CRvB, 18-09-2007, nr. 06/1389 WWB
ECLI:NL:CRVB:2007:BB3987
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
18-09-2007
- Magistraten
C. van Viegen, J.J.A. Kooijman, L.H. Waller
- Zaaknummer
06/1389 WWB
- LJN
BB3987
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursprocesrecht (V)
Staatsrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:BB3987, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 18‑09‑2007
Uitspraak 18‑09‑2007
C. van Viegen, J.J.A. Kooijman, L.H. Waller
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 31 januari 2006, 05/1764 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Algemeen Bestuur van het openbaar lichaam Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland, gevestigd te Gulpen, (hierna: Algemeen Bestuur)
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, hoger beroep ingesteld.
Namens het openbaar lichaam Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland (hierna: openbaar lichaam Pentasz) is een verweerschrift ingediend.
Het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam Pentasz (hierna: Dagelijks Bestuur) heeft antwoord gegeven op door de Raad gestelde vragen en diverse stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nadaud. Het Algemeen Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M.T.P.P. Gijsens, werkzaam bij het openbaar lichaam Pentasz.
II. Overwegingen
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving vanaf 17 juni 2000 een bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) vanwege de gemeente Vaals. Met ingang van 1 januari 2004 ontvangt appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege Pentasz.
Naar aanleiding van een door de politie opgemaakt proces-verbaal aangaande een in de woning van appellant aangetroffen hennepplantage, heeft de Sociale Recherche Pentasz Mergelland een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 31 januari 2005.
Bij — namens het Algemeen Bestuur door de directeur van het openbaar lichaam Pentasz (hierna: directeur) genomen en door een kwaliteitstoetser i.o. ondertekend — besluit van 25 maart 2005 is de bijstand van appellant over de periode van 3 mei 2003 tot en met 3 september 2003 ingetrokken en zijn de over die periode betaalde kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 4.436,61.
Bij — namens het Algemeen Bestuur door de directeur genomen — besluit van 8 augustus 2005 zijn de tegen het besluit van 25 maart 2005 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant aan de sociale dienst geen mededeling heeft gedaan van de hiervoor bedoelde hennepplantage, dat hij van deze activiteit en van de daaruit verkregen inkomsten geen administratie of boekhouding heeft bijgehouden, en dat als gevolg daarvan zijn recht op bijstand over de eerdergenoemde periode niet kan worden vastgesteld.
De rechtbank heeft — met bepalingen omtrent de proceskosten en het griffierecht — het tegen het besluit van 8 augustus 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het primaire besluit en het besluit op bezwaar zijn genomen door dezelfde functionaris, hetgeen in strijd is met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de besluitvorming in materieel opzicht wel juist geoordeeld.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad overweegt met betrekking tot het besluit van 8 augustus 2005 allereerst — ambtshalve — over de bevoegdheid van het Algemeen Bestuur om tot intrekking en tot terugvordering van de aan appellant verleende bijstand over te gaan het volgende.
Ten tijde van het nemen van dit besluit was van kracht de Gemeenschappelijke Regeling van de Regionale Sociale Dienst Mergelland van de gemeenten Eijsden, Gulpen-Wittem, Margraten, Meerssen en Vaals (hierna: gemeenschappelijke regeling). Op grond van de artikelen 4 en 5, onder a, van de gemeenschappelijke regeling voert Pentasz onder andere de taken van de deelnemende gemeenten uit in het kader van de Abw, de WWB en van enkele andere wetten waarvan de uitvoering aan gemeenten, al dan niet in medebewind, is opgedragen. De desbetreffende taken en bevoegdheden zijn daarbij overgedragen, inclusief de bevoegdheid om te besluiten op bezwaarschriften. Ter zake van de uitoefening van deze taken heeft het Algemeen Bestuur op 6 april 2004 het Directiestatuut van Pentasz Mergelland (hierna: directiestatuut) vastgesteld, waarbij diverse bevoegdheden zijn gemandateerd, onder meer aan de directeur. Tevens heeft het Algemeen Bestuur de directeur bevoegd verklaard om ten aanzien van terugvordering en verhaal van bijstand beleid vast te stellen. De directeur heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 25 april 2005 beleidsregels op te stellen betreffende herziening, intrekking, terugvordering, kwijtschelding, invordering en verhaal.
