt.
26
In die omstandigheden heeft de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is er sprake van een ‘overgang’ in de zin van richtlijn 2001/23 wanneer de opdrachtnemer aan wie in het kader van een aanbesteding voor diensten het beheer van een gemeentelijke muziekacademie is toevertrouwd, aan wie het gemeentebestuur alle materiële middelen (ruimten, instrumenten, leslokalen, meubilair) ter beschikking stelt, die zijn eigen personeel in dienst neemt en die zijn diensten per schooljaar verleent, zijn activiteiten beëindigt per 1 april 2013, dat wil zeggen twee maanden vóór het einde van het schooljaar, en alle materiële middelen teruggeeft aan het gemeentebestuur, dat de activiteiten niet hervat om het schooljaar 2012/2013 af te ronden, maar na een nieuwe aanbesteding de opdracht gunt aan een nieuwe opdrachtnemer, die de activiteiten hervat in september 2013, bij aanvang van het nieuwe schooljaar 2013/2014, met het oog waarop de gemeente hem de noodzakelijke materiële middelen (ruimten, instrumenten, leslokalen, meubilair) heeft overgedragen waarover voorheen de vorige opdrachtnemer beschikte?
- 2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet in de beschreven omstandigheden — waarin de eerste opdrachtnemer zich door de wanprestatie van de opdrachtgever (het gemeentebestuur) genoopt ziet zijn activiteiten te beëindigen en het voltallige personeel te ontslaan, en de opdrachtgever vervolgens de materiële middelen overdraagt aan een tweede opdrachtnemer, die de activiteiten voortzet — artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23 dan aldus worden uitgelegd dat het ontslag van de werknemers van de eerste opdrachtnemer heeft plaatsgevonden ‘om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen’ of is dit ontslag het gevolg van ‘de overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging’, welke ontslaggrond bij dat artikel wordt verboden?
- 3)
Indien het antwoord op de tweede vraag luidt dat het ontslag het gevolg is van de overgang en dus in strijd is met richtlijn 2001/23, moet artikel 47 van het [Handvest] dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een rechter of een rechterlijke instantie verbiedt ten gronde te beslissen over de vorderingen van een werknemer die zijn in het kader van een collectief ontslag gegeven ontslag aanvecht in een individuele procedure, teneinde de rechten te doen gelden die voortvloeien uit richtlijn 2001/23 en richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB 1998, L 225, blz. 16), op grond dat er een eerdere, in kracht van gewijsde gegane uitspraak over het collectief ontslag is gewezen in een procedure waarin de werknemer geen partij kon zijn, terwijl vakbondsafvaardigingen in de onderneming en/of wettelijke werknemersvertegenwoordigers dat wel waren of konden zijn?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
27
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat die richtlijn van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de opdrachtnemer aan wie in het kader van een aanbesteding voor diensten het beheer van een gemeentelijke muziekacademie is toevertrouwd, en aan wie het gemeentebestuur alle voor de uitoefening van die activiteit noodzakelijke materiële middelen ter beschikking had gesteld, die activiteit twee maanden vóór het einde van het lopende schooljaar beëindigt, het personeel ontslaat en al die materiële middelen teruggeeft aan het gemeentebestuur, dat een nieuwe aanbesteding uitschrijft doch uitsluitend voor het nieuwe schooljaar en de nieuwe opdrachtnemer dezelfde materiële middelen verstrekt.
28
Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat het Hof heeft geoordeeld dat de werkingssfeer van richtlijn 2001/23 zich uitstrekt tot alle gevallen waarin in het kader van contractuele betrekkingen een wijziging plaatsvindt in de natuurlijke of rechtspersoon die de onderneming exploiteert en die uit dien hoofde als werkgever verplichtingen heeft ten aanzien van de werknemers van de onderneming, waarbij niet van belang is of de eigendom van de materiële activa is overgedragen (arrest van 26 november 2015, Aira Pascual en Algeposa Terminales Ferroviarios, C-509/14, EU:C:2015:781, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29
Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft richtlijn 2001/23 tot doel ook bij een verandering van eigenaar de continuïteit van de in een economische entiteit bestaande arbeidsbetrekkingen te waarborgen. Het beslissende criterium voor de vraag of sprake is van een overgang in de zin van die richtlijn, is dus het feit dat de betreffende entiteit haar identiteit behoudt, wat met name blijkt uit de daadwerkelijke voortzetting of de hervatting van de exploitatie ervan (arrest van 9 september 2015, Ferreira da Silva e Brito e.a., C-160/14, EU:C:2015:565, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30
Bij de vaststelling of aan die voorwaarde is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betreffende transactie kenmerken, waaronder met name de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overgang, de vraag of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer wordt overgenomen, de vraag of de clientèle wordt overgedragen, de mate waarin de vóór en na de overgang verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Die factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten volledige onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (arrest van 9 september 2015, Ferreira da Silva e Brito e.a., C-160/14, EU:C:2015:565, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31
Inzonderheid heeft het Hof erop gewezen dat het belang dat moet worden gehecht aan de diverse criteria noodzakelijkerwijze verschilt naargelang van de uitgeoefende activiteit, en zelfs van de productiewijze of de bedrijfsvoering in de betrokken onderneming, vestiging of onderdeel daarvan (arrest van 9 september 2015, Ferreira da Silva e Brito e.a., C 160/14, EU:C:2015:565, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
Het Hof heeft in dat verband geoordeeld dat in een sector waarin de activiteit in wezen op handarbeid berust, de identiteit van een economische eenheid niet kan worden behouden indien de vermeende verkrijger niet vrijwel al het personeel overneemt (arrest van 26 november 2015, Aira Pascual en Algeposa Terminales Ferroviarios, C-509/14, EU:C:2015:781, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
In een sector waar uitrusting de voornaamste factor bij de activiteit is, is daarentegen het feit dat de nieuwe ondernemer niet het personeel overneemt dat zijn voorganger voor de uitvoering van dezelfde activiteit had ingezet, niet voldoende om uit te sluiten dat sprake is van overgang van een eenheid met behoud van haar identiteit in de zin van richtlijn 2001/23 (zie in die zin arrest van 26 november 2015, Aira Pascual en Algeposa Terminales Ferroviarios, C-509/14, EU:C:2015:781, punt 41).
34
De prejudiciële vraag moet met name in het licht van deze overwegingen in de rechtspraak worden beoordeeld, met inachtneming van de voornaamste feitelijke gegevens die de nationale rechter in zijn verwijzingsbeslissing heeft uiteengezet.
35
Om te beginnen dient erop te worden gewezen dat in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding de materiële middelen, zoals de muziekinstrumenten, de installaties en de lokalen, noodzakelijk lijken te zijn voor de uitoefening van de betrokken economische activiteit, te weten het beheer van een muziekacademie. In casu staat vast dat het gemeentebestuur van Valladolid de nieuwe opdrachtnemer alle materiële middelen die zij aan de vorige opdrachtnemer had toegewezen, ter beschikking heeft gesteld.
36
Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde economische activiteit geen activiteit lijkt te zijn die in hoofdzaak op handarbeid berust, omdat die activiteit een aanzienlijke uitrusting vereist, kan bovendien op grond van de loutere omstandigheid dat In-pulso Musical de werknemers van Músicos y Escuela niet heeft overgenomen, niet worden uitgesloten dat er sprake is van overgang van een onderneming in de zin van richtlijn 2001/23.
37
Wat voorts de omstandigheid betreft dat de materiële activa die nodig zijn voor de uitoefening van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde activiteit, steeds eigendom zijn geweest van het gemeentebestuur van Valladolid, zij eraan herinnerd dat volgens de in punt 28 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak voor de toepassing van richtlijn 2001/23 niet van belang is of de eigendom van de materiële activa is overgedragen.
38
In dat verband heeft het Hof in het bijzonder geoordeeld dat de omstandigheid dat de door de nieuwe ondernemer overgenomen materiële activa geen eigendom van zijn voorganger waren, doch door de opdrachtgever slechts ter beschikking waren gesteld, niet kan leiden tot de conclusie dat geen sprake is van overgang van onderneming in de zin van die richtlijn (arrest van 26 november 2015, Aira Pascual en Algeposa Terminales Ferroviarios, C-509/14, EU:C:2015:781, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39
Een uitlegging van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/23 volgens welke deze richtlijn niet van toepassing is wanneer de materiële activa die nodig zijn voor de uitoefening van de aan de orde zijnde activiteit, steeds eigendom zijn gebleven van de vervreemder (het gemeentebestuur van Valladolid), zou de richtlijn dus gedeeltelijk haar nuttige effect ontnemen (zie arrest van 26 november 2015, Aira Pascual en Algeposa Terminales Ferroviarios, C-509/14, EU:C:2015:781, punt 40).
40
Ten slotte pleiten andere bij het Hof ingediende gegevens, gelet op de in punt 30 van het onderhavige arrest in herinnering geroepen criteria, voor de stelling dat er in het hoofdgeding sprake is van een ‘overgang van ondernemingen’ in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23. Zo is er het feit dat In-pulso Musical de leerlingen van Músicos y Escuela heeft overgenomen en zij vanaf september 2013 de door Músicos y Escuela tot en met 1 april 2013 verstrekte dienstverlening heeft voortgezet.
41
Bovendien volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de omstandigheid dat de onderneming haar activiteit gedurende enkele maanden tijdelijk heeft onderbroken, niet uitsluit dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde economische entiteit haar identiteit heeft behouden en dus evenmin dat er sprake is van een overgang van de onderneming in de zin van die richtlijn (zie in die zin arrest van 9 september 2015, Ferreira da Silva e Brito e.a., C-160/14, EU:C:2015:565, punt 31).
42
In dat verband heeft het Hof met name geoordeeld dat de omstandigheid dat de betrokken onderneming op het tijdstip van de overgang tijdelijk gesloten was en dus geen werknemers in dienst had, zeker een element is dat in aanmerking moet worden genomen bij de vraag of er een lopende economische entiteit is overgegaan. Het feit dat de onderneming tijdelijk gesloten was en dat er in verband daarmee op het tijdstip van de overgang geen personeel was, sluit op zichzelf niet uit, dat er sprake is van overgang van een onderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 (arrest van 15 juni 1988, Bork International e.a., 101/87, EU:C:1988:308, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
43
Die conclusie geldt met name in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de onderneming haar activiteit weliswaar gedurende vijf maanden heeft onderbroken, doch drie van die vijf maanden schoolvakantie waren.
44
Bijgevolg kan het feit dat de onderneming haar activiteit tijdelijk heeft onderbroken en In-pulso Musical de werknemers van Músicos y Escuela niet heeft overgenomen, niet uitsluiten dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde economische entiteit haar identiteit heeft behouden en dus evenmin dat er sprake is van een overgang van de onderneming in de zin van die richtlijn.
45
Ten slotte staat het aan de verwijzende rechter om in het licht van de voorgaande overwegingen en met inachtneming van alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, te bepalen of al dan niet sprake is van overgang van een onderneming in het hoofdgeding.
46
Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat die richtlijn van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de opdrachtnemer aan wie in het kader van een aanbesteding voor diensten het beheer van een gemeentelijke muziekacademie is toevertrouwd, en aan wie het gemeentebestuur alle voor de uitoefening van die activiteit noodzakelijke materiële middelen ter beschikking had gesteld, die activiteit twee maanden vóór het einde van het lopende schooljaar beëindigt, het personeel ontslaat en al die materiële middelen teruggeeft aan het gemeentebestuur, dat een nieuwe aanbesteding uitschrijft doch uitsluitend voor het nieuwe schooljaar en de nieuwe opdrachtnemer dezelfde materiële middelen verstrekt.
Tweede vraag
47
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin de opdrachtnemer aan wie in het kader van een aanbesteding voor diensten het beheer van een gemeentelijke muziekacademie is toevertrouwd, die activiteit twee maanden vóór het einde van het lopende schooljaar beëindigt, het voltallige personeel ontslaat en de nieuwe opdrachtnemer de activiteit aan het begin van het nieuwe schooljaar hervat, het ontslag van de werknemers moet worden beschouwd als een ontslag om ‘economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen’ dan wel of dit ontslag het gevolg is van ‘de overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging’.
