Ik ga ervan uit dat dit tijdig is gebeurd op grond van het volgende. Het hof heeft de verdachte bij verstek veroordeeld. De dagvaarding in hoger beroep is uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie. Voorts is een afschrift verstuurd naar het adres van de verdachte in [plaats] . De verdachte heeft de zitting van het hof waarop de uitspraak is gedaan eveneens niet bijgewoond. I.c. moet op grond van art. 432 lid 2 Sv cassatie worden ingesteld binnen veertien dagen nadat de verdachte bekend is geworden met het arrest. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is niet vast komen te staan dat de verdachte langer dan veertien dagen voor het instellen van het cassatieberoep bekend is geworden met het arrest.
HR, 11-10-2022, nr. 20/04279
ECLI:NL:HR:2022:1408
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-10-2022
- Zaaknummer
20/04279
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1408, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑10‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:706
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2020:4151
ECLI:NL:PHR:2022:706, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑08‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1408
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl rijbewijs is ingevorderd (art. 9.7 WVW 1994). Kan klacht dat verdachte zich in verdediging geschaad acht omdat hij niet is verschenen op zitting van hof aangezien hij niets afwist van enige zitting, worden aangemerkt als cassatiemiddel? Voor onderzoek door cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie a.b.i. wet. Als zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over schending van bepaalde rechtsregel en/of verzuim van toepasselijk vormvoorschrift door rechter die bestreden uitspraak heeft gewezen. Schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven. Geen middelen ingediend, verdachte n-o. CAG gaat in op andere reden voor niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep, nu volmacht tot instellen cassatieberoep per e-mail en cassatieschriftuur niet verklaring van raadsman bevatten dat hij door verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04279
Datum 11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 september 2020, nummer 20-002311-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I. Wudka, advocaat te Maastricht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Als cassatierechter onderzoekt de Hoge Raad alleen cassatiemiddelen (klachten) als in de wet bedoeld. Als een zodanig cassatiemiddel kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
2.2
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met cassatiemiddelen heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Dat brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.
Conclusie 30‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep. E-mailbericht waarmee de raadsman namens de verdachte het cassatieberoep heeft ingesteld, is niet rechtsgeldig nu het e-mailbericht niet de verklaring van de raadsman bevat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het cassatieberoep (vgl. ECLI:NL:HR:2022:909). Ook de cassatieschriftuur bevat niet de verklaring van de raadsman dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot de indiening daarvan. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raadsman de aan de schriftuur klevende gebreken niet afdoende hersteld. Tot slot bevat de schriftuur geen cassatiemiddel als in de wet bedoeld. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04279
Zitting 30 augustus 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 21 september 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte.1.
2. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1.
Het cassatieberoep is naar mijn oordeel niet-ontvankelijk en wel om de navolgende redenen.
2.2.
Uit de stukken van het geding kan over de procesgang bij de Hoge Raad tot nu toe het volgende worden opgemaakt.
2.2.1.
Op 22 december 2020 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De cassatieakte houdt het volgende in:
“Akte cassatie
Heden, 22 december 2020, verscheen ter griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch:
[betrokkene 1] ,
administratief ambtenaar bij dit gerechtshof,
blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht ontvangen d.d. 22 december 2020, schriftelijk gemachtigde van:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1989,
wonende te [plaats] , [a-straat 1] ,
die verklaarde beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van 21 september 2020, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen, door dit hof gewezen in de zaak met parketnummer 20-002311-18 tegen [verdachte] voornoemd.
Waarvan akte, door de comparant en de griffier getekend.”
2.2.2.
Aan de cassatieakte is een e-mailbericht gehecht, dat is verzonden op 22 december 2020 om 11:45 uur aan de strafgriffie van het hof. Het e-mailbericht houdt het volgende in2.:
“Per mail: strafgriffie.hof-she@rechtspraak.nl
Maastricht, 22 augustus 2019
Inzake : [verdachte] / O.M. II
Onze ref. : O7317W
Uw ref. : 20-002311-18
Bij deze machtigt ondergetekende advocaat, de medewerker van de strafgriffie van het gerechtshof te Den Bosch, beroep in cassatie in te stellen, d.d. heden tegen het arrest van het Hof van 21 september 2020 kenmerk 20-002311-18, betreffende mijn cliënt, [verdachte] , * [geboortedatum] -1989 en wonende te [plaats] , aan de [a-straat 1] .
Ondergetekende ontvangt gaarne met omgaande afschrift van de akte rechtsmiddel.
Hoogachtend,mr. I. Wudka
Advocaat”
2.2.3.
Het e-mailbericht bevat onderaan (een afbeelding van) de handtekening van I. Wudka.