In artikel 1, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr), voor zover hier van belang, is bepaald dat de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten afzonderlijk of tezamen, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling kunnen treffen ter behartiging van de belangen van die gemeenten. Voorts dient ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wgr — voor zover hier van belang — de gemeenschappelijke regeling aan te geven welke bevoegdheden de besturen van de deelnemende gemeenten aan het bestuur van het openbaar lichaam overdragen.
De gemeenschappelijke regeling betreft zowel bevoegdheden van de gemeenteraden als die van de colleges van burgemeester en wethouders. Uit de gedingstukken is de Raad gebleken dat tot het aangaan van de gemeenschappelijke regeling uitsluitend is besloten door de raden van de hiervoor genoemde gemeenten, en dat deze regeling — zo volgt uit artikel 27, eerste lid, van de gemeenschappelijke regeling — kan worden gewijzigd bij besluit van de raden van de deelnemende gemeenten.
Uit het voorgaande volgt dat aan de bestuursorganen van het openbaar lichaam Pentasz geen bevoegdheden toekomen die volgens de hier aan de orde zijnde wettelijke voorschriften berusten bij de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten. De gemeenteraden kunnen immers geen bevoegdheden overdragen aan het bestuur van een openbaar lichaam die zij zelf niet bezitten. Dit brengt mee dat het Algemeen Bestuur dan wel de directeur namens dat bestuur niet bevoegd was het besluit van 8 augustus 2005 te nemen. Gelet daarop en mede gelet op de artikelen 54 en 58 van de WWB, berustte de desbetreffende bevoegdheid (nog) bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals (hierna: College).
Mede met het oog op een definitieve beslechting van het geschil, heeft de Raad aan het Dagelijks Bestuur gevraagd deze zaak voor te leggen aan het College. Bij brief van 16 maart 2007 heeft het Dagelijks Bestuur de Raad meegedeeld dat het College op 27 februari 2007 een algemeen besluit heeft genomen. Dat besluit luidt als volgt:
‘te bevestigen dat alle aan het college toekomende bevoegdheden op grond van de WWB, Ioaw, Ioaz, Bbz 2004 en Win, alsmede de rechtsopvolgers van genoemde wetten per 1 januari 2004 zijn overgedragen aan de Regionale Sociale Dienst Mergelland ofwel Pentasz Mergelland. Een door alle afzonderlijke colleges van de deelnemende gemeenten te ondertekenen verklaring dient toegevoegd te worden aan de op 1 januari 2004 in werking getreden Gemeenschappelijke Regeling Regionale Sociale Dienst Mergelland..’
De Raad begrijpt uit de laatste volzin van dit besluit dat het College hiermee beoogde te bereiken dat alle betrokken colleges van burgemeester en wethouders alsnog besluiten tot het aangaan van de gemeenschappelijke regeling. Ter zitting van de Raad heeft de vertegenwoordigster van het openbaar lichaam Pentasz meegedeeld dat deze besluitvorming inmiddels is gerealiseerd.
Het besluit van het College voorziet voorts in een overdracht van bevoegdheden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of een dergelijke overdracht van bevoegdheden achteraf kan worden aanvaard, is de Raad van oordeel dat daarmee niet wordt bereikt dat het hier aan de orde zijnde bevoegdheidsprobleem wordt opgelost. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
In de eerste plaats is van belang hetgeen is bepaald in artikel 33, eerste en tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, naar welke bepalingen op diverse plaatsen in het directiestatuut ook wordt verwezen. Deze bepalingen luiden als volgt:
‘1. Ten aanzien van de bevoegdheden van het bestuur van het openbaar lichaam of die van het gemeenschappelijk orgaan zijn van overeenkomstige toepassing de regels, in de ruimste zin, welke bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de gemeentebesturen over de gemeentelijke bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop. Dit geldt niet voor zover daarvan bij of krachtens de wet is afgeweken.