48
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 2001/23, zoals het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, beoogt te verzekeren dat de werknemers bij verandering van ondernemer hun rechten behouden en op dezelfde voorwaarden als zij met de vervreemder waren overeengekomen, in dienst van de nieuwe werkgever kunnen blijven (arrest van 27 november 2008, Juuri, C-396/07, EU:C:2008:656, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De richtlijn heeft tot doel de ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen met de verkrijger zoveel mogelijk te verzekeren, om te voorkomen dat de betrokken werknemers uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren (arresten van 17 december 1987, Ny Mølle Kro, 287/86, EU:C:1987:573, punt 25, en 26 mei 2005, Celtec, C-478/03, EU:C:2005:321, punt 26).
49
Dit gezegd zijnde, betreft de bescherming die richtlijn 2001/23 beoogt te verzekeren, zoals uit de bewoordingen zelf van artikel 3, lid 1, eerste alinea, ervan blijkt, uitsluitend werknemers met wie op het tijdstip van de overgang een arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking bestaat.
50
Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, op richtlijn 2001/23 enkel een beroep worden gedaan door werknemers die op het tijdstip van de overgang een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding hebben. Of er op dat tijdstip al dan niet een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding bestaat, moet worden uitgemaakt aan de hand van het nationale recht, evenwel met inachtneming van de dwingende voorschriften van de richtlijn betreffende de bescherming van de werknemers tegen ontslag wegens de overgang (arrest van 15 juni 1988, Bork International e.a., 101/87, EU:C:1988:308, punt 17).
51
In dit verband zij opgemerkt dat ingevolge artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23 de overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging op zichzelf voor de vervreemder of de verkrijger geen reden tot ontslag vormt.
52
Werknemers wier arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding in strijd met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23 is beëindigd met ingang van een datum vóór die van de overgang, moeten worden geacht op de datum van de overgang nog steeds in dienst van de onderneming te zijn, hetgeen met name tot gevolg heeft dat de verplichtingen van de werkgever jegens hen van rechtswege van de vervreemder op de verkrijger overgaan (arrest van 12 maart 1998, Dethier Équipement, C-319/94, EU:C:1998:99, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
53
Of de overgang, in strijd met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23, de enige reden was voor het ontslag, moet worden bepaald op basis van de objectieve omstandigheden waarin het ontslag is gegeven (arrest van 15 juni 1988, Bork International e.a., 101/87, EU:C:1988:308, punt 18).
54
In dat verband is in de verwijzingsbeslissing uiteengezet dat het ontslag van Colino Sigüenza plaatsvond geruime tijd voordat de activiteit aan In-pulso Musical werd overgedragen en dat die onderbreking van de arbeidsbetrekking het gevolg was van het feit dat Músicos y Escuela in de onmogelijkheid verkeerde om haar personeel uit te betalen omdat het gemeentebestuur van Valladolid de bepalingen van de overeenkomst met Músicos y Escuela niet was nagekomen. Die omstandigheden lijken dus te pleiten voor de stelling dat het personeel van Músicos y Escuela is ontslagen om ‘economische, technische of organisatorische redenen’ in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23, mits evenwel de omstandigheden die tot het ontslag van alle werknemers hebben geleid en de tardieve aanwijzing van een nieuwe dienstverlener geen doelbewuste maatregelen zijn die ertoe strekken die werknemers de rechten te ontnemen die zij aan richtlijn 2001/23 ontlenen, wat door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan.
55
Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23 aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin de opdrachtnemer aan wie in het kader van een aanbesteding voor diensten het beheer van een gemeentelijke muziekacademie is toevertrouwd, die activiteit twee maanden vóór het einde van het lopende schooljaar beëindigt, het voltallige personeel ontslaat en de nieuwe opdrachtnemer de activiteit aan het begin van het nieuwe schooljaar hervat, blijkt dat de werknemers zijn ontslagen om ‘economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen’ in de zin van die bepaling, voor zover de omstandigheden die tot het ontslag van alle werknemers hebben geleid en de tardieve aanwijzing van een nieuwe dienstverlener geen doelbewuste maatregelen zijn die ertoe strekken die werknemers de rechten te ontnemen die zij aan richtlijn 2001/23 ontlenen, wat door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan.
Derde vraag
56
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2001/23 en het in artikel 47 van het Handvest verankerde recht op een doeltreffende voorziening in rechte aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling inzake de kracht van gewijsde zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die de nationale rechterlijke instanties verbiedt uitspraak te doen over de vordering waarmee een werknemer op grond van richtlijn 2001/23 zijn in het kader van een collectief ontslag gegeven individuele ontslag aanvecht, wanneer een rechterlijke beslissing is gegeven in een procedure betreffende dat collectieve ontslag, in het kader waarvan enkel de werknemersvertegenwoordigers kunnen optreden.
57
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is de in artikel 267 VWEU neergelegde procedure een instrument van samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, waarmee het Hof de nationale rechterlijke instanties de uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht verschaft die deze voor de beslechting van de hun voorgelegde geschillen nodig hebben (zie met name arresten van 16 juli 1992, Meilicke, C-83/91, EU:C:1992:332, punt 22, en 24 maart 2009, Danske Slagterier, C-445/06, EU:C:2009:178, punt 65).
58
In het kader van deze samenwerking staat het aan de nationale rechter aan wie de zaak is voorgelegd, die als enige rechtstreeks kennis heeft van de feitelijke achtergrond van het geschil en de verantwoordelijkheid moet dragen voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de vragen dus betrekking hebben op de uitlegging van gemeenschapsrecht, is het Hof in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie met name arresten van 13 maart 2001, PreussenElektra, C-379/98, EU:C:2001:160, punt 38; 6 december 2001, Clean Car Autoservice, C-472/99, EU:C:2001:663, punt 13, en 5 februari 2004, Schneider, C-380/01, EU:C:2004:73, punt 21).
59
Gelet op de noodzaak om tot een voor hem nuttige uitlegging van het Unierecht te komen, moet de nationale rechter evenwel een omschrijving geven van het feitelijke en juridische kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzetten waarop die vragen zijn gebaseerd (zie met name arrest van 26 januari 1993, Telemarsicabruzzo e.a., C-320/90—C-322/90, EU:C:1993:26, punt 6, en beschikking van 13 juli 2006, Eurodomus, C-166/06, niet gepubliceerd, EU:C:2006:485, punt 9).
60
De verwijzingsbeslissing bevat geen toereikende informatie over het toepasselijke nationale juridische kader. De verwijzende rechter legt namelijk geen gegevens voor met betrekking tot de toepassing van het beginsel van kracht van gewijsde, in de zin van artikel 124, lid 13, onder b), van wet 36/2011 betreffende de organisatie van sociale en arbeidsgerechten.
61
Bovendien bepaalt artikel 160, lid 5, van die wet, waarnaar artikel 124, lid 13, onder b), ervan verwijst dat de kracht van gewijsde beperkt is tot het onderwerp van de procedure. De verwijzingsbeslissing bevat echter geen informatie over artikel 160, lid 5, van die wet en voorts moeten in casu, zoals de Spaanse regering ter terechtzitting heeft opgemerkt, wanneer wordt nagegaan of de procedure hetzelfde onderwerp heeft, gelet op feit dat zowel het ontslag als de overgang van het voltallige personeel collectief van aard is, ook andere bepalingen van het Spaanse procesrecht in aanmerking worden genomen.
62
Aangezien het Hof niet beschikt over de noodzakelijke gegevens om een nuttig antwoord te geven op de derde prejudiciële vraag, dient deze vraag derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Kosten
63
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, moet aldus worden uitgelegd dat die richtlijn van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de opdrachtnemer aan wie in het kader van een aanbesteding voor diensten het beheer van een gemeentelijke muziekacademie is toevertrouwd, en aan wie het gemeentebestuur alle voor de uitoefening van die activiteit noodzakelijke materiële middelen ter beschikking had gesteld, die activiteit twee maanden vóór het einde van het lopende schooljaar beëindigt, het personeel ontslaat en al die materiële middelen teruggeeft aan het gemeentebestuur, dat een nieuwe aanbesteding uitschrijft doch uitsluitend voor het nieuwe schooljaar en de nieuwe opdrachtnemer dezelfde materiële middelen verstrekt.
- 2)
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23 moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin de opdrachtnemer aan wie in het kader van een aanbesteding voor diensten het beheer van een gemeentelijke muziekacademie is toevertrouwd, die activiteit twee maanden vóór het einde van het lopende schooljaar beëindigt, het personeel ontslaat en de nieuwe opdrachtnemer de activiteit aan het begin van het nieuwe schooljaar hervat, blijkt dat de werknemers zijn ontslagen om‘economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen’in de zin van die bepaling, voor zover de omstandigheden die tot het ontslag van alle werknemers hebben geleid en de tardieve aanwijzing van een nieuwe dienstverlener geen doelbewuste maatregelen zijn die ertoe strekken die werknemers de rechten te ontnemen die zij aan die richtlijn ontlenen, wat door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑08‑2018
Conclusie 06‑12‑2017
E. Tanchev
Partij(en)
Zaak C-472/161.
Jorge Luís Colino Sigüenza
tegen
Ayuntamiento de Valladolid
IN-PULSO MUSICAL Sociedad Cooperativa
Administrador Concursal de Músicos y Escuela S.L.
Músicos y Escuela S.L.
FOGASA
[verzoek van de Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (hooggerechtshof van Castilië en Leon, Spanje) om een prejudiciële beslissing]
1.
Deze prejudiciële verwijzing is ingediend door de Sala de lo Social del Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León in Valladolid (kamer voor arbeids- en socialezekerheidszaken van het hooggerechtshof van Castilië en Leon, Valladolid, Spanje; hierna: ‘Tribunal Superior’) en heeft betrekking op een verzoek om herindienstneming dat is ingediend door een muziekleraar die voorheen in dienst was bij een onderneming die een gemeentelijke muziekschool beheerde. Kort voor het gemeentebestuur een andere onderneming koos om de school te beheren, werd verzoeker in het hoofdgeding ontslagen.
2.
Na een hele reeks zaken waarin het Hof uitspraak heeft gedaan, stelt het onderhavige verzoek andermaal de vraag aan de orde, onder welke omstandigheden het verlies van een opdracht voor diensten aan een concurrent moet worden aangemerkt als een overgang van een economische eenheid in de zin van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (hierna: ‘richtlijn’), zodat de nieuwe opdrachtnemer verplicht is om het personeel van de vorige opdrachtnemer over te nemen. De specifieke kenmerken van de onderhavige zaak bestaan in het feit dat er sprake is van een concessie die eindigde vóór de concurrent de betrokken activiteit overnam, in het feit dat de activiteit pas na verloop van vijf maanden door de concurrent werd hervat en in het feit dat geen enkel personeelslid van verzoekers werkgever werd overgenomen.
3.
De verwijzende rechter stelt ook een procedureel vraagstuk aan de orde. Doordat de eerste muziekschool al haar personeel ontsloeg, vond een procedure voor collectief ontslag plaats, tijdens welke de wettelijke werknemersvertegenwoordigers vergeefs de beslissing van de werkgever hebben aangevochten. De Tribunal Superior vraagt zich af of er sprake zou zijn van schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’) indien de individuele werknemer gebonden zou zijn aan een rechterlijke beslissing in het kader van deze collectieve procedure waarin hij niet als partij kon optreden en zijn rechten uit hoofde van de richtlijn niet kon doen gelden.
I. Toepasselijke bepalingen
A. Recht van de Europese Unie
4.
Artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest bepaalt het volgende:
‘Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.’
5.
Artikel 1, lid 1, onder a) en b), van de richtlijn, luidt als volgt:
- ‘a)
Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.
- b)
Onder voorbehoud van het bepaalde onder a) en van de hiernavolgende bepalingen van dit artikel wordt in deze richtlijn als overgang beschouwd, de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.’
6.
Artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn luidt als volgt:
‘De rechten en verplichtingen welke voor de vervreemder voortvloeien uit de op het tijdstip van de overgang bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking, gaan door deze overgang op de verkrijger over.’
7.
Artikel 4, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bepaalt het volgende:
‘De overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging vormt op zichzelf voor de vervreemder of de verkrijger geen reden tot ontslag. Deze bepaling vormt geen beletsel voor ontslagen om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen.’
B. Nationaal recht
8.
Artikel 124, leden 1 en 13, van de Ley reguladora de la Jurisdicción Social (wet houdende regeling van de rechtspraak in arbeids- en socialezekerheidszaken; hierna: ‘LJS’) bepaalt het volgende:
- ‘1.