2.2.4.
Op 21 januari 2021 heeft I. Wudka zich bij de Hoge Raad gesteld als advocaat van de verdachte.
2.2.5.
Op 25 februari 2021 heeft de griffie van de Hoge Raad, ingevolge het bepaalde in art. 434 lid 1 Sv, de stukken van het geding ontvangen.
2.2.6.
Op 23 maart 2021 is de aanzegging als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv betekend aan een medewerker van het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en als gewone brief verzonden aan het in de akte van uitreiking vermelde adres van de verdachte [a-straat 1] [plaats] . Deze aanzegging bevat onder meer de mededeling dat op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep binnen 60 dagen door een advocaat een cassatieschriftuur moet worden ingediend bij de Hoge Raad. De in art. 437 lid 2 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 25 mei 2021. De raadsman van de verdachte is op dezelfde dag schriftelijk in kennis gesteld van de betekening van de aanzegging en de termijn waarbinnen een cassatieschriftuur dient te worden ingediend.
2.2.7.
Op 11 mei 2021 is per fax bij de Hoge Raad een door de raadsman ondertekende cassatieschriftuur binnengekomen. Bovenaan de cassatieschriftuur staat de tekst “SCHRIFTUUR” vermeld. Verder houdt de cassatieschriftuur het volgende in3.:
“Inzake : [verdachte] / O.M. IIOnze ref. : O7525W/ML/21-00067835
Uw ref. : zaaknr. 20/04279Maastricht, 21 januari 2021Grootedelachtbaar College,
[verdachte] , wonende te [plaats] aan de [b-straat 1] , [plaats] , heeft cassatie aangetekend tegen hat arrets van het Hof te ‘s-Hertogenbosch van 20 september 2020.
Dat heeft hij gedaan om de hiernavolgende reden:
Appellant acht zich zeer in zijn verdediging geschaad, omdat hij niet is kunnen verschijnen op zitting van het Hof van 7 september 2020. Dit komt omdat appellant niets afwist van enige zitting.
In het proces-verbaal van de zitting van 7 september 202, val weliswaar te lezen dat op bladzijde 1 van dit proces-verbaal dat de voorzitter constateert dat de vertekening van de dagvaarding rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
Maar in feite heeft appellant nooit enige oproeping gezien of in ontvangst mogen nemen.
De gerechtelijke brief zou verzonden zijn naar het adres [a-straat 1] , [plaats] . Uw college gelieve te controleren hoe en of dat ook wel feitelijk is gebeurd, en daaraan de gevolgen te verbinden, welke uw college gerade lijken.Hoogachtend,mr. I. WudkaAdvocaat-gemachtigde”
2.2.8.
Op 12 mei 2021 is een (origineel) door de raadsman ondertekend exemplaar van de cassatieschriftuur d.d. 11 mei 2021 bij de Hoge Raad binnengekomen. De gefaxte cassatieschriftuur en het nagezonden exemplaar bevatten echter verschillen. Zo wordt in de gefaxte cassatieschriftuur als datum van de zitting van het hof “7 september 202” vermeld, terwijl in het nagezonden exemplaar de juiste datum van “7 september 2020” is opgenomen. Een belangrijker verschil is dat in het nagezonden exemplaar de tekst “dat ook wel feitelijk is gebeurd, en daaraan de gevolgen te verbinden, welke uw college gerade lijken” is weggevallen.
2.2.9.
Op 21 juni 2022 heeft de rolraadsheer, ingevolge art. 4.3.3.4. van het Procesreglement van de Hoge Raad, de raadsman erop geattendeerd dat uit de door hem ingediende cassatieschriftuur d.d. 11 mei 2021 niet voldoende duidelijk blijkt dat hij tot de indiening daarvan bepaaldelijk is gevolmachtigd. De rolraadsheer heeft de raadsman de mogelijkheid geboden om dit verzuim uiterlijk 5 juli 2022 te herstellen.
2.2.10.
Op 27 juni 2022 heeft de griffier van de Hoge Raad de raadsman bericht dat bij een nadere controle is gebleken dat de inhoud van de door hem ingediende cassatieschriftuur d.d. 12 mei 2022 niet overeenkomt met de inhoud van de cassatieschriftuur die hij op 11 mei 2022 per fax aan de Hoge Raad heeft verstuurd. De griffier van de Hoge Raad heeft de raadsman in de gelegenheid gesteld om uiterlijk tot en met 5 juli 2022 het origineel van de door hem gefaxte cassatieschriftuur naar de Hoge Raad toe te sturen. Dit keer is er van de zijde van de Hoge Raad een kennelijke vergissing gemaakt bij het vermelden van de data van indiening van de cassatieschriftuur. Uit de gedingstukken blijkt dat op 11 mei 2021 de cassatieschriftuur per fax is verstuurd aan de Hoge Raad en op 12 mei 2021 het origineel is binnengekomen bij de Hoge Raad. Gelet hierop ga ik ervan uit dat de vermelding van de data van 11 mei 2022 en 12 mei 2022 door de griffier van de Hoge Raad in zijn bericht van 27 juni 2022 verschrijvingen zijn en bedoeld zal zijn 11 mei 2021 en 12 mei 2021.