2. De besturen van de deelnemende gemeenten kunnen bij de regeling beperkingen aanbrengen in de bevoegdheden die door het bestuur van het openbaar lichaam onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan zouden kunnen worden ontleend aan de regelen bedoeld in het eerste lid.’
In de artikelen 5 tot en met 13 van de gemeenschappelijke regeling zijn de samenstelling en de taken van de drie bestuursorganen van het openbaar lichaam Pentasz geregeld. Daarbij is niet aangegeven door welk bestuursorgaan de in de artikelen 4 en 5 van de regeling omschreven bevoegdheden worden uitgeoefend. Evenmin zijn in die artikelen beperkingen aangebracht als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wgr, met dien verstande dat het openbaar lichaam Pentasz ingevolge artikel 5, onder a, van de gemeenschappelijke regeling bij de uitvoering van zijn taken gebonden is aan het beleidsplan als bedoeld in artikel 19 van de gemeenschappelijke regeling.
Bij de onderhavige besluitvorming heeft het Algemeen Bestuur toepassing gegeven aan de in de artikelen 54 en 58 van de WWB neergelegde bevoegdheden. Deze bevoegdheden komen volgens die bepalingen toe aan de colleges van burgemeester en wethouders. Gelet daarop en gelet op artikel 33, eerste lid, van de Wgr, komen deze bevoegdheden in het geval van intergemeentelijke samenwerking op grond van een gemeenschappelijke regeling toe aan het Dagelijks Bestuur. Dit betekent dat, ook indien thans zou worden uitgegaan van een door de betrokken colleges van burgemeester en wethouders aan het openbaar lichaam Pentasz overgedragen bevoegdheid, deze in het onderhavige geval ten onrechte is uitgeoefend door of namens het Algemeen Bestuur. Het Algemeen Bestuur was ook niet bevoegd om de hier aan de orde zijnde bevoegdheden te mandateren aan de directeur.
De Raad voegt daaraan toe dat het Algemeen Bestuur ook niet bevoegd is om beleid vast te stellen met betrekking tot de toepassing van de in de artikelen 54 en 58 neergelegde bevoegdheden. In dit verband wijst de Raad op (onder meer) zijn uitspraak van 30 januari 2007, LJN AZ8022. Evenmin was het Algemeen Bestuur bevoegd om de directeur bevoegd te verklaren beleid terzake vast te stellen.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 8 augustus 2005 is genomen in strijd met de wet. Dat betekent dat de rechtbank dit besluit op zichzelf bezien terecht heeft vernietigd, maar tevens dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. De Raad ziet aanleiding om, met toepassing van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Abw neergelegde bevoegdheid, het besluit van 25 maart 2005 te herroepen, nu dit besluit berust op dezelfde, hiervoor ondeugdelijk gebleken bevoegdheidsgrondslag. Daarbij is de Raad van oordeel dat, indien wordt vastgehouden aan intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode van 3 mei 2003 tot 3 september 2003, een nieuw primair besluit van of namens het Dagelijks Bestuur is vereist. Een dergelijk besluit kan pas bevoegdelijk worden genomen nadat de bevoegdhedenstructuur, waaronder mede begrepen de wijze waarop het beleid wordt vastgesteld, van het openbaar lichaam Pentasz in overeenstemming is gebracht met de Wgr en de WWB.
De Raad komt gezien het voorgaande niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
De Raad ziet ten slotte aanleiding het Algemeen Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 685,72 voor verleende rechtsbijstand en reiskosten .
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Herroept het besluit van 25 maart 2005;
Veroordeelt het Algemeen Bestuur in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 685,72, te betalen door het openbaar lichaam Pentasz;
Bepaalt dat het openbaar lichaam Pentasz aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2007.
(get.) C. van Viegen
(get.) P.C. de Wit.