De beslissing van de werkgever kan door de wettelijke werknemersvertegenwoordigers worden aangevochten in de procedure die in de volgende leden is geregeld.
[…]
- 13.
Indien de procedure betrekking heeft op een beroep dat een particulier tegen een ontslag heeft ingesteld bij de Juzgado de lo Social (rechterlijke instantie voor arbeids- en socialezekerheidszaken), zijn de artikelen 120 tot en met 123 van de onderhavige wet van toepassing, onder voorbehoud van de volgende bijzondere bepalingen: […] b) Indien de werknemersvertegenwoordigers overeenkomstig de voorgaande leden beroep instellen tegen de beslissing van de werkgever nadat de door een particulier ingeleide procedure is aangevangen, wordt deze procedure geschorst totdat over het door de werknemersvertegenwoordigers ingestelde beroep uitspraak is gedaan, die, zodra zij definitief is geworden, overeenkomstig artikel 160, lid 5, van deze wet kracht van gewijsde heeft ten aanzien van de individuele procedure.’
9.
Artikel 160, lid 5, LJS bepaalt het volgende:
‘Een definitieve rechterlijke beslissing heeft kracht van gewijsde ten aanzien van hangende of mogelijke beroepen die hetzelfde onderwerp hebben of rechtstreeks verband houden met die beslissing, ongeacht of het beroep is ingesteld bij een rechterlijke instantie voor arbeids- of socialezekerheidszaken dan wel voor een rechterlijke instantie voor bestuursrechtelijke zaken. De behandeling van deze beroepen wordt derhalve geschorst tot de collectieve vordering is afgedaan. De schorsing wordt bevolen, zelfs wanneer in eerste aanleg uitspraak is gedaan en een beroep in hogere voorziening of een cassatieberoep hangende is, daar de bevoegde rechter gebonden is aan de definitieve uitspraak in de procedure betreffende de collectieve vordering, zelfs al is in de beroepsprocedure — die de uniformiteit van de rechtspraak moet verzekeren — niet aangevoerd dat die definitieve rechterlijke beslissing inconsistent of tegenstrijdig is.’
II. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen
10.
Jorge Luis Colino Sigüenza (hierna: ‘verzoeker’) begon op 11 november 1996 te werken als muziekleraar bij de gemeentelijke muziekschool (hierna: ‘School’) van Valladolid.
11.
Aanvankelijk werd de School beheerd door de Ayuntamiento de Valladolid (gemeente Valladolid; hierna: ‘Ayuntamiento’).
12.
In 1997 heeft de Ayuntamiento het rechtstreekse beheer van de School beëindigd en schreef zij een aanbesteding voor het beheer van de School uit. Op basis van deze aanbesteding werd de opdracht gegund aan Músicos y Escuela, S.L. (hierna: 'Músicos'), een onderneming die op 7 juli 1997 was opgericht met een maatschappelijk kapitaal van 500 000 Spaanse peseta (ESP) (ongeveer 3 000 EUR) en waarvan het maatschappelijk doel bestond in het verstrekken van muziekonderwijs, de organisatie van optredens en de verkoop van muziekinstrumenten; in wezen bestond het enige doel van de onderneming erin deel te nemen aan de aanbestedingen die de Ayuntamiento uitschreef.2. Músicos nam de voorzieningen, lokalen en middelen ten behoeve van de dienstverlening over, nam sommige personeelsleden van de Ayuntamiento, waaronder verzoeker, in dienst en zette de muziekschoolactiviteit voort als de gemeentelijke muziekschool, die nog steeds werd beschouwd als een dienst die de Ayuntamiento verrichtte ten behoeve van de inwoners van de gemeente.
13.
In de daaropvolgende jaren schreef het gemeentebestuur, optredend namens de Ayuntamiento, geregeld aanbestedingen uit, namelijk in september 2000, september 2004, juli 2008 en september 2012.3. Telkens won Músicos de aanbestedingen.4. De laatste overeenkomst van Músicos liep tot en met 31 augustus 2013 en voorzag in de mogelijkheid van een uitdrukkelijke verlenging met één schooljaar.
14.
Als gevolg van een forse daling van het aantal leerlingen aan het begin van het schooljaar 2012/20135. kwam een verschil naar voren tussen de door de leerlingen betaalde lesgelden en de tussen de Ayuntamiento en Músicos overeengekomen prijs voor de dienstverlening. Toen Músicos in december 2012 om compensatie van dat verschil ten belope van meer dan 100 000 EUR6. verzocht, weigerde het gemeentebestuur te betalen.
15.
In die omstandigheden vorderde Músicos op 19 februari 2013 de ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie van de Ayuntamiento, alsmede schadevergoeding. Het gemeentebestuur van zijn kant wees deze vorderingen af, stelde dat de wederpartij wanprestatie had gepleegd, verzocht de wederpartij dringend de contractueel vastgelegde dienstverlening tot het einde van het schooljaar 2012/2013 voort te zetten en weigerde tevens de waarborgsom van 15 000 EUR terug te geven die Músicos had betaald voor het gebruik van het materiaal en de lokalen.
16.
Als reactie op de economische situatie die ingevolge het geschil met het gemeentebestuur was ontstaan, leidde Músicos op 4 maart 2013 een procedure voor collectief ontslag in. Nadat de verplichte onderhandelings- en raadplegingsprocedure niet tot een akkoord met de werknemersvertegenwoordigers had geleid, besloot Músicos op 27 maart 2013 het voltallige personeel te ontslaan. Op 31 maart 2013 zette Músicos haar activiteit stop en op 1 april 2013 droeg zij de lokalen, instrumenten en middelen, die het gemeentebestuur aan de School ter beschikking had gesteld, weer over. Op 4 april 2013 stelde de onderneming haar personeel in kennis van het ontslag dat op 8 april 2013 inging. Aldus ontsloeg Músicos 26 werknemers, te weten 23 leraren en 3 administratieve werknemers.7.
17.
De personeelsafvaardiging (gekozen vertegenwoordigers van het personeel van de onderneming) vocht Músicos' beslissing om over te gaan tot collectief ontslag aan bij de Tribunal Superior, waar op 22 mei 2013 een hoorzitting plaatsvond. Op 19 juni 2013 werd het beroep verworpen. De Tribunal Superior oordeelde onder meer dat de Ayuntamiento geenszins verplicht was om de activiteit van de School te handhaven en dat Músicos tijdens de raadplegingsprocedure te goeder trouw had onderhandeld om een akkoord te bereiken binnen de grenzen die de economische situatie waarin zij zich bevond, meebrachten. In de uitspraak werden de door Músicos aangevoerde economische redenen voor de ontslagen bevestigd, gelet op de gedaalde inkomsten uit de inschrijvingen van leerlingen, die niet waren gecompenseerd door de Ayuntamiento, waardoor dus een verstoord economisch evenwicht was ontstaan dat de sluiting en de beëindiging van de activiteit rechtvaardigde. Het cassatieberoep, dat de personeelsafvaardiging tegen dat arrest had ingesteld bij de Tribunal Supremo, werd op 17 november 2014 verworpen.
18.
Intussen was Músicos op 30 juli 2013 insolvent verklaard en na afloop van de faillissementsprocedure werd de onderneming in september 2013 bij beschikking van de Juzgado de lo Mercantil (handelsrechter) ontbonden.
19.
In augustus 2013 besloot het gemeentebestuur, optredend namens de Ayuntamiento, de bestuursrechtelijke overeenkomst met Músicos te beëindigen op grond dat Músicos op 1 april 2013 het beheer van de School eerder dan was overeengekomen had beëindigd. Voorts liet het gemeentebestuur beslag leggen op Músicos' waarborgsom en vorderde het schadevergoeding wegens wanprestatie.
20.
Daarop schreef het gemeentebestuur een nieuwe aanbesteding voor het verrichten van diensten ten behoeve van het beheer van de School uit. Het gemeentebestuur beoordeelde de offerte van zeven inschrijvers, waarvan er vier werden uitgenodigd om, aan de hand van een aantal criteria, informatie over zichzelf en de diensten die zij konden verlenen, te verstrekken. De opdracht voor het beheer van de School voor het schooljaar 2013/2014 werd uiteindelijk gegund aan de op 19 juli 2013 opgerichte onderneming In-pulso Musical Sociedad Cooperativa (hierna: ‘In-pulso’), waarvan het maatschappelijk doel louter bestond in het verlenen van de dienst waarnaar in de aanbesteding werd verwezen.8. Het gemeentebestuur liet In-pulso gebruikmaken van de lokalen, instrumenten en middelen ten behoeve van het beheer van de School, waarvan de activiteiten in september 2013 met een volslagen nieuw personeelsbestand werden hervat.9. In juni 2014 won In-pulso ook de volgende aanbesteding en werd haar een opdracht voor de voortzetting van het beheer van de School voor de schooljaren 2014/2015 en 2015/2016 gegund.
21.
Bij uitspraken van oktober 2014 en april 2015, die definitief zijn geworden, heeft de Sala de lo Contencioso-Administrativo de Valladolid del Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León (kamer voor bestuursrechtelijke geschillen, Valladolid, van het hooggerechtshof van Castilië en Leon, Spanje) uitspraak gedaan in het geding tussen het gemeentebestuur en Músicos over de beëindiging van de overeenkomst. Deze rechter oordeelde dat het gemeentebestuur een onjuiste uitlegging aan de dienstverleningsovereenkomst had gegeven niet had voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden aangezien de overeenkomst voorzag in een gegarandeerd inkomen los van het aantal ingeschreven leerlingen. Dientengevolge heeft de Tribunal Superior Músicos in het gelijk gesteld, de overeenkomst ontbonden, de financiële aanspraken van de Ayuntamiento afgewezen en tevens het recht van Músicos op teruggaaf van zijn waarborgsom erkend. Músicos' verzoek om schadevergoeding werd echter afgewezen op grond dat zij haar verplichtingen niet was nagekomen door de dienstverlening eenzijdig te beëindigen zonder de gerechtelijke procedure af te wachten.
22.
Nadat In-pulso de activiteit van de School had hervat, stelden verzoeker en een aantal van zijn voormalige collega's individuele beroepen in tegen Músicos, de Ayuntamiento en In-pulso, waarbij zij elk hun ontslag aanvochten. Toen de bovengenoemde rechterlijke beslissing betreffende het collectief ontslag definitief was geworden, werden de voor de Juzgado de lo Social (rechter in arbeids- en socialezekerheidszaken) aanhangig gemaakte individuele procedures voortgezet. De individuele vorderingen werden echter afgewezen.
23.
Bij zijn beslissing tot afwijzing van verzoekers vordering op 30 september 2015, achtte de Juzgado de lo Social n.o 4 de Valladolid (rechterlijke instantie voor arbeids- en socialezekerheidszaken nr. 4, Valladolid) zich gebonden aan het arrest van de Tribunal Superior van 19 juni 2013, waarbij de collectieve vordering van de personeelsafvaardiging was afgewezen en dat door de Tribunal Supremo was bevestigd. Onder verwijzing naar artikel 124, lid 13, onder b), LJS, heeft de Juzgado de lo Social in zijn vonnis geoordeeld dat als gevolg van de kracht van gewijsde voldoende gronden voor het collectief ontslag bestonden, dat het collectief ontslag volgens de voorschriften was verlopen en dat Músicos verzoeker dientengevolge kon ontslaan. Voorts had er volgens de Juzgado de lo Social geen overgang van een onderneming plaatsgevonden omdat de activiteiten pas vijf maanden na het ontslag waren hervat.
24.
Verzoeker heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
25.
Verzoeker betwist dat de kracht van gewijsde zich uitstrekt tot die feiten die zich later hebben voorgedaan, met als betoog dat zij niet in aanmerking konden worden genomen door de rechterlijke instantie die uitspraak deed over de collectieve vordering aangezien zij zich pas op een later tijdstip hebben voorgedaan, te weten bij de hervatting van de activiteiten van de School door In-pulso in september 2013 alsmede bij de in oktober 2014 en april 2015 gegeven uitspraken, waarbij Músicos in het gelijk werd gesteld en de Ayuntamiento werd gelast het verschil tussen de lesgelden en de in het dienstencontract overeengekomen som te betalen. Voorts voert verzoeker aan dat de kracht van gewijsde hem niet bindt aangezien hij geen partij was in de collectieve procedure waarin de betrokken uitspraak werd gedaan.
26.