2.2.11.
Op 28 juni 2022 heeft de raadsman per gefaxte brief gereageerd op het bericht van de griffier van de Hoge Raad en kennelijk op de brief van de rolraadsheer d.d. 21 juni 2022, ook al schrijft hij dat hij deze laatste brief nimmer heeft ontvangen. Hij laat in zijn reactie weten dat hij geen cassatieschriftuur heeft ingediend op 11 mei 2022 (hetgeen feitelijk juist is, maar de raadsman had uit de overige gegevens waaronder het zaaknummer moeten begrijpen dat de cassatieschriftuur ingezonden op 11 mei 2021 was bedoeld) en dat hij wel bepaaldelijk is gevolmachtigd. Aan het verzoek van de griffier om het origineel van de gefaxte cassatieschriftuur naar de Hoge Raad toe te sturen heeft hij niet voldaan. De brief van de raadsman houdt het volgende in:
Inzake : [verdachte] / O.M. IIOnze ref. : O7525W/ML/22-00068134Uw ref. : zaaknr. 20/04279Maastricht, 28 juni 2022
Grootedelachtbaar College,
Hierbij refereer ik aan uw brief / bericht van 27 juni 2022.
U refereert naar een bericht van 21 juni 2022 in verband met een bepaaldelijke volmacht betrekking hebbende op een schriftuur van 11 mei 2022.
Volgens mij is er een omissie in het spel, ik heb geen schriftuur verstuurd op 11 mei 2022 en ook heb ik nimmer uw bericht van 21 juni 2022 ontvangen.
Tevens deel ik u mede dat ik wel bepaaldelijk volmachtigd ben.Hoogachtend,
mr. I. WudkaAdvocaat-gemachtigde”
2.3.
Dan kom ik nu toe aan de ontvankelijkheidskwestie.
2.4.
Een advocaat kan namens de verdachte beroep in cassatie instellen door middel van het verlenen van een daartoe strekkende schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker. In de cassatiefase moet die volmacht de verklaring van de advocaat inhouden dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het cassatieberoep.4.
2.5.
Een e-mailbericht is niet zo een schriftelijke volmacht. Een als bijlage bij een e-mail gevoegde brief, inhoudende een schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte of betrokkene een rechtsmiddel aan te wenden, moet echter wel als een schriftelijke volmacht worden aangemerkt indien5.:
(i) het e-mailbericht, met bijlage, is verzonden naar een e-mailadres dat door het gerecht is aangewezen voor communicatie met de griffiemedewerkers inzake de aanwending van rechtsmiddelen in strafzaken; en
(ii) de schriftelijke volmacht voldoet aan de eisen die de Hoge Raad heeft geformuleerd in zijn arrest van 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, waaronder de verklaring dat de advocaat bepaaldelijk is gevolgmachtigd tot het instellen van het rechtsmiddel.
2.6.
Een volmacht die niet inhoudt een verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van beroep in cassatie, is onvolkomen. In cassatie kan een dergelijk verzuim echter voor gedekt worden gehouden indien kort gezegd ten vervolge op het ingestelde cassatieberoep namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die in de cassatieschriftuur heeft verklaard door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het indienen van de cassatieschriftuur.6.
2.7.
Als de door een advocaat ingediende cassatieschriftuur niet de verklaring van de advocaat bevat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot de indiening daarvan, dan moet de rolraadsheer ingevolge art. 4.3.3.4. van het Procesreglement van de Hoge Raad de raadsman in de gelegenheid stellen tot het alsnog afleggen van die verklaring binnen een daartoe te stellen termijn.
2.8.
In de onderhavige zaak is in het e-mailbericht, waarmee de raadsman de medewerker van de strafgriffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch machtigt om namens de verdachte beroep in cassatie in te stellen tegen het bestreden arrest, niet de verklaring van de raadsman opgenomen dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd het cassatieberoep in te stellen en is evenmin een schriftelijke volmacht met deze strekking als bijlage meegezonden. Dat laatste leidde tot voor kort tot niet-ontvankelijkheid.7.Uit een recent arrest van de Hoge Raad van 21 juni 20228.volgt echter dat de enkele omstandigheid dat de inhoud van de volmacht niet is opgenomen in een bijlage bij het e-mailbericht onvoldoende grond is om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep, mits deze volmacht is opgenomen in het e-mailbericht zelf en voldoet aan de daaraan te stellen eisen zoals weergegeven in randnummer 2.5. en is voorzien van de ondertekening door de advocaat.