In deze context heeft de Tribunal Superior het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Is er sprake van een overgang in de zin van richtlijn 2001/23/EG wanneer de concessiehouder van een gemeentelijke muziekschool, aan wie de gemeente alle materiële middelen (ruimten, instrumenten, leslokalen, meubilair) ter beschikking stelt, die zijn eigen personeel in dienst neemt en die zijn diensten per schooljaar verleent, zijn activiteiten beëindigt per 1 april 2013, dat wil zeggen twee maanden vóór het einde van het schooljaar, en alle materiële middelen teruggeeft aan de Ayuntamiento, die de activiteiten niet hervat om het schooljaar 2012/2013 af te ronden, maar na een nieuwe aanbesteding de concessie gunt aan een nieuwe opdrachtnemer, die de activiteiten hervat in september 2013, bij aanvang van het nieuwe schooljaar 2013/2014, waartoe de gemeente hem de noodzakelijke materiële middelen (ruimten, instrumenten, leslokalen, meubilair) overdraagt waarover voorheen de vorige opdrachtnemer beschikte?
- 2)
Indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord, moet in de beschreven omstandigheden — waarin de eerste opdrachtnemer zich door de wanprestatie van de opdrachtgever (de gemeente) genoopt ziet zijn activiteiten te beëindigen en het voltallige personeel te ontslaan, en de opdrachtgever vervolgens de materiële middelen overdraagt aan een tweede opdrachtnemer, die de activiteiten voortzet — artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG dan aldus worden uitgelegd dat het ontslag van de werknemers van de eerste opdrachtnemer heeft plaatsgevonden ‘om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen’ of is dit ontslag het gevolg van ‘de overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging’, welke ontslaggrond bij dat artikel wordt verboden?
- 3)
Indien het antwoord op de vorige vraag luidt dat het ontslag het gevolg is van de overgang en dus in strijd is met richtlijn 2001/23/EG, moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een rechter of een rechterlijke instantie verbiedt ten gronde te beslissen over de vorderingen van een werknemer die zijn in het kader van een collectief ontslag gegeven ontslag aanvecht in een individuele procedure, teneinde de rechten te doen gelden die voortvloeien uit richtlijn 2001/23/EG […] en uit richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, op grond dat er een eerdere, in kracht van gewijsde gegane uitspraak over het collectief ontslag is gewezen in een procedure waarin de werknemer geen partij kon zijn, terwijl vakbondsafvaardigingen in het bedrijf en/of wettelijke werknemersvertegenwoordigers dat wel waren of konden zijn?’
27.
Bij het Hof zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door In-pulso, het Koninkrijk Spanje en de Europese Commissie. Het Hof heeft schriftelijke vragen gesteld die verzoeker, In-pulso, de Spaanse regering en de Commissie schriftelijk hebben beantwoord. Tijdens de hoorzitting van 27 september 2017 hebben de vertegenwoordigers van het Koninkrijk Spanje en de Commissie hun argumenten mondeling toegelicht.
III. Beoordeling
A. Overzicht
28.
Het blijkt dat Músicos op het tijdstip waarop de School weer ging functioneren, reeds had opgehouden te bestaan als eenheid, zodat er op het relevante tijdstip geen eenheid aan In-pulso kon worden overgedragen. Zelfs indien wordt aangenomen dat de voormalige eenheid nog steeds kon worden geacht te bestaan als eenheid, heeft het er hoe dan ook alle schijn van dat de meeste factoren waaruit blijkt of de oude en de nieuwe eenheid identiek aan elkaar zijn, in de onderhavige zaak tegen een ‘overgang’ in de zin van de richtlijn pleiten. Ik zal weliswaar mijn interpretatie geven van de aanwijzingen die voor deze zaak van belang zijn, maar de uiteindelijke afweging van de relevante factoren komt toe aan de verwijzende rechter.
29.
De tweede vraag, waarmee aan de orde wordt gesteld of het ontslag van verzoeker het gevolg is van een overgang, hoeft alleen te worden beantwoord indien het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt of een bevestigend antwoord door de nationale rechterlijke instantie mogelijk acht. Mijns inziens moet de tweede vraag zelfs in dat geval ontkennend worden beantwoord.
30.
De derde vraag hoeft alleen te worden beantwoord indien het antwoord op de eerste en de tweede vraag bevestigend luidt. Ik zal niettemin de derde vraag behandelen voor het geval dat het Hof mijn standpunt betreffende de eerste twee vragen niet zou delen. Uit een grondig onderzoek van alle aspecten van de Spaanse nationale bepalingen betreffende de kracht van gewijsde in de onderhavige context van collectief ontslag zoals uiteengezet door de partijen, blijkt dat de mogelijkheid van verzoeker om zijn uit de richtlijn voortvloeiende rechten te doen gelden in wezen niet wordt beperkt en volgens mij is zijn recht op een doeltreffende voorziening in rechte uit hoofde van artikel 47 van het Handvest niet geschonden.
B. Eerste vraag
31.
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de aan de orde zijnde situatie onder de richtlijn valt. De Spaanse regering en In-pulso stellen voor de eerste vraag ontkennend te beantwoorden en betogen dat in deze zaak geen overgang heeft plaatsgevonden, terwijl de Commissie de tegenovergestelde mening is toegedaan.
32.
Bij mijn analyse van het begrip ‘overgang’ in de zin van de richtlijn dien ik eerst te bepalen wat onder het begrip ‘economische eenheid’ wordt verstaan om vervolgens de specifieke factoren te onderzoeken die een dergelijke eenheid volgens de rechtspraak van het Hof kenmerken, om ten slotte te achterhalen of de eenheid ‘haar identiteit behouden’ heeft nadat In-pulso de activiteit had hervat.
1. ‘Overgang’
33.
Zoals in artikel 1, lid 1, onder a), is bepaald, is de richtlijn ‘van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie’.
34.
Een overgang valt onder de richtlijn mits aan drie voorwaarden is voldaan: ten eerste moet de overgang tot een wijziging van werkgever leiden, ten tweede moet de overgang betrekking hebben op ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen, en ten derde moet aan de overgang een overeenkomst ten grondslag liggen.10.
35.
In deze zaak is onmiskenbaar voldaan aan de eerste voorwaarde: er zijn twee werkgevers, namelijk Músicos en In-pulso.
36.
De derde voorwaarde vormt evenmin een probleem: de mogelijke wijziging van werkgever is toe te schrijven aan een contractuele situatie, namelijk aan het feit dat de Ayuntamiento na een aanbestedingsprocedure een nieuwe dienstverleningsovereenkomst met een andere dienstverrichter heeft afgesloten toen de overeenkomst met de vorige dienstverrichter was geëindigd. Volgens vaste rechtspraak hoeft de onderliggende overeenkomst niet rechtstreeks tussen de twee werkgevers als zodanig te worden afgesloten. De in casu aan de orde zijnde situatie, waarin het gemeentebestuur de overeenkomst van de eerste dienstverrichter aan een concurrent heeft gegeven, valt derhalve onder de richtlijn.11.
37.
Bovendien staan de publiekrechtelijke elementen in de onderhavige zaak niet in de weg aan de toepassing van de richtlijn.12. De betrokkenheid van de Ayuntamiento en het gemeentebestuur als overheidsorgaan en als overheidsinstantie bij de overgang en het publiekrechtelijke karakter van de bestuursrechtelijke overeenkomsten op basis waarvan de dienst werd verricht, vormen dus geen beletsel om te concluderen dat sprake is van een overgang.
38.
De enige voorwaarde waarover in deze zaak enige twijfel kan bestaan, is de tweede voorwaarde, namelijk dat sprake moet zijn van een overgang van ‘ondernemingen, vestigingen of onderdelen [ervan]’.
39.
Het Hof heeft reeds herhaaldelijk geoordeeld dat de loutere overgang van een activiteit geen overgang in de zin van de richtlijn vormt: het loutere verlies van een dienstverleningsovereenkomst aan een concurrent kan als zodanig geen aanwijzing zijn voor het bestaan van een overgang in de zin van de richtlijn zijn.13.
40.
Integendeel, het is de onderneming als zodanig en in haar concrete vorm die moet worden overgedragen.
41.
In artikel 1, lid 1, onder b), van de richtlijn wordt gepreciseerd dat sprake moet zijn van de ‘overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt’.
2. ‘Economische eenheid’
a) Definitie
42.
De tekst van artikel 1, lid 1, onder b), van de richtlijn is een codificatie van eerdere rechtspraak waarin het begrip ‘eenheid’ omstandiger werd omschreven en volgens welke ‘het begrip ‘entiteit’ verwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen, waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend’.14.
b) Activiteit
43.
Het aan deze definitie ten grondslag liggende concept hanteert klaarblijkelijk de specifieke door de eenheid verrichte activiteit als referentiepunt.15. De eenheid bestaat uit bepaalde personen en middelen die worden samengebracht om de betrokken economische activiteit uit te voeren.
44.
Om te bepalen of de personen en middelen waaruit Músicos bestond al dan niet een overdraagbare eenheid in de zin van de richtlijn vormden, moet dus worden vastgesteld over welke activiteit het precies gaat.
45.
Zoals omschreven in de oprichtingsakte van Músicos, bestond haar activiteit in het beheer van de School door muziekonderwijs te verstrekken, optredens te organiseren en muziekinstrumenten te verkopen; in wezen bestond het enige doel van de onderneming erin deel te nemen aan de aanbestedingen die de Ayuntamiento de Valladolid uitschreef.16.
c) Organisatie
46.
Deze activiteit werd uitgevoerd door een onderneming met een zeer klein maatschappelijk kapitaal van ongeveer 3 000 EUR op te richten, namelijk een onderneming die slechts met 26 werknemers kon functioneren omdat de overeenkomst met de Ayuntamiento bepaalde dat deze laatste alle economische risico's droeg.17. Gelet op het feit dat Músicos voor haar bestaan volledig was aangewezen op de aanbestedingen die het gemeentebestuur geregeld voor bepaalde tijd gunde, moest zij haar activiteiten dus dienovereenkomstig organiseren.
47.
Telkens wanneer de overeenkomst met de Ayuntamiento afliep, stopte noodzakelijkerwijs ook de activiteit van Músicos. Dit was te wijten aan het feit dat de aanbestedingen in feite op regelmatige basis (1997, 2000, 2004, 2008, 2012, 2013) werden uitgeschreven, wat impliceerde dat zij de overeenkomst kon kwijtraken aan een concurrent. Als kernelement van haar oprichtingsakte was de behoefte aan het winnen van aanbestedingen een inherent, vrijwel organisatorisch kenmerk van Músicos, die anders dan meer stabiele ondernemingen niet op zoek ging naar andere klanten.18.
48.
Wanneer de organisatie van een activiteit ervoor zorgt dat de materiële, immateriële en persoonlijke elementen tot een eenheid worden gesmeed, valt deze eenheid uiteen wanneer het voorzienbare en ingebouwde risico van het verlies van de aanbesteding zich voordoet. De volledige structuur van de onderneming hing af van de samenwerking met het gemeentebestuur, dat voor alle materiële benodigdheden zorgde alsmede voor de financiële middelen voor het geval dat het aantal leerlingen lager uitviel dan verwacht, en deze samenwerking hield maar stand zolang de laatste aanbesteding liep, wat meestal vier jaar was maar in de betrokken periode was het slechts één jaar.
49.
Aangezien de laatste bestuursrechtelijke overeenkomst van Músicos eindigde op 31 augustus 2013, was dit de datum waarop — los van de economische problemen, de insolventie en de daaropvolgende ontbinding, of de daadwerkelijke teruggave van de lokalen en de muziekinstrumenten, die reeds op 31 maart 2013 had plaatsgevonden — een eenheid in de zin van de richtlijn hoe dan ook had opgehouden te bestaan.
d) Duurzaamheid
50.
Het Hof heeft zich reeds gebogen over zaken waarin soortgelijke organisatorische bijzonderheden aan de orde waren.
51.
Het arrest Rygaard is het beginselarrest, waarin het Hof oordeelde dat een onderneming waarvan de activiteit slechts bestaat uit één specifiek project niet in staat is om, zodra het project is voltooid, de gevolgen van een overgang in het leven te roepen, maar dat de eenheid bedoeld moet zijn om lange tijd te functioneren.19. In die zaak bestond de eenheid uit twee leerlingen en een werknemer alsmede uit het materiaal dat ter beschikking werd gesteld om de betrokken werkzaamheden uit te voeren, namelijk de uitvoering van een project voor de bouw van een kantine.20. De eenheid was in het leven geroepen om de contractueel afgesproken bouwwerken te voltooien waarmee een andere opdrachtnemer, die het materiaal op de bouwplaats had achtergelaten, had aangevangen.21. Alle onderdelen van de eenheid behoorden toe aan die andere opdrachtnemer en werden overgedragen om het werk te voltooien.
52.
Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak oordeelde het Hof dat de richtlijn slechts van toepassing kan zijn indien de overgang betrekking heeft op een duurzaam georganiseerde economische eenheid waarvan de activiteit niet tot de uitvoering van een bepaald werk is beperkt.22.
53.
Dit was echter precies het geval bij Músicos en In-pulso, waar de eenheid, die bestond uit het tijdelijke gebruik van de lokalen en de uitrusting van de School en voorts uit de dienstverlening door de verschillende leraren, alleen was bedoeld om louter de op een bepaald moment lopende overeenkomst uit te voeren. Vóór de overgang plaatsvond, was aan Músicos een opdracht voor één jaar (van september 2012 tot en met augustus 2013) gegund en na de overgang was de opdracht zelfs voor een nog kortere periode (van september 2013 tot juni 2014) aan In-pulso toegewezen. Volgens hun statuten wendde geen van beide ondernemingen haar activa of haar personeel aan om andere werken uit te voeren.
54.
Mijns inziens rechtvaardigt het feit dat de door de gemeente gegunde afzonderlijke overeenkomsten kunnen worden beschouwd deel uit te maken van een hele reeks van opeenvolgende overeenkomsten, niet dat de conclusie anders luidt.
55.
De werkgever en zijn personeel konden er niet op vertrouwen dat de opdrachten elkaar ononderbroken zouden opvolgen. Telkens wanneer een overeenkomst afliep, kon de onderneming niet meer beschikken over de betrokken materiële en immateriële middelen, waaronder de concessie voor het beheer van de School. De eenheid gaf dus enkel blijk van de vereiste duurzaamheid en stabiliteit tijdens de periode waarover de op een bepaald moment lopende bestuursrechtelijke overeenkomst zich uitstrekte. De volledige afhankelijkheid van de gunning door het gemeentebestuur van een nieuwe opdracht stond in de weg aan een overkoepelend concept dat meer dan één opdracht omvatte. Ondanks het feit dat in 2012 klaarblijkelijk geen enkele concurrent aan de aanbestedingsprocedure zou deelnemen, kon Músicos er niet van uit gaan dat zij de aanbesteding zou winnen. De in 2013 uitgeschreven aanbesteding waarop zeven kandidaten inschreven is daarvan een illustratie. Hieruit blijkt dat de aanbestedingsprocedures serieus werden genomen en niet als een pure formaliteit werden opgevat.
56.
Telkens wanneer een overeenkomst eindigde, werd de band tussen de onderdelen van de eenheid bijgevolg te los om nog te kunnen spreken van een eenheid als zodanig. Bij de gunning van een nieuwe opdracht moest een nieuwe eenheid worden gevormd, ook al bestond zij mogelijkerwijs uit de oude onderdelen, zoals het (op dat tijdstip opnieuw toegekende) gebruik van de lokalen en de muziekinstrumenten van de School alsmede het personeel van de vorige onderneming.
57.
Ten slotte moet worden opgemerkt dat het Hof in de rechtspraak over de afzonderlijke onderdelen die een eenheid vormen, vaststelt dat het geheel duurzaam moet zijn.23.
e) Algemene opzet en doel van de richtlijn
58.
Mijn opvatting van een eenheid die mogelijkerwijs slechts voor bepaalde tijd bestaat, is ook in overeenstemming met de algemene opzet en context alsook met het doel van de richtlijn.
59.
Een aan de algemene opzet van de richtlijn ontleend argument bestaat erin dat de richtlijn uitgaat van het idee dat ontwikkelingen die zich vóór de overgang hebben voorgedaan, in acht moeten worden genomen en dat hetgeen waartoe dit voor een over te dragen eenheid of voor een individuele werknemer in die eenheid heeft geleid, niet moet worden ‘teruggedraaid’: artikel 3, lid 1, van de richtlijn laat er geen twijfel over bestaan dat alleen de ‘op het tijdstip van de overgang bestaande’ arbeidsbetrekkingen kunnen overgaan.24. Hieruit volgt dat degenen die de eenheid vóór de overgang hebben verlaten, geen bescherming genieten, en een eenheid of activiteit die zodanig is geconcipieerd dat zij vóór de overgang moet ophouden te bestaan, niet het voorwerp van een overgang kan zijn.
60.
Deze opvatting dat het referentiepunt de toestand is waarin de eenheid, met inbegrip van de tewerkstelling, zich vóór de overgang bevindt, wordt bevestigd in artikel 4, lid 1, van de richtlijn, dat bepaalt dat ontslagen om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid meebrengen, uit hoofde van de richtlijn niet mogen worden belet en niet anders moeten worden beoordeeld wegens het loutere feit dat vervolgens een overgang plaatsvindt.25.
61.
Wat de ratio legis van de richtlijn betreft, moet voor ogen worden gehouden dat de richtlijn weliswaar ontegensprekelijk de werknemers en hun bescherming centraal stelt26., maar dat deze bescherming niet onbeperkt is; of beter gezegd, de richtlijn heeft een duidelijk omschreven doel. Het Hof is tot de slotsom gekomen dat de richtlijn tot doel had de ongewijzigde voortzetting van de arbeidsovereenkomsten met de verkrijger zo veel mogelijk te verzekeren, om te voorkomen dat de betrokken werknemers uitsluitend ten gevolge van de overgang in een minder gunstige positie komen te verkeren.27. In casu zou de bevestiging dat sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn echter tot gevolg hebben dat de werknemers in een gunstigere positie komen te verkeren dan die waarin zij zich bevonden bij hun eigen werkgever, wiens activiteit volgens zijn eigen ondernemingsplan op 31 augustus 2013 eindigde.
62.
De richtlijn is bovendien niet blind voor de belangen van de zakenwereld. Zoals vermeld in overweging 5, past de richtlijn in de verwezenlijking van de interne markt, wat impliceert dat niet kan worden voorbijgegaan aan de belangen van de zakenwereld. Het is per slot van rekening in het eigen belang van de werknemers dat een commercieel levensvatbaar bedrijf blijft bestaan aangezien er geen werkgelegenheid is zonder werkgevers die personeel willen in dienst nemen.28. Het recht van de vervreemder krachtens artikel 4, lid 1, van de richtlijn om werknemers om economische, technische of organisatorische redenen te ontslaan, is een voorbeeld van dergelijke overwegingen in de richtlijn. Zoals advocaat-generaal Lenz in zijn conclusie in de zaak Dethier Équipement heeft opgemerkt, heeft het feit dat deze mogelijkheid aan de werkgever wordt geboden een indirect gunstig effect op de bescherming van werknemers, voor zover de resterende arbeidsplaatsen aldus veilig worden gesteld.29.
63.
Telkens wanneer de wijziging van een dienstverrichter wordt aangemerkt als een overgang in de zin van de richtlijn, wordt de contractuele vrijheid van de betrokken bedrijven daardoor aanzienlijk beperkt: de nieuwe dienstverlener moet het personeel van de vorige dienstverlener overnemen en gelet op het feit dat niet elke onderneming die last kan dragen, zullen er daarenboven minder concurrenten zijn waaruit personen die een dienstverleningsovereenkomst willen afsluiten, kunnen kiezen.30.
64.
Wanneer in een zaak zoals deze een overheidsinstantie zoals de Ayuntamiento zich tegen een dergelijke beperking heeft ingedekt door overeenkomsten voor periodes van slechts één, twee of drie jaar te gunnen, en zij tevens opdrachtnemers vindt die bereid zijn om hun onderneming daarop af te stemmen door pas bij hun eerste offerte een onderneming op te richten en in de oprichtingsakte te stipuleren dat de onderneming volledig is aangewezen op de gunning van een opdracht, lijkt het, gelet op de afweging die de richtlijn van de in het spel zijnde belangen maakt, niet gerechtvaardigd om desondanks een beperking als hiervoor vermeld op te leggen. In dat geval kunnen de werknemers van de eerste dienstverrichter er in geen enkel opzicht redelijkerwijs op vertrouwen dat zij hun baan zullen behouden aangezien hun werkgever van meet af aan heeft gekozen voor het concept van een bedrijf met een gering maatschappelijk kapitaal, dat is aangewezen op de beslissing van één enkele contractpartner die overeenkomsten voor bepaalde tijd gunt en geregeld aanbestedingen uitschrijft.31.In een dergelijk geval lijkt het buitensporig te zijn om de contractuele vrijheid van die partner te beperken wanneer deze, zoals de Ayuntamiento, gebruikmaakt van zijn recht om te veranderen van dienstverlener en de eerste dienstverlener in zijn oprichtingsakte met deze gang van zaken is akkoord gegaan.
65.
Alles wel beschouwd gaat de richtlijn uit van de toestand waarin een onderneming of een eenheid zich bevindt; de toestand waarin de werknemers bij hun vorige werkgever verkeerden moet behouden blijven maar hoeft niet te worden versterkt. De richtlijn ziet op overgangen maar voorziet niet in ‘herrijzingen’.32.
f) Conclusie
66.
Nader onderzoek van de onderhavige zaak toont aan dat, ongeacht andere gebeurtenissen zoals de insolventie van Músicos, de eenheid na afloop van de overeenkomst voor het beheer van de School op 31 augustus 2013 in ieder geval had opgehouden te bestaan en dat dit einde inherent was aan het maatschappelijk doel en de organisatie van Músicos, op basis waarvan de uitvoering van de activiteit was afgestemd op het winnen van een overeenkomst voor bepaalde tijd en de activiteit derhalve op een bepaald moment zou eindigen. Op 1 september 2013, datum waarop een overgang had kunnen plaatsvinden, bestond bijgevolg geen eenheid in de zin van de richtlijn meer.
67.
Deze zaak, waarin vanaf het begin vaststond dat de activiteit slechts voor bepaalde tijdvakken zou worden uitgevoerd, moet worden onderscheiden van zaken waarin de hernieuwde toewijzing van een dienstverleningsovereenkomst betrekking heeft op een dienstverlener die een groot aantal contracten of projecten uitvoert, waarbij de dienstverlener in het kader van zijn normale bedrijfsvoering op regelmatige basis aanvragen voor nieuwe opdrachten ontvangt en op zoek gaat naar nieuwe klanten.33.
68.
Voor het geval het Hof een ander standpunt over het niet-bestaan van een eenheid op het desbetreffende tijdstip zou innemen, zou ik de door partijen besproken aspecten willen behandelen. Die aspecten betreffen de vraag of, gesteld dat op het tijdstip van de overgang een eenheid bestond, die eenheid na de overgang haar identiteit heeft behouden. Daarom zal ik mijn onderzoek op dit punt voortzetten.
3. Een eenheid die ‘haar identiteit behoudt’
69.
Indien op het tijdstip van de overgang een eenheid bestaat, maar deze eenheid niet in haar geheel overgaat, met andere woorden niet alle onderdelen van de eerste eenheid worden volledig overgenomen, of waarbij zich naar aanleiding van de overgang bepaalde veranderingen hebben voorgedaan, zoals een onderbreking van de activiteit, rijst de vraag of de overgang van de eenheid, slechts bestaande uit de resterende onderdelen, volstaat opdat een overgang onder de richtlijn valt.
70.
Zoals het Hof in zijn arresten Spijkers en Redmond Stichting heeft vastgesteld, is in de eerste plaats beslissend, of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft, wat met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan wordt voortgezet of hervat.34.
71.
Om te bepalen of de eenheid haar identiteit heeft behouden, moet de eenheid vóór de overgang worden vergeleken met die na de overgang.35. De identiteit wordt bepaald door een groot aantal factoren waarvan het gewicht bij de beoordeling afhangt van hun belang voor de desbetreffende activiteit en het doel van het bedrijf.
a) Aanwijzingen
72.
Om te bepalen of de eenheid haar identiteit heeft behouden, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals ten eerste de aard van de betrokken onderneming of vestiging, ten tweede de vraag of de bedrijfsgebonden materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken al dan niet worden overgedragen, ten derde de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, ten vierde de vraag of al dan niet het grootste deel van het personeel door de nieuwe werkgever wordt overgenomen, ten vijfde de vraag of het klantenbestand al dan niet wordt overgedragen, ten zesde de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en ten zevende de duur van de eventuele onderbreking van die activiteiten.36. Er moet echter op worden gewezen dat al deze factoren slechts deelaspecten van de te verrichten globale beoordeling zijn en daarom niet elk op zich kunnen worden beschouwd.37. Uiteindelijk moeten zij aan een feitelijke beoordeling worden onderworpen die dus door de nationale rechter moet worden verricht.38.
73.
Het staat evenwel aan het Hof om de criteria te preciseren aan de hand waarvan die beoordeling moet worden verricht.39.
74.
In casu blijkt daten sommige van de in de rechtspraak van het Hof vastgestelde factoren klaarblijkelijk werden gehandhaafd op het tijdstip waarop In-pulso het beheer van de School overnam, te weten de aard van de onderneming, de materiële activa, de klanten en de uitgevoerde activiteiten. Mijns inziens ontbreken de overige elementen echter.
b) Materiële activa
75.
Voor zover er materiële activa zijn, moet erop worden gewezen dat Músicos geen relevante materiële activa bezat maar gebruikmaakte van het gebouw en de uitrusting van de Ayuntamiento. Voor de toepassing van de richtlijn moet echter niet alleen rekening worden gehouden met de activa waarvan de werkgever eigenaar is. De onderneming moet niet in het bezit zijn van een wettige titel waaruit blijkt dat zij de eigenaar van de activa is.40.
76.
Volgens vaste rechtspraak kan het Hof bij het bepalen van de economische eenheid, behalve de rechtspersoonlijkheid en het vermogen van de onderneming of vestiging, ook andere elementen in aanmerking nemen. Het Hof heeft de voorkeur gegeven aan een economische benadering boven een formele benadering waarbij de rechtspersoon en diens vermogen onder de loep worden genomen. Bij zijn beoordeling heeft het Hof alle activa in aanmerking genomen die de werkgever aanwendt om de werknemers in staat te stellen de activiteit uit te voeren, zonder zelfs maar de vraag te stellen of deze activa in eigendom toebehoren aan of worden geleased door de werkgever dan wel of de betrokken contractpartij de activa gewoonweg laat gebruiken door de werkgever.41. Het maakt ook niet uit of de werkgever de hem ter beschikking gestelde goederen voor eigen rekening voor zijn handelsactiviteiten mag gebruiken dan wel of hij die goederen enkel kan gebruiken ten behoeve van de opdrachtgever die er eigenaar van is.42.
77.
In de onderhavige zaak moeten de lokalen, muziekinstrumenten, klaslokalen en meubilair van de School, ofschoon Músicos er geen eigenaar van was en zij niet rechtstreeks door Músicos aan In-pulso zijn overgedragen, derhalve toch worden aangemerkt als materiële activa van de vervreemder die aan de verkrijger zijn overgedragen.
c) Immaterieel vermogensbestanddeel
78.
Het bepalende immateriële vermogensbestanddeel in de onderhavige transactie is de overeenkomst met de Ayuntamiento, die door de verwijzende rechter in zijn eerste vraag ook een ‘concessie’ wordt genoemd. In feite kan zij worden aangemerkt als een concessie voor het beheer van de School. Deze overeenkomst werd evenwel niet overgenomen door In-pulso; beter gezegd, In-pulso nam deel aan de volgende aanbestedingsprocedure en won haar eigen overeenkomst. Músicos heeft haar concessie niet overgedragen en kon dat ook niet omdat zijn concessie was verstreken op 31 augustus 2013 voordat In-pulso op 1 september 2013 de activiteit hervatte. Daarenboven heeft het gemeentebestuur Músicos' concessie niet aan In-pulso overgedragen, maar gunde het een nieuwe concessie voor een ander tijdvak (2013/2014 in plaats van 2012/2013) en met een andere duur (10 maanden in plaats van 12) dan die waarover Músicos' concessie zich uitstrekte. Aangezien de concessie van In-pulso verschilde van die van Músicos, waren de twee concessies misschien wel gelijkwaardig maar zij waren niet identiek aan elkaar.
d) Personeel
79.
Wat het personeel betreft, wenst het Hof niet te vernemen of ‘enkele’ leden van het personeel van de vervreemder zijn overgenomen, maar wel of de nieuwe werkgever ‘vrijwel al’ het personeel heeft overgenomen.43. In het geval dat geen enkel personeelslid wordt overgenomen, zoals in de zaak Süzen44., heeft het Hof geoordeeld dat er geen sprake was van een overgang. In de meeste gevallen waarin het Hof tot de slotsom is gekomen dat een overgang had plaatsgevonden, was het grootste deel van de werknemers, soms alle werknemers op één of twee na45., overgenomen.
80.
In deze zaak had Músicos 26 werknemers waarvan geen enkele door In-pulso werd overgenomen.
81.
Hoewel het personeel volgens de voormelde46. rechtspraak waarin de zeven aanwijzingen van identiteit zijn vastgesteld, onmiskenbaar een onderscheidend kenmerk van de eenheid vormt, is het belang ervan voor het behoud van de identiteit van de eenheid per geval verschillend.
82.
Dit wordt verklaard door het feit dat het personeel als kenmerk of bijzonderheid van de eenheid in meer of mindere mate invloed heeft op de specifieke activiteiten van de eenheid. Deze invloed is niet alleen sterker wanneer het personeel hoger geschoold of hoger opgeleid is of deskundiger is en een ruimere ervaring heeft, maar het hangt ook af van het relatieve belang en de relatieve waarde van de materiële en immateriële activa aan de ene kant en van het personeel aan de andere kant. Wanneer bijvoorbeeld bussen voor het openbaar vervoer47. of een behoorlijk uitgeruste ziekenhuiskeuken worden geëxploiteerd48., vormt het personeel echter geen onderscheidend kenmerk van het betrokken werk en zijn de individuele personen onderling meer uitwisselbaar. Naarmate de relatie met de klant meer geïndividualiseerd is, is het minder aannemelijk dat een activiteit aan een andere werkgever wordt overgedragen zonder dat al of vrijwel al het personeel wordt overgenomen. De toets is of de aard van de dienstverlening wijzigt door het ene personeel in te ruilen voor het andere. Daartoe is een objectieve beoordeling vereist die in casu vanuit het oogpunt van de studenten en hun ouders moet worden verricht.
83.
Het is mogelijk dat de persoonlijke relatie tussen de 3 door Músicos ontslagen administratieve werknemers en de klanten minder van belang was. De 23 muziekleraren dienden echter een taak te vervullen die tot op zekere hoogte berustte op een duurzame persoonlijke relatie tussen leraar en leerling. Dat neemt niet weg dat de onderneming een school is en geen universiteit waar de specifieke muziekstijlen en muzikale technieken een grotere rol voor gevorderde muzikanten zouden spelen. Bovendien wordt in de School in dit geval muziekles gegeven en dus slechts één vak onderwezen, doorgaans maar eens in de week, terwijl een kind in een gewone school meer tijd doorbrengt en een algemene opleiding geniet.
84.
Hoewel de invloed van de individuele persoonlijkheid van de leraar niet moet worden overschat, vertoonde de dienstverlening door Músicos dus ongetwijfeld meer individuele kenmerken dan de diensten waarover het Hof zich moest uitspreken in zaken betreffende koks en keukenpersoneel in een ziekenhuiskantine, busbestuurders of schoonmaak- en veiligheidspersoneel.49. Maar zelfs in die zaken werd de factor ‘personeel’ niet over het hoofd gezien bij de beoordeling of de eenheid haar identiteit had behouden.
e) Tijdelijke inactiviteit
85.
Aangezien Músicos haar onderwijsactiviteiten had stopgezet op 31 maart 2013 en In-pulso met haar eigen onderwijsactiviteiten pas aanving op 1 september 2013, stelt In-pulso zich op het standpunt dat een dergelijke onderbreking van de dienstverlening gedurende vijf maanden uitsluit dat er sprake is van een overgang van de eenheid.50.
86.
De betekenis van om het even welke factor hangt af van de mate waarin hij van belang is voor de desbetreffende activiteit. Kortere of langere onderbrekingen kunnen bijgevolg uiteenlopende gevolgen hebben. Vooral in het geval van seizoensgebonden activiteiten vormt een periode van inactiviteit tussen periodes waarin de activiteiten worden uitgevoerd geen beletsel voor een overgang.51. In de onderhavige zaak duurde de periode van inactiviteit echter langer dan de zomervakantie, die pas rond juni begon. Tijdens het derde trimester, dat in april 2013 begon, functioneerde de School niet. Zelfs dit gebrek aan regelmaat staat volgens mij echter niet noodzakelijkerwijs gelijk met een onderbreking van de dienstverlening die een beletsel vormt voor de slotsom dat sprake is van continuïteit van de bedrijfsvoering.52.
87.
Bij de beoordeling in deze gevallen moet rekening worden gehouden met het standpunt van de klanten, namelijk de vraag of zij er al dan niet nog steeds vanuit gaan dat de activiteit zal worden hervat. Indien het gebrek aan regelmaat een dergelijke omvang aanneemt dat de klanten er niet meer op vertrouwen dat de diensten nog zullen worden verleend, moet worden aangenomen dat een dergelijke onderbreking te lang is. In dit opzicht moet worden opgemerkt dat de School zich aan de studenten voorstelde als de ‘gemeentelijke muziekschool’ en niet als de ‘Músicos muziekschool’ of de ‘In-pulso muziekschool’. Bijgevolg bleef de weigering van Músicos om onderwijs te verstrekken wat op de achtergrond. Uiteindelijk staat het aan de nationale rechterlijke instantie in haar hoedanigheid van feitenrechter om te oordelen of het overdreven is om de tijdelijke inactiviteit vóór de zomervakantie als een breuk aan te merken. In het geval dat de leerlingen en hun ouders, die het relevante klantenbestand van de Ayuntamiento vormen, de onderbreking louter beschouwen als een reorganisatiefase, staat dit niet in de weg aan een overgang. In feite had het gemeentebestuur in die periode verschillende besprekingen met Músicos en schreef het vervolgens een aanbesteding uit om een andere dienstverlener te vinden, zodat de aanwezigheid van het gemeentebestuur op de achtergrond kan hebben bijgedragen tot het wekken van de indruk dat de School nog steeds functioneerde.
88.
Met deze continuïteitsfactor op de achtergrond, was de stopzetting van de School vanuit het oogpunt van de klant niet het gevolg van het verlies van de dienstverlener. Gesteld kan worden dat de toets erin bestaat of een eenheid een dergelijke periode zou hebben overleefd zonder daarbij een aanzienlijk aantal klanten te verliezen, met dien verstande dat de klantenkring op zich een van de zeven door het Hof vastgestelde aanwijzingen van identiteit53. is.
f) Weging van alle factoren
89.
Mijns inziens levert de weging van de factoren in deze zaak een duidelijk resultaat op: gesteld dat vóór de transactie een eenheid bestond, dan heeft deze eenheid haar identiteit niet behouden toen In-pulso de activiteit overnam.
90.
De materiële middelen werden weliswaar overgedragen maar geen enkel personeelslid werd overgenomen, hoewel in het geval van een muziekschool niet alle personeelsleden buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Bovendien werd de concessie, als het belangrijkste immateriële vermogensbestanddeel dat onmisbaar is om de activiteit van de eenheid, te weten het beheer van de School, te kunnen uitvoeren, niet overgedragen: In-pulso heeft een concessie maar het verkreeg die niet van de vervreemder, noch rechtstreeks, noch indirect met het gemeentebestuur als tussenpersoon. Het feit dat de School gedurende vijf maanden niet functioneerde, heeft echter kennelijk niet tot een breuk geleid die aan een overgang in de weg zou kunnen staan.
91.
Aangezien de vraag is of de identiteit bewaard is gebleven, kunnen alleen onbeduidende elementen buiten beschouwing worden gelaten wanneer een activiteit door een andere persoon wordt overgenomen: er kan geen sprake zijn van een overgang wanneer slechts een deel of een bepaalde percentage van de eenheid is overgenomen. Veeleer moet de eenheid als zodanig in haar geheel moet worden overgedragen. In de onderhavige zaak werd noch het personeel, noch de concessie overgedragen; alleen de materiële activa werden overgedragen nadat zij van de andere activa waren gescheiden. Aldus kan niet worden aangenomen dat de eenheid vóór de gunning en die na de gunning van de nieuwe overeenkomst identiek zijn aan elkaar.
92.
Ik ben dus van mening dat in casu geen sprake is van een overgang.
C. Tweede vraag
93.
Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of verzoekers ontslag het gevolg is van de overgang. Aangezien deze vraag verband houdt met het antwoord op de vorige vraag, hoef ik haar niet beantwoorden. Ik zal niettemin een bondig antwoord geven voor het geval dat het Hof mijn standpunt inzake de eerste vraag niet zou delen en deze bevestigend zou beantwoorden.
94.
Wat de tweede vraag betreft, voert de Spaanse regering aan dat, zelfs indien wordt aangenomen dat sprake is van een overgang, deze overgang niet ten grondslag lag aan het ontslag, aangezien er economische redenen bestonden. De Commissie deelt dit standpunt maar stelt dat ook moet worden nagegaan of die redenen niet gekunsteld waren en in feite bedoeld waren om de werknemers hun rechten te ontnemen.
95.
Bij het onderzoek van de omstandigheden van de zaak valt het op dat het gemeentebestuur niet verwachtte en er helemaal niet op was voorbereid dat Músicos haar activiteiten zou stopzetten, en er niet in slaagde om voor het derde trimester te voorzien in vervangende muzieklessen, hoewel het schooljaar nog liep en de lessen nog gedurende twee maanden moesten worden voortgezet tot de zomervakantie. In plaats daarvan trachtte het gemeentebestuur Músicos, toen deze de lokalen en de instrumenten teruggaf, ervan te overtuigen om het beheer van de School te hervatten. Het gemeentebestuur ging pas op zoek naar een oplossing nadat Músicos de muzieklessen plotseling had stopgezet. De concurrent, die het beheer van de School voortzette, bestond op het tijdstip van het ontslag van Músicos' werknemers zelfs nog niet aangezien hij pas in juli 2013 werd opgericht.
96.
Dus zelfs indien wordt aangenomen dat er na het ontslag een overgang plaatsvond, is er geen oorzakelijk verband tussen die overgang en het ontslag, en de wijziging ter zake het beheer van de School in september 2013 kan geen afbreuk doen aan de rechtsgeldigheid van de in april 2013 gegeven ontslagen. Er bestaat geen kennelijk verband tussen de niet-betaling door het gemeentebestuur van de door Músicos gevorderde bedragen en de daaropvolgende aanbesteding die In-pulso won. In feite twijfelde geen enkele partij, waaronder verzoeker, eraan dat het collectief ontslag te wijten was aan de economische situatie van Músicos, die uiteindelijk wegens faillissement werd ontbonden.
97.
Zoals het Hof in zijn arrest in de zaak Dethier Équipement heeft opgemerkt54., heeft een latere overgang geen gevolgen voor ontslagen die om economische, technische of organisatorische redenen zijn gegeven.
D. Derde vraag
98.
Met zijn derde vraag verzoekt de verwijzende rechter dat wordt nagegaan of een bepaling van Spaans recht artikel 47 van het Handvest schendt, indien volgens die bepaling de verwijzende rechter bij zijn uitspraak over het individuele ontslag gebonden is aan de kracht van gewijsde van een eerdere uitspraak waarbij de beslissing van een werkgever om over te gaan tot collectief ontslag werd aanvaard.
99.
De verwijzende rechter stelt deze derde vraag voor het geval dat de eerste twee vragen bevestigend zouden worden beantwoord. Aangezien mijns inziens in de onderhavige situatie geen sprake is van een overgang (eerste vraag) en zelfs al was dat het geval, het ontslag niet het gevolg kon zijn van een dergelijke overgang (tweede vraag), zal ik slechts een beknopt antwoord op de vraag geven omdat zij voor de onderhavige zaak niet van belang is als het Hof mijn standpunt betreffende ten minste één van de twee vorige vragen deelt.
100.
Wat de derde vraag betreft, beroept In-pulso zich op het beginsel van de kracht van gewijsde en stelt zij dat het afdoende was om in de eerste procedure over het hele arsenaal aan rechtsmiddelen te kunnen beschikken, terwijl de Spaanse regering aanvoert dat deze vraag niet hoeft te worden beantwoord en dat het toepasselijke Spaanse procesrecht in geen enkel opzicht artikel 47 van het Handvest schendt. De Commissie benadrukt dat het Spaanse recht in overeenstemming is met artikel 47 van het Handvest.
101.
Zoals de verwijzende rechter terecht vaststelt, is artikel 47 van het Handvest, waarin het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming is neergelegd, rechtstreeks van toepassing voor zover de uitvoering van de uit de richtlijn voortvloeiende rechten ter discussie staat.55. Verzoeker beroept zich op zijn recht uit hoofde van artikel 3, lid 1, van de richtlijn om zijn arbeidsbetrekking met de verkrijger, In-pulso, in geval van een overgang van een onderneming voort te zetten.
102.
De partijen in de procedure hebben in hun schriftelijke en mondelinge antwoorden op de vragen van het Hof echter bevestigd dat volgens Spaans recht de kracht van gewijsde, die overeenkomstig artikel 124, lid 13, onder b), gelezen in samenhang met artikel 160, LJS, verbonden is aan de rechterlijke beslissing die in het kader van de procedure voor collectief ontslag is gegeven jegens de wettelijke werknemersvertegenwoordigers, niet eraan in de weg staat dat een particulier gebruikmaakt van de rechtsmiddelen waarin de richtlijn voorziet. Volgens Spaans recht strekt de bindende kracht zich enkel uit tot het voorwerp van de procedure. Artikel 160, lid 5, LJS bepaalt dat de aan een rechterlijke beslissing verbonden kracht van gewijsde in dat verband zich uitstrekt tot individuele vorderingen ‘die hetzelfde voorwerp hebben of met die beslissing rechtstreeks verband houden’. De vraag die door de individuele vordering in deze zaak aan de orde werd gesteld, namelijk of een eenheid van Músicos op In-pulso was overgegaan, vormde echter niet het voorwerp van de collectieve procedure.
103.
Het arrest van 19 juni 2013 betreffende het collectief ontslag stelt vast dat het ontslag om economische redenen gerechtvaardigd was en dat er geen sprake was van een overgang van de School op de Ayuntamiento. In de aanhef van de motivering van het arrest56. van de Tribunal Supremo van 17 november 2014, waarbij de uitspraak van de Tribunal Superior van 19 juni 2013 wordt bevestigd, wordt het voorwerp van de collectieve procedure duidelijk omschreven en daarbij wordt verklaard dat, naast het punt van de door Músicos aangevoerde economische redenen, de vraag was of de stopzetting van het onderwijs door Músicos tot een overgang van de School op de Ayuntamiento had geleid. De vraag die in de onderhavige zaak aan de orde wordt gesteld, betreft echter niet een overgang op de Ayuntamiento maar op In-pulso. Deze feiten van het hoofdgeding zijn in de collectieve procedure niet aan bod gekomen. Het hoofdgeding heeft betrekking op feiten die zich later hebben voorgedaan en mogelijkerwijs met een andere verkrijger. De verweerder, In-pulso, die de verkrijger in het hoofdgeding is, bestond zelfs nog niet toen de uitspraak betreffende het collectief ontslag op 19 juni 2013 werd gedaan. Feiten die zich nadien hebben voorgedaan, konden niet worden beoordeeld in de collectieve procedure, die volgens de uiteenzettingen van de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeslissing, beperkt was tot de feiten die zich hadden voorgedaan tot op de dag van de mondelinge behandeling in de collectieve procedure. Deze behandeling vond plaats op 22 mei 2013, en derhalve maakte de hervatting van de School door In-pulso in september 2013 geen deel uit van het voorwerp van de collectieve procedure.
104.
Volgens Spaans recht belet de kracht van gewijsde dus niet dat later in de individuele procedure tot de slotsom wordt gekomen dat er sprake is van een overgang, aangezien de vraag of een overdracht aan In-pulso heeft plaatsgevonden niet aan bod was gekomen in de eerdere uitspraak over het collectief ontslag. Dat is niet alleen bevestigd door de Spaanse regering en de Commissie, maar ook, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, door de rechter in eerste aanleg in het hoofdgeding (Juzgado de lo Social n.o 4 de Valladolid), die zijn vaststellingen over een overgang op In-pulso niet heeft gebaseerd op de kracht van gewijsde, maar daarover ten gronde heeft beslist met de overweging dat een periode van inactiviteit van vijf maanden zijns inziens te lang was om te concluderen dat er sprake was van een overgang.
105.
Ten slotte zou ik erop willen wijzen dat de verwijzende rechter het Hof niet heeft gevraagd of het feit dat hij bij zijn uitspraak over het individuele ontslag gebonden was aan de economische redenen die de Tribunal Superior in zijn eerdere uitspraak van 19 juni 2013 over het collectief ontslag had vastgesteld, schending van artikel 47 van het Handvest oplevert, maar enkel de vraag aan de orde heeft gesteld of er sprake is van een overgang.57.
IV. Conclusies
106.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Sala de lo Social del Tribunal Superior de Justicia de Castilla y León als volgt te beantwoorden:
- ‘1)
Aangenomen moet worden dat er geen sprake is van overgang in de zin van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, wanneer de concessiehouder van een gemeentelijke muziekschool, aan wie de gemeente alle materiële middelen (ruimten, instrumenten, leslokalen, meubilair) ter beschikking stelt, die zijn eigen personeel in dienst neemt en die zijn diensten per schooljaar verleent, zijn activiteiten beëindigt per 1 april 2013, dat wil zeggen twee maanden vóór het einde van het schooljaar, en alle materiële middelen teruggeeft aan de gemeente, die de activiteiten niet hervat om het schooljaar 2012/2013 af te ronden, maar na een nieuwe aanbesteding de concessie gunt aan een nieuwe opdrachtnemer, die de activiteiten hervat in september 2013, bij aanvang van het nieuwe schooljaar 2013/2014, waartoe de gemeente hem de noodzakelijke materiële middelen (ruimten, instrumenten, leslokalen, meubilair) overdraagt waarover voorheen de vorige opdrachtnemer beschikte.
- 2)
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23 moet aldus worden uitgelegd dat in de omschreven omstandigheden — waarin de eerste opdrachtnemer zich door de wanprestatie van de opdrachtgever (de gemeente) genoopt ziet zijn activiteiten te beëindigen en het voltallige personeel te ontslaan, en waarin de opdrachtgever vervolgens de materiële middelen overdraagt aan een tweede opdrachtnemer, die dezelfde activiteiten voortzet — het ontslag van de werknemers van de eerste opdrachtnemer plaatsvond ‘om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen’ en niet het gevolg was van ‘de overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging’, welke ontslaggrond bij dat artikel wordt verboden.
- 3)
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een rechter of een rechterlijke instantie verbiedt ten gronde te beslissen over de vorderingen van een werknemer die zijn in het kader van een collectief ontslag gegeven ontslag aanvecht in een individuele procedure, teneinde de rechten te doen gelden die voortvloeien uit richtlijn 2001/23 en uit richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, wanneer er een eerdere, in kracht van gewijsde gegane uitspraak over het collectief ontslag is gewezen in een procedure waarin de werknemer geen partij kon zijn, terwijl de vakorganisaties in het bedrijf en alle wettelijke werknemersvertegenwoordigers dat wel waren of konden zijn, wanneer volgens het nationale recht de bindende kracht van die collectieve uitspraak niet verder reikt dan het voorwerp van de procedure en dat voorwerp verschilt van dat wat in de individuele procedure aan de orde is.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑12‑2017
Oorspronkelijke taal: Engels.
Zie de vaststellingen van de Sala de lo Social del Tribunal Supremo (kamer voor arbeids- en socialezekerheidszaken van de hoogste rechterlijke instantie, Spanje; hierna: ‘Tribunal Supremo’) in zijn arrest van 17 november 2014 (cassatieberoep 79/2014), punt 4, waarvan een afschrift door In-pulso Musical Sociedad Cooperativa (hierna: ‘In-pulso’) aan de verwijzende rechter is overgelegd. Deze uitspraak is vermeld in de onderstaande punten 17, in fine, en 102.
Zie de vaststellingen van de Tribunal Supremo in zijn arrest van 17 november 2014, punt 4.
In september 2012 was Músicos de enige inschrijver. Zie de vaststellingen van de Juzgado de Instrucción (onderzoeksrechter) n.o 6 de Valladolid (hierna: ‘Juzgado de Instrucción’) in de beschikking van 7 april 2016 tot afwijzing van het verzoek om een versnelde procedure in strafzaak 2186/2014, die werd gegeven in een procedure in verband met het hoofdgeding en die In-pulso heeft overgelegd aan de verwijzende rechter.
Músicos bood plaats voor 600 studenten maar uiteindelijk schreven zich slechts 261 studenten in, welk aantal uiteindelijk daalde tot 240. Volgens de vaststellingen in de beschikking van de Juzgado de Instrucción van 7 april 2016, gaven ongeveer 250 leerlingen de voorkeur aan de nieuwe muziekschool onder de benaming ‘MUSICALIA’, die begin september 2012 was opgericht door een voormalige leraar van Músicos, die alle leraren bij Músicos een baan bij MUSICALIA aanbood, waarbij 15 onder hen dat aanbod aanvaardden, met dien verstande dat zij niet allemaal uitsluitend voor MUSICALIA werkten.
Dit tekort bedroeg in het eerste trimester van 2013 58 403,73 EUR en op 1 april 2013 bedroeg het 48 952,74 EUR voor het tweede trimester; zie de vaststellingen van de Tribunal Supremo in zijn arrest van 17 november 2014, punt 4.
Zie de vaststellingen in, het arrest van de Tribunal Supremo van 17 november 2014, punt 4.
Zie de oprichtingsakte van In-pulso van 19 juli 2013 in het nationale procesdossier.
In-pulso nam geen enkele voormalige werknemer van Músicos in dienst; zie de verklaringen van In-pulso op blz. 10 van haar opmerkingen.
Zie arrest van 24 januari 2002, Temco, C-51/00, EU:C:2002:48, punt 21; zie eveneens de conclusie van advocaat-generaal Geelhoed in de zaak Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:361, punt 46.
Zie arresten van 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punt 11, en 25 januari 2001, Liikenne, C-172/99, EU:C:2001:59, punt 28.
Zie arresten van 10 december 1998, Hidalgo, C-173/96 en C-247/96, EU:C:1998:595, punt 24; 25 januari 2001, Liikenne, C-172/99, EU:C:2001:59, punt 19, en 20 juli 2017, Piscarreta Ricardo, C-416/16, EU:C:2017:574, punt 31.
Zie arrest van 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punt 16.
Zie arrest van 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punt 13.
Aangaande het doorslaggevende belang van de activiteit voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn: zie onder andere arresten van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punten 11 en 12, en 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punt 10.
Zie punt 12 hierboven.
Zie de bestuursrechtelijke overeenkomst die voorzag in een gegarandeerd inkomen voor Músicos, los van het aantal ingeschreven leerlingen.
Músicos was niet op zoek gegaan naar andere inkomsten, noch had het contracten met andere partijen gesloten of lokalen gevonden waarin muziekles in dat geheel kon worden gegeven (in tegenstelling tot individuele, particuliere muziekleraren die bij hen thuis lesgeven).
Zie Grau, T., en Hartmann, F., in Preis, U., en Sagan, A. (uitgevers), Europaïsches Arbeitsrecht, Keulen, 2015, § 11, punt 20, met verwijzing naar het arrest Rygaard; en Kocher, E., Europaïsches Arbeitsrecht, Baden-Baden, 2016, § 5, punt 154: ‘auf Dauer angelegt’.
Zie arrest van 19 september 1995, Rygaard, C-48/94, EU:C:1995:290, punt 14.
Zie arrest van 19 september 1995, Rygaard, C-48/94, EU:C:1995:290, punt 13.
Zie arrest van 19 september 1995, Rygaard, C-48/94, EU:C:1995:290, punt 20.
Zie bijvoorbeeld arresten van 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punt 21 (‘in bepaalde sectoren, waarin de arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de activiteit, kan een groep werknemers die duurzaam een gemeenschappelijke activiteit verricht, een economische entiteit vormen’); 24 januari 2002, Temco, C-51/00, EU:C:2002:48, punt 26, en 21 oktober 2010, Albron Catering, C-242/09, EU:C:2010:625, punt 32, alsmede de conclusie van advocaat-generaal Geelhoed in de zaak Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:361, punten 24 en 70.
Zie arresten van 15 juni 1988, Bork International, 101/87, EU:C:1988:308, punt 17; 20 juli 2017, Piscarreta Ricardo, C-416/16, EU:C:2017:574, punt 49, en beschikking van 15 september 2010, Briot, C-386/09, EU:C:2010:526, punt 27.
Zie de eerste alinea van artikel 4, lid 1, van de richtlijn en de rechtspraak in dat verband, bijvoorbeeld: arrest van 12 maart 1998, Dethier Équipement, C-319/94, EU:C:1998:99, punten 33-36.
Zie overweging 3. Zie eveneens arresten van 17 december 1987, Ny Mølle Kro, 287/86, EU:C:1987:573, punt 25, en 26 mei 2005, Celtec, C-478/03, EU:C:2005:321, punt 26.
Zie arresten van 17 december 1987, Ny Mølle Kro, 287/86, EU:C:1987:573, punt 25, en 26 mei 2005, Celtec, C-478/03, EU:C:2005:321, punt 26.
Zie de conclusie van advocaat-generaal Lenz in de zaak Dethier Équipement, C-319/94, EU:C:1996:291, punt 58, die een dergelijk economisch argument aanvoert voor de uitlegging van artikel 4, lid 1, van de richtlijn.
Zie de conclusie van advocaat-generaal Lenz in de zaak Dethier Équipement, C-319/94, EU:C:1996:291, punt 58, aangaande een vereffenaar die deze mogelijkheid vóór de verkoop van de onderneming aanwendt als een besparingsmaatregel.
Deze opmerking wordt bijvoorbeeld gemaakt door Bauer, J.-H., ‘Christel Schmidt lässt grüßen: Neue Hürden des EuGH für Auftragsvergabe’, Neue Zeitschrift für Arbeitsrecht (NZA), 2004, blz. 14, zie blz. 17.
De president van de Vijfde kamer, José Luís da Cruz Vilaça, maakte tijdens de hoorzitting deze opmerking door het begrip ‘concessie’ te gebruiken.
Dit vormt geen beletsel voor andere instrumenten tot bescherming van werknemers, die kunnen worden aangetroffen in het nationale arbeidsrecht of in het arbeidsrecht van de EU en die rekening zouden kunnen houden met de dominante positie van de Ayuntamiento en een bepaalde verantwoordelijkheid ten aanzien van de werknemers, die er vanuit gaan dat zij beschermd zijn maar uiteindelijk door hun broze werkgevers zonder enige bescherming worden achtergelaten. Wat de bescherming door de onderhavige richtlijn betreft, bracht advocaat-generaal Lenz in punt 56 van zijn conclusie in de zaak Dethier Équipement, C-319/94, EU:C:1996:291, in herinnering dat het bestaan van een arbeidsbetrekking op het tijdstip van de overgang op basis van het nationale recht moet worden beoordeeld. In de onderhavige zaak moet er verder op worden gewezen dat de concurrent MUSICALIA een baan had aangeboden aan alle leraren die bij Músicos in dienst waren (zie voetnoot 5 hierboven).
Aangaande zaken zoals Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, en CLECE, C-463/09, EU:C:2011:24, mag worden aangenomen dat dit de meer gangbare situatie is.
Zie arresten van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punten 11 en 12, en 19 mei 1992, Redmond Stichting, C-29/91, EU:C:1992:220, punt 23. Zie eveneens arresten van 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punt 10, Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 29, en 13 september 2007, Jouini e.a., C-458/05, EU:C:2007:512, punt 23.
Zie arrest van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punt 13 (‘de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen’).
Zie arresten van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punt 13; 19 mei 1992, Redmond Stichting, C-29/91, EU:C:1992:220, punt 24; 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punt 14, en 20 november 2003, Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 33.
Bijvoorbeeld arresten van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punt 13; 19 mei 1992, Redmond Stichting, C-29/91, EU:C:1992:220, punt 24; 7 maart 1996, Merckx en Neuhuys, C-171/94, punt 17, en 20 november 2003, Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 34.
Zie arresten van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punt 14, en 19 mei 1992, Redmond Stichting, C-29/91, EU:C:1992:220, punt 25.
Zie arresten van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punt 14, en 19 mei 1992, Redmond Stichting, C-29/91, EU:C:1992:220, punt 25.
Zie arresten van 20 november 2003, Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 41, en 15 december 2005, Güney-Görres en Demir, C-232/04 en C-233/04, EU:C:2005:778, punt 37.
Zie arresten van 19 september 1995, Rygaard, C-48/94, EU:C:1995:290, punt 22; 20 november 2003, Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 41, en 15 december 2005, Güney-Görres en Demir, C-232/04 en C-233/04, EU:C:2005:778, punt 37.
Zie arrest van 15 december 2005, Güney-Görres en Demir, C-232/04 en C-233/04, EU:C:2005:778, punten 39–41.
Zie onder andere arresten van 19 september 1995, Rygaard, C-48/94, EU:C:1995:290, punt 17; 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punt 13 (‘vrijwel al het personeel’), en 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punten 19 en 21.
Zie arrest van 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141, punten 3 en 4.
Zie arrest van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punt 3.
Zie punt 72.
Zie arrest van 25 januari 2001, Liikenne, C-172/99, EU:C:2001:59, punt 28.
Zie arrest van 20 november 2003, Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, punt 36.
Zie arresten van 11 maart 1997, Süzen, C-13/95, EU:C:1997:141; 25 januari 2001, Liikenne, C-172/99, EU:C:2001:59; 20 november 2003, Abler e.a., C-340/01, EU:C:2003:629, en 15 december 2005, Güney-Görres en Demir, C-232/04 en C-233/04, EU:C:2005:778.
Ik wens te benadrukken dat deze kwestie niet identiek is aan de andere tijdgerelateerde kwestie in deze conclusie, die ziet op het bestaan van de eenheid vóór de overgang (zie bovenstaande punten 46 e.v.). In de onderhavige context wordt er vanuit gegaan dat de eenheid bestaat en is de vraag of — in het geval dat Músicos als eenheid nog bestond — zij identiek was aan de later bestaande eenheid onder de auspiciën van In-pulso.
Zie arrest van 17 december 1987, Ny Mølle Kro, 287/86, EU:C:1987:573, punten 18-21, aangaande de exploitatie van een restaurant dat enkel in de zomer op regelmatige basis functioneert. Wat een tijdelijke sluiting tijdens de feestdagen betreft: zie ook arrest van 15 juni 1988, Bork International, 101/87, EU:C:1988:308, punt 16.
Zie arrest van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, EU:C:1986:127, punt 12.
Zie punt 72 hierboven.
Zie arrest van 12 maart 1998, Dethier Équipement, C-319/94, EU:C:1998:99, punten 33-36.
Dit is in overeenstemming met artikel 51, lid 1, van het Handvest, volgens welke de bepalingen van dit Handvest enkel zijn gericht tot de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen.
Zie op blz. 6 onder de titel ‘Fundamentos de derecho. Primero’ van het arrest van de Tribunal Supremo van 17 november 2014, dat In-pulso als bijlage heeft gevoegd bij haar antwoord op de schriftelijke vragen.
Hoewel de verwijzende rechter het feit aanhaalt dat de op de bestuursrechtelijke overeenkomst gegronde vordering van Músicos tot betaling van het tekort aan betaalde lesgelden werd toegewezen, trekt hij niet in twijfel dat de economische situatie waarin Músicos zich in de betrokken periode bevond het ontslag rechtvaardigde. Dit had een vraag kunnen zijn die betrekking had kunnen hebben op de wisselwerking tussen de onderhavige richtlijn en richtlijn 98/59/EG van de Raad inzake collectief ontslag, die de verwijzende rechter terloops ter sprake heeft gebracht. In de zaak Mono Car Styling, C-12/08, EU:C:2009:466, heeft het Hof de vraag behandeld of deze eerdere richtlijn inbreuk maakt op het recht van individuele werknemers op een eerlijk proces uit hoofde van artikel 6 EVRM omdat het in richtlijn 98/59/EG van de Raad neergelegde recht op voorlichting en raadpleging enkel aan representatieve vakorganisaties werd toegekend. Volgens het Hof was er geen sprake van een inbreuk op de grondrechten van de individuele werknemer op grond dat de rechten uit hoofde van de richtlijn ten goede moeten komen aan een groep van werknemers en dus collectief van aard zijn.