2.9.
Het e-mailbericht waarmee de raadsman de griffiemedewerker van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft gemachtigd om namens de verdachte beroep in cassatie in te stellen, is voorzien van (een afbeelding van) de handtekening van de raadsman. Gelet op het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2022, kan het e-mailbericht niet als volmacht worden aangemerkt omdat het niet een verklaring van de raadsman bevat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het cassatieberoep.
2.10.
Dit verzuim zou niet tot niet-ontvankelijkheid hoeven te leiden, als na het instellen van het cassatieberoep een rechtsgeldige cassatieschriftuur zou zijn ingediend. In de onderhavige zaak is dat niet het geval. De gefaxte cassatieschriftuur en het nagezonden exemplaar, waarvan de inhoud (nog steeds) niet met elkaar overeenkomt, bevatten immers niet de verklaring van de raadsman dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot de indiening daarvan. Het enige dat in de cassatieschriftuur kan wijzen op een mogelijke volmacht is de ondertekening daarvan door de raadsman met de tekst “Advocaat-gemachtigde”. Mijns inziens levert een dergelijke ondertekening echter niet een verklaring van een advocaat op dat hij door degene namens wie hij optreedt bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het indienen van de cassatieschriftuur.
2.11.
De rolraadsheer heeft de raadsman erop gewezen dat uit de door hem ingediende cassatieschriftuur d.d. 11 mei 2021 onvoldoende blijkt dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot de indiening daarvan. De rolraadsheer heeft de raadsman tot en met 5 juli 2022 de tijd gegeven om alsnog te verklaren dat hij bepaaldelijk is gevolmachtigd tot de indiening van de cassatieschriftuur. In zijn reactie van 28 juni 2022 heeft de raadsman laten weten dat hij geen cassatieschriftuur heeft ingediend op 11 mei 2022 en dat hij “wel bepaaldelijk gevolmachtigd” is zonder daarbij te vermelden dat die volmacht betrekking heeft op de indiening van de schriftuur namens de verdachte. Ik heb, gelet op de hele voorgeschiedenis zoals hierboven is geschetst, enige moeite deze woorden aan te merken als de verklaring van de raadsman dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het indienen van de cassatieschriftuur. Ik ben (dan ook) geneigd om tot de conclusie te komen dat de raadsman van de verdachte niet op een rechtsgeldige wijze cassatie heeft ingesteld zoals is voorgeschreven in art. 450 Sv en dit verzuim evenmin afdoende heeft hersteld door een rechtsgeldig ingediende schriftuur conform art. 452 lid 2 Sv, ook al is hij in de gelegenheid gesteld de aan de schriftuur klevende gebreken te herstellen. Daarbij neem ik ook in aanmerking dat hij heeft nagelaten het origineel van de door hem op 11 mei 2021 gefaxte schriftuur aan de Hoge Raad toe te zenden.
2.12.
Mocht de Hoge Raad van oordeel zijn dat ik hierin te streng ben, dan ben ik van mening dat de schriftuur die is ingediend, ook al ga ik uit van de versie die is gefaxt op 11 mei 2021, geen cassatiemiddel in de zin der wet bevat, nu hierin niet een stellige en duidelijke klacht wordt geformuleerd over de schending van een bepaalde rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter.9.
2.13.
Al met al kom ik tot de conclusie dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
3. Conclusie
3.1.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2022
Het e-mailbericht vermeldt 22 augustus 2019 als de datum van verzending. Dit zal op een vergissing berusten. Het e-mailbericht is ontvangen op 22 december 2020. Op die dag is ook naar aanleiding van dit e-mailbericht door een griffiemedewerker van het hof beroep in cassatie ingesteld tegen het bestreden arrest. Het e-mailbericht vermeldt bovendien de datum van het arrest dat is gewezen op 21 september 2020.
Ook hier valt op dat de schriftuur (kennelijk abusievelijk) op 21 januari 2021 is gedateerd.
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102 m.nt. M.J. Borgers.
HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654, NJ 2017/119 m.nt. B.F. Keulen, herhaald in HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:368, NJ 2021/200 m.nt. W.H. Vellinga.
HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924, NJ 2013/416 m.nt. M.J. Borgers.
Vgl. HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2154 en de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt daaraan voorafgaand en de conclusie van mijn ambtgenoot Paridaens voorafgaand aan HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:909.
HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:909.
Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer, p. 179-